32 596 Afdracht BTW

Nr. 1 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 december 2010

Naar aanleiding van een publicatie in het Financieele Dagblad (FD) van 22 maart 2010 zijn tijdens het vragenuur op 23 maart 2010 door verschillende fracties vragen gesteld aan de minister van Financiën over het ontwijken van btw-afdracht door ondernemers, in het bijzonder door instellingen in de financiële sector (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2009–2010, nr. 66, blz. 5758–5760).

In verband met de afwezigheid van de minister op 23 maart 2010 heeft de toenmalige minister van Economische Zaken in haar hoedanigheid van minister van Financiën ad interim de gestelde vragen beantwoord voor zover dat op dat moment mogelijk was. Het antwoord op een aantal vragen moest zij toen echter schuldig blijven. Toegezegd is dat de Belastingdienst een onderzoek instelt naar btw-ontwijkende structuren in de financiële sector.

Naast de op 23 maart 2010 mondeling gestelde vragen zijn over het zelfde onderwerp ook schriftelijke vragen gesteld door de heer Bashir. Die vragen zijn door de minister van Financiën beantwoord1. Op een aantal vragen kon hij toen nog geen antwoord geven aangezien daarvoor nader onderzoek noodzakelijk was. Aan uw Kamer is toegezegd de vragen te beantwoorden zodra dat onderzoek is afgerond.

Inmiddels is het toegezegde onderzoek afgerond. Hierbij informeer ik uw Kamer over de resultaten van dat onderzoek. Aansluitend ga ik nader in op die resultaten bezien in het licht van de verschillende vragen die over deze aangelegenheid vanuit uw Kamer zijn gesteld. Daarbij geef ik overeenkomstig de terzake gedane toezegging antwoord op de nog openstaande vragen.

Bij dit alles merk ik nadrukkelijk op dat ik, in verband met de op mij rustende geheimhoudingsplicht voor fiscale aangelegenheden van individuele belastingplichtigen, in deze brief geen informatie verstrek over individuele belastingplichtigen.

De kernpunten in deze brief zijn:

  • op dit moment zijn er geen, door financiële instellingen opgezette btw-structuren via het buitenland meer actief;

  • waar btw-structuren van financiële instellingen opduiken, worden deze door de Belastingdienst bestreden; en

  • waar bestrijding van btw-structuren op basis van de bestaande wet- en regelgeving niet mogelijk is, wordt aanpassing van wetgeving voorbereid. Hiervoor zijn door mij reeds initiatieven genomen.

1. Algemeen

De vragen vanuit de verschillende fracties betreffen in de kern het mogelijk toepassen van fiscale constructies teneinde de btw-druk bij internationaal opererende financiële instellingen te verlagen en de (on)mogelijkheden die constructies te bestrijden c.q. onmogelijk te maken. Daarbij is een aantal deelvragen gesteld inzake o.a. de aanpak terzake door de Belastingdienst en de aanvaardbaarheid van die constructies. In deze brief ga ik achtereenvolgens in op de volgende onderwerpen:

  • fiscale structuren ontwijken btw-heffing; onderzoek Belastingdienst (onderdeel 2);

  • beoordeling en bestrijding btw-structuren (onderdeel 3);

  • mogelijke aanpassing bestaande wetgeving (onderdeel 4).

2. Fiscale structuren ontwijken btw-heffing; onderzoek Belastingdienst

Bij in totaal 24 internationaal opererende financiële instellingen heeft de Belastingdienst een onderzoek ingesteld. Die onderzoeken hebben uitgewezen dat zes van die instellingen in meer of mindere mate gebruik (hebben) willen maken of gebruik hebben gemaakt van de volgende structuren. Dat betreft:

(a) de al eerder in uw Kamer besproken constructie met inkoop van diensten via een buiten de EU gevestigde vaste inrichting van een in Nederland gevestigde instelling;

(b) de constructie met inkoop van diensten van c.q. via een samenwerkingsverband (een zgn. koepel) van een aantal financiële instellingen welke koepel is gevestigd in een EU-land, dat de btw-vrijstelling voor de diensten van koepels niet heeft geïmplementeerd; en

(c) de constructie waarbij een financiële instelling bepaalde werkzaamheden wil uitbesteden aan een externe partij, maar daarbij kiest voor het samen met die externe partij oprichten van een speciaal daarvoor bestemde rechtspersoon, die onderdeel gaat uitmaken van de fiscale eenheid waartoe ook de financiële instelling zelf behoort.

De structuur met inkoop via een vaste inrichting van de financiële instelling buiten EU (ad a) is toegepast door drie instellingen. Deze instellingen hebben deze structuur inmiddels beëindigd. Twee andere financiële instellingen overwegen deze structuur te implementeren en te effectueren.

De structuur met inkoop via een koepelinstelling in een ander EU-land (ad b) is toegepast door één financiële instelling. Die instelling heeft deze structuur inmiddels beëindigd. Twee andere financiële instellingen overwegen deze structuur te implementeren en te effectueren. Nog één andere financiële instelling heeft deze btw-structuur geïmplementeerd. Zij koopt dus bepaalde diensten in van c.q. via een koepelinstelling maar betaalt ter zake nog wel btw in Nederland. Die structuur is derhalve nog niet geëffectueerd.

Ten slotte wordt de onder c bedoelde structuur («uitbesteding» aan een onderdeel van de eigen fiscale eenheid») door één financiële instelling toegepast. Die instelling heeft echter in samenspraak met de Belastingdienst besloten deze btw-structuur te beëindigen.

