32 617 Uitvoering van het op 23 november 2007 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale inning van levensonderhoud voor kinderen en andere familieleden (PbEU PM) en van de verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (PbEU L 7/1) (Uitvoeringswet internationale inning levensonderhoud)

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 11 maart 2011

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

 

Blz.

ALGEMEEN

1

Inleiding

1

Doelstelling verordening

2

Inhoud verdrag en verordening

2

Financiële gevolgen

4

ARTIKELSGEWIJS

4

ALGEMEEN

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het wetvoorstel Uitvoeringswet internationale inning levensonderhoud. Het verdrag zal de internationale inning van levensonderhoud voor kinderen en andere familieleden vergemakkelijken door duidelijkheid te scheppen in de rechten en plichten van de betrokken partijen en door het harmoniseren en vereenvoudigen van gemeenschappelijke administratieve procedures. Deze leden hebben nog enkele vragen aan de regering.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij verwelkomen de verduidelijking en verbetering van de regels om de internationale inning van levensonderhoud voor kinderen en andere familieleden te vergemakkelijken, waardoor het voor een onderhoudsgerechtigde in een lidstaat gemakkelijker moet worden een beslissing te verkrijgen die automatisch en zonder enige formaliteit uitvoerbaar is in een andere lidstaat. Deze leden hebben een aantal vragen en opmerkingen.

Gesteld wordt dat de toepassing van het verdrag voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba nog zal worden bezien en dat aan Aruba, Curaçao en Sint Maarten de vraag zal worden voorgelegd of zij tot toepassing van het verdrag willen overgaan. Voornoemde leden vragen waar een en ander van afhankelijk is.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

Deze leden constateren dat met dit wetsvoorstel de regels omtrent de internationale inning van alimentatie worden verduidelijkt, verbeterd en vergemakkelijkt. Zij vragen of er met dit wetsvoorstel ook inhoudelijke wijzigingen worden aangebracht in deze regels, of dat het voornamelijk vereenvoudigingen betreft.

Doelstelling verordening

De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de doelstelling van de verordening is dat een onderhoudsgerechtigde in een lidstaat gemakkelijk een beslissing dient te verkrijgen die automatisch, zonder enige formaliteit, uitvoerbaar is in een andere lidstaat. Dat betekent dus dat de beslissing in het geheel niet mag worden getoetst, ook niet aan eventuele strijdigheid met de openbare orde zoals bij het verdrag. Uitdrukkelijk staat vermeld dat in geen geval wordt overgegaan tot een onderzoek naar de juistheid van de in een lidstaat gegeven beslissing. Wat is hier de achtergrond van? Waarom kan een beslissing uit een andere lidstaat niet worden aangevochten of marginaal worden getoetst? Waarom is er geen enkele mogelijkheid de redelijkheid van een alimentatieclaim te toetsen?

Inhoud verdrag en verordening

Taken centrale autoriteiten

De leden van de VVD-fractie begrijpen dat onder het verdrag een Administrative Cooperation Working Group wordt ingesteld om de samenwerking tussen de centrale autoriteiten te vergemakkelijken. Biedt naar het oordeel van de regering de instelling van deze Working Group voldoende waarborg op naleving van het verdrag door centrale autoriteiten van verdragspartijen? Deze leden vragen dit met name gelet op de ervaringen met centrale autoriteiten inzake internationale kinderontvoeringen. Ook hier geldt dat het op papier goed geregeld is, maar de praktijk nog wel eens te wensen overlaat. Graag ontvangen deze leden een toelichting op deze problematiek.

De leden van de CDA-fractie begrijpen dat zowel door de Staatscommissie voor het internationaal privaatrecht als de Adviescommissie voor het burgerlijk procesrecht gevraagd is meer duidelijkheid te geven over het criterium «gewone verblijfplaats». Gesteld wordt dat de precieze reikwijdte van het begrip voor wat betreft de verordening zal kunnen worden aangegeven na het stellen van prejudiciële vragen door het Hof van Justitie van de Europese Unie. Deze leden vragen wanneer en door wie die prejudiciële vragen gesteld zullen worden. Welke mogelijke knelpunten bestaan hierover in de huidige praktijk?

Voornoemde leden vragen verder waarom Nederland een voorbehoud maakt met betrekking tot het gebruik van de Franse taal bij de «overige mededelingen» tussen centrale autoriteiten.

De leden van de SP-fractie constateren dat het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) is aangewezen als centrale autoriteit. Dit brengt ondermeer met zich mee dat het LBIO vorderingen op betalingsplichtige Nederlanders zal gaan innen. Is het wel wenselijk dat het LBIO als centrale autoriteit in voorkomende gevallen ook zal moeten procederen tegen Nederlandse burgers? Bij internationale kinderontvoering is er recent juist voor gekozen om de centrale autoriteit niet langer te laten procederen tegen eigen onderdanen. Is deze situatie naar de mening van de regering te vergelijken?

Verzoeken via centrale autoriteiten

De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel tijd ermee is gemoeid alvorens een bij de centrale autoriteit ingediend verzoek is afgehandeld en er een alimentatiebeslissing is genomen. Hoe verhoudt de «Nederlandse» tijdsduur zich tot die in overige lidstaten?

Eigen kosten centrale autoriteiten

De leden van de CDA-fractie merken op dat is aangegeven dat elke centrale autoriteit haar eigen kosten draagt voor de toepassing van het verdrag en de verordening. Hoe hoog zijn de kosten van de Nederlandse centrale autoriteit?

Ook de leden van de SP-fractie constateren dat elke centrale autoriteit haar eigen kosten draagt voor de toepassing van het verdrag en de verordening. Zal het LBIO met de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel naar verwachting meer zaken te verwerken krijgen? Wordt het LBIO zo nodig dan ook navenant uitgebreid?

