32 605 Beleid ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking

Nr. 55 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 november 2011

Hierbij heb ik het genoegen u de beleidsreactie aan te bieden op het advies «Ontwikkelingsagenda na 2015: Millennium Ontwikkelingsdoelen in perspectief» van de Adviesraad Internationale Vraagstukken.

In 2015 wordt de balans opgemaakt van de Millennium Ontwikkelingsdoelen. Deze doelen zijn geformuleerd op basis van de Millennium Verklaring van de Verenigde Naties (2000). Waarschijnlijk zullen niet alle doelen in 2015 gerealiseerd zijn. Enkele doelen, zoals de halvering van het percentage armen, zijn bovendien slechts tussendoelen. Daarnaast is de internationale context sinds 2000 aanzienlijk veranderd. We moeten ons daarom gaan buigen over de vraag hoe we na 2015 verder gaan. Is de Millenniumdoelenbenadering ook na 2015 bruikbaar? Of is het beter de ontwikkelingsagenda dan op een andere wijze vorm te geven?

Het Kabinet heeft op 18 november 2010 aan de Adviesraad Internationale Vraagstukken gevraagd een verkennend advies uit te brengen. Kernvragen daarbij waren: (1) Wat is de waarde geweest van de Millennium Verklaring en het concept van de Millennium Ontwikkelingsdoelen in termen van ontwikkeling? (2) Is het de verwachting van de AIV dat de ervaringen met de Millennium Ontwikkelingsdoelen, de veranderde internationale context en de opkomende thema’s in het internationale denken over ontwikkeling tot een wezenlijk andere ontwikkelingsagenda na 2015 moeten leiden?

Het advies «Ontwikkelingsagenda na 2015» is op 16 mei 2011 uitgebracht. Het is gedegen en diepgaand. Het brengt goed in beeld welke de sterktes en de zwaktes zijn van de Millenniumdoelen (in deel A) en bevat waardevolle suggesties voor de koers die ten aanzien van het uitwerken van de ontwikkelingsagenda voor de periode na 2015 gevolgd zou kunnen worden (in deel B).

Het Kabinet is het eens met de AIV dat het effect van de Millennium Verklaring en de Millenniumdoelenbenadering positief is geweest. Nederland heeft zich ten volle ingezet om de gestelde doelen te bereiken en blijft ook de komende jaren de doelen als een belangrijke leidraad zien.

In grote lijnen deelt het Kabinet de analyse van de Raad van de sterke en zwakke punten van de Millenniumdoelenbenadering. Op een aantal punten past een nuancering. De Raad constateert terecht dat de doelstelling van de verhoging van het budget voor ontwikkelingssamenwerking onvoldoende behaald is. Toch is er ook goed nieuws te melden. Zo blijkt uit het «Millennium Development Goals Report 2011» van de Verenigde Naties dat de ODA in 2010 de recordhoogte heeft bereikt van 129 miljard US$. Dat is een stijging van 6,5% ten opzichte van 2009. Nederland zal zich ervoor blijven inzetten dat meer landen in Europa en daarbuiten zich blijven richten op het behalen van de norm van 0,7% BNP.

Het Kabinet zal de suggestie van de AIV om een clusterbenadering te hanteren verder onderzoeken maar wil er tegelijkertijd voor waken om alle ontwikkelingsthema’s te vangen in een complex raamwerk van (sub)doelstellingen en indicatoren. Er moet focus worden aangebracht door juist die doelen te kiezen die de OS-agenda voor de periode na 2015 adequaat en op bruikbare wijze representeren. Ontwikkeling is immers land specifiek. De WRR heeft dat in het rapport «Minder pretentie, meer ambitie» op overtuigende wijze uiteengezet. Het streven moet zijn een internationale consensus op hoofdlijnen te bereiken. Details kunnen en moeten op landenniveau worden uitgewerkt.

De Raad is te negatief met de stelling dat in een meerderheid van ontwikkelingslanden sinds de invoering van de Millenniumdoelen in 2000 slechts 20% van de trends om de doelen te bereiken is versneld. De Millenniumverklaring en -doelen vormden geen startpunt, maar veeleer een mijlpaal in een eerder begonnen mondiaal proces van consensusvorming over doelen en indicatoren en van beleidsbeïnvloeding. Dat proces was met een reeks van VN-bijeenkomsten in de jaren negentig van de vorige eeuw al in gang gezet. Het is dus zeer de vraag of het jaar 2000 gekozen moet worden als beginpunt voor het meten van trends. De ontwikkelingslanden samen liggen voor een belangrijk aantal Millenniumdoelen (onder meer toegang tot veilig drinkwater en basisonderwijs, halvering armoede) redelijk op schema. Het zijn vooral de armste landen (vaak fragiele staten) en de armste groepen binnen landen die nog achterblijven en extra inzet vergen. Opkomende landen als China en India zijn steeds beter in staat zelfstandig armoede en achterstand in eigen land aan te pakken.

Het tweede deel van het advies bevat een rijkdom aan onderwerpen die volgens de AIV een plaats zouden moeten krijgen op de mondiale ontwikkelingsagenda voor de periode na 2015. Net als de WRR in het rapport «Minder pretentie, meer ambitie» heeft de AIV gekozen voor een brede benadering en voorbij de hulp gekeken. Een mondiale ontwikkelingsagenda zal in de visie van het Kabinet aan een aantal algemene principes moeten voldoen. Focus en resultaatgerichtheid zijn daarvan de belangrijkste. Bij de bepaling van het Nederlandse standpunt ten aanzien van de ontwikkelingsagenda voor de periode na 2015 is het huidige kabinetsbeleid het vertrekpunt. De bevordering van zelfredzaamheid door economische ontwikkeling krijgt meer nadruk. Het doel is landen in staat te stellen zelf de armoede te bestrijden. Daarnaast wil Nederland een passende rol spelen in de aanpak van wereldwijde problemen. In navolging van de moties Ferrier/Dikkers over beleidscoherentie voor ontwikkeling en de globaliseringsagenda en van El Fassed over het kwantificeren van «public bads» is de inzet daarbij om de beleidscoherentie voor ontwikkeling te vergroten.

Het is nog niet opportuun om het Nederlands standpunt al in detail te bepalen en op alle suggesties van de Raad in te gaan. Het Kabinet heeft bewust om een verkennend advies gevraagd. De internationale discussie over de ontwikkelingsagenda «post-2015» is nog amper begonnen. Het is van belang open te staan voor nieuwe ideeën, vooral ook uit ontwikkelings- en opkomende landen.

Het is raadzaam dat de voorbereiding van de «post-2015» agenda door een brede coalitie wordt uitgevoerd, waarin vooral ontwikkelings- en opkomende landen een prominente rol spelen. Het Kabinet verwacht dat het Vierde High Level Forum on Aid Effectiveness, eind november in Busan, en de Rio+20 Conferentie, begin juni 2012 in Rio de Janeiro, gelegenheden zullen zijn waarbij de discussie daarover verder gestalte zal krijgen. Wanneer besloten is in welke vorm het internationale consultatieve proces over de mondiale ontwikkelingsagenda en architectuur na 2015 zal plaatsvinden, zal Nederland daarin actief participeren. Het Kabinet zal in 2012 – mede op grond van het waardevolle advies van de AIV – een nader uitgewerkte visie opstellen over de ontwikkelingsagenda na 2015 en inzicht geven in de strategie die Nederland daartoe zal volgen.

De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

H. P. M. Knapen

Naar boven