32 582 EU-voorstel: Verordening jurisdictie, erkenning en afdwinging van rechterlijke uitspraken op civiel en handelsgebied (Brussel I) (COM(2010)748)

A BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR DE JBZ-RAAD, MEDE NAMENS DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 februari 2011

Op 14 december 2010 heeft de Europese Commissie een voorstel gepubliceerd voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Herschikking).1en2 De vaste commissies voor Justitie en voor de JBZ-Raad hebben dit voorstel in hun vergaderingen van 1 en 8 februari 2011 behandeld. De commissies hebben daarbij onder meer gesproken over het oordeel van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie van de Tweede Kamer, inhoudende dat het voorstel niet voldoet aan het beginsel van subsidiariteit zoals genoemd in artikel 5 van het EU-verdrag en het Protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid. Zelf hadden de commissies reeds geoordeeld dat het voorstel niet voldoet aan het in hetzelfde artikel en in hetzelfde protocol vastgelegde proportionaliteitsbeginsel.

De commissies hebben besloten het oordeel van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie van de Tweede Kamer te volgen. Deze Tweede Kamercommissie volgt op haar beurt het oordeel van de Eerste Kamercommissies inzake de proportionaliteit van het voorstel. De commissies adviseren dan ook dat de Eerste Kamer instemt met de bijgevoegde conceptbrief, opdat een gezamenlijk gemotiveerd advies3 van Tweede en Eerste Kamer aan de Europese Commissie kan worden verstuurd.4

Hoogachtend, namens de betrokken commissies,

Voorzitter van de vaste commissie voor de JBZ-Raad,

M. J. M. Kox

Bijlage: Conceptbrief Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal

CONCEPT

Aan:

De heer Maroš Šefčovič

Vice-voorzitter van de Europese Commissie

B – 1049 Brussel

België

Geachte heer Šefčovič,

De Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal hebben met belangstelling kennis genomen van het voorstel voor een verordening betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.5 De beide Kamers hebben het voorstel getoetst aan de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. Daarmee is toepassing gegeven aan artikel 5 EU-Verdrag en Protocol 2 bij het Verdrag van Lissabon betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid. Met deze brief stel ik u in kennis van het oordeel van de Kamers. Identieke brieven zijn gezonden aan het Europees Parlement, de Raad en de Nederlandse regering.

Met betrekking tot de gekozen rechtsgrondslag hebben de Kamers geen bezwaren geconstateerd. Zij constateren echter wel bezwaren met betrekking tot de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit.

De Eerste en Tweede Kamer zijn van oordeel dat het voorstel onvoldoende meerwaarde heeft ten opzichte van die onderdelen die reeds in breder internationaal verband zijn geregeld, en dus niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel. In ieder geval zou de voorgestelde verordening geen beperkende