Gebruik van formulieren en overige stukken

De leden van de CDA-fractie vragen of en wanneer de werking van het verdrag door de toekomstige speciale commissie zal worden geëvalueerd.

Erkenning en tenuitvoerlegging

De leden van de SP-fractie constateren dat erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing op grond van het verdrag kan worden geweigerd vanwege kennelijke onverenigbaarheid met de openbare orde van de aangezochte staat. Wanneer is hier sprake van? Kunnen hiervan voorbeelden worden gegeven? Heeft Nederland overwogen om de verklaring van artikel 24 af te leggen om ruimere mogelijkheden te behouden om beslissingen niet te erkennen en ten uitvoer te leggen? Zo nee, waarom niet?

Voornoemde leden vragen of ook beslissingen ten uitvoer zullen moeten worden gelegd met een inhoud die we in Nederland niet kennen. De leden herinneren zich het voorbeeld van Nederlandse grootouders, die op grond van Duits recht alimentatie voor hun kleinkind moesten betalen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, Aanhangsel van de Handelingen, nummer 1040). Met dit wetsvoorstel wordt het ten uitvoer leggen van buitenlandse beslissingen met een inhoud die door de Nederlandse wetgever niet wenselijk is geacht, de normale praktijk. Vindt de regering dit niet bezwaarlijk?

Openbare lichamen in de hoedanigheid van verzoeker

De leden van de CDA-fractie vragen hoe vaak het voorkomt dat een overheidslichaam optreedt in plaats van een persoon aan wie levensonderhoud is verschuldigd, of een lichaam waaraan terugbetaling is verschuldigd van uitkeringen die bij wijze van levensonderhoud zijn verstrekt, en daartoe gebruik maakt van de diensten van de centrale autoriteit.

Rechtsbijstand

De leden van de CDA-fractie vragen of de kosteloze rechtsbijstand betrekking heeft op alle procedures, dus ook in bezwaar dan wel (hoger) beroep. Welke bedrag is in Nederland gemoeid met de kosteloze rechtsbijstand conform het verdrag?

Financiële gevolgen

De leden van de VVD-fractie lezen in artikel 2 van het wetsvoorstel dat het LBIO als centrale autoriteit voor Nederland wordt aangewezen. In een reactie op het conceptwetsvoorstel geven het LBIO en de Raad voor de rechtspraak aan dat er geen goed zicht bestaat op het aantal zaken dat het LBIO onder de nieuwe wetgeving zal gaan behandelen. Deze leden vernemen graag van de regering hoe de gevolgen van de invoering van het wetsvoorstel op de werklast van het LBIO worden ingeschat. Zij vragen de regering tevens een inschatting te maken voor de gevolgen hiervan op de begroting van het LBIO.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 5

De leden van de CDA-fractie begrijpen dat de Raad voor de rechtspraak heeft geadviseerd om aan de mogelijkheid tot aanvulling een termijn te verbinden dan wel te bepalen dat de stukken binnen een door de voorzieningenrechter te stellen termijn moeten zijn aangevuld en dat tevens het gevolg van niet-voldoening aan de aanvulling zou moeten worden opgenomen. De regering stelt daar tegenover dat de rechter bij het geven van gelegenheid tot aanvulling ook kan aangeven binnen welke termijn dit dient te gebeuren (welke termijn per geval kan verschillen). De regering voegt daaraan toe dat het in het civiele procesrecht niet gebruikelijk is een door de rechter uit te spreken sanctie op niet naleving van de procesvoorschriften te vermelden en dat dit daarom ook hier niet wordt gedaan. Voornoemde leden vragen dit nader te motiveren. Naar hun mening maakt de Raad voor de rechtspraak haar opmerking niet voor niets. Kan de regering aangeven hoe in bedoelde gevallen naleving van de procesvoorschriften dan wel kan worden afgedwongen?

De voorzitter van de commissie,

De Roon

Adjunct-griffier van de commissie,

Puts


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Rouvoet, A. (CU), Staaij, C.G. van der (SGP), Arib, K. (PvdA), Çörüz, C. (CDA), Koopmans, G.P.J. (CDA), Roon, R. de (PVV), voorzitter, Brinkman, H. (PVV), Vermeij, R.A. (PvdA), ondervoorzitter, Raak, A.A.G.M. van (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Dibi, T. (GL), Toorenburg, M.M. van (CDA), Berndsen, M.A. (D66), Nieuwenhuizen, C. van (VVD), Schouw, A.G. (D66), Marcouch, A. (PvdA), Steur, G.A. van der (VVD), Recourt, J. (PvdA), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Helder, L.M.J.S. (PVV), El Fassed, A. (GL) en Taverne, J. (VVD).

Plv. leden: Slob, A. (CU), Dijkgraaf, E. (SGP), Bouwmeester, L.T. (PvdA), Bochove, B.J. van (CDA), Sterk, W.R.C. (CDA), Dille, W.R. (PVV), Elissen, A. (PVV), Smeets, P.E. (PvdA), Kooiman, C.J.E. (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Janssen, R.A. (SP), Sap, J.C.M. (GL), Smilde, M.C.A. (CDA), Pechtold, A. (D66), Burg, B.I. van der (VVD), Dijkstra, P.A. (D66), Kuiken, A.H. (PvdA), Liefde, B.C. de (VVD), Spekman, J.L. (PvdA), Azmani, M. (VVD), Bontes, L. (PVV), Voortman, L.G.J. (GL) en Dijkhoff, K.H.D.M. (VVD).

Naar boven