Samenvattend kan worden vastgesteld dat uit het onderzoek van de Belastingdienst naar voren is gekomen dat financiële instellingen:

  • thans geen gebruik (meer) maken van de structuur met inkoop via een vaste inrichting buiten de EU. Er zijn twee instellingen die overwegen een dergelijke structuur te implementeren en te effectueren;

  • thans geen gebruik (meer) maken van de structuur met inkoop via een koepelinstelling in een ander EU-land. Er zijn drie instellingen die overwegen om een dergelijke structuur te implementeren en te effectueren;

  • in één geval gebruik maken van de structuur met «uitbesteding» aan een onderdeel van de eigen fiscale eenheid». Het gebruik hiervan wordt beëindigd.

Het financiële belang dat met de verschillende btw-structuren tezamen is (c.q. was) gemoeid wordt geschat op een theoretisch bedrag van circa € 50 miljoen per jaar. De realiteit is overigens dat op dit moment geen enkele btw-ontwijkende inkoopstructuur via het buitenland geëffectueerd wordt.

Tijdens de door de Belastingdienst ingestelde onderzoeken zijn er signalen ontvangen die er op wijzen dat door enkele werknemers van één of meer financiële instellingen uitlatingen zijn gedaan jegens (potentiële) dienstverrichters, die ertoe hebben geleid dat die dienstverrichters druk hebben ervaren om mee te werken aan het toepassen van een btw-structuur in internationaal verband. Daarbij is niet vastgesteld dat die uitlatingen zijn gedaan met instemming van de leiding van de betrokken financiële instelling(en).

3. Beoordeling en bestrijding btw-structuren

Op diensten die belast zijn met btw hoort btw te drukken als deze diensten worden ingekocht en gebruikt door financiële instellingen zonder recht op btw-aftrek. Het ontwijken van btw-heffing op de in beginsel met btw belaste inkopen door financiële instellingen acht ik niet acceptabel. De Belastingdienst zal deze structuren binnen de haar ter beschikking staande mogelijkheden in voorkomende gevallen bestrijden. Indien dergelijke structuren ter goedkeuring aan de inspecteur worden voorgelegd, zal de inspecteur geen zekerheid vooraf verlenen. Het vooraf accorderen van deze structuren is niet mogelijk omdat de fiscale beoordeling van de vereiste substance alleen ex post kan plaatsvinden.

Btw-ontwijkende structuren worden, waar mogelijk, bestreden met gebruikmaking van het leerstuk van misbruik van recht. Het moet dan gaan om structuren die zijn opgezet met het wezenlijke doel om in strijd met doel en strekking van de wettelijke bepalingen een btw-voordeel te verkrijgen.

Als echter sprake is van een reële opzet waarbij niet fiscale, maar commerciële overwegingen leidend zijn geweest om een centrale inkoop niet vanuit het hoofdkantoor, maar vanuit bijv. een vaste inrichting in een ander land te doen plaatsvinden, dan heeft de Belastingdienst geen mogelijkheden terzake corrigerend op te treden. Daarbij geldt uiteraard als voorwaarde dat er werkelijk sprake is van een vaste inrichting die wat personeel en deskundigheid betreft zelf in staat is de centrale inkoopfunctie daadwerkelijk te vervullen (aanwezigheid van substance bij de vaste inrichting) en moet de vaste inrichting in staat zijn de diensten te ontvangen en daarvan gebruik te maken.

4. Mogelijke aanpassing bestaande btw-wetgeving

Indien het bestaande juridische instrumentarium in voorkomende gevallen onvoldoende mogelijkheden zou bieden om btw-ontwijkende structuren aan te pakken, zal ik niet aarzelen de btw-regelgeving aan te passen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan aanpassing van de regels inzake de plaats van dienst. In antwoorden op de Kamervragen van de heer Bashir is dat reeds aangegeven2. Enige overkill zal daarbij dan niet kunnen worden uitgesloten.

In EU-verband lopen besprekingen over een toelichting op de uitleg van bepalingen van de Btw-richtlijn waaronder de btw-regels inzake de plaats van dienst in gevallen waarbij een vaste inrichting is betrokken. Nederland ondersteunt daarbij nadrukkelijk het voorstel om de regels voor de plaats van dienst bij gebruik van een vaste inrichting aan te passen. Met die aanpassing wordt beoogd ondubbelzinnig uit te sluiten dat in gevallen waarin een vaste inrichting wordt gebruikt om diensten via de vaste inrichting buiten de EU zonder btw-heffing te betrekken als het feitelijk gebruik van de diensten in Nederland plaatsvindt.

Ook heb ik, mede met andere lidstaten, in Europees verband het punt van de ongewenste toepassing van de koepelvrijstelling aan de orde gesteld. Het is mijn doel en verwachting dat sommige EU-landen die de koepelvrijstelling nog niet in hun btw-wetgeving hebben opgenomen, dat op een zo kort mogelijke termijn gaan doen. Als dat een feit is, zal het niet langer mogelijk zijn gebruik te maken van de btw-structuur met inkoop via een koepelinstelling in een ander EU-land.

Mochten de vorenstaande acties onvoldoende resultaat opleveren, dan zal ik niet schromen om mij in te zetten voor verdergaande aanpassing van de regelgeving om een einde te maken aan btw-ontwijkende structuren.

De staatssecretaris van Financiën,

F. H. H. Weekers


XNoot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, Aanhangsel nr. 2235 en nr. 2789

XNoot
2

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, Aanhangsel nr. 2235, vraag 13.

Naar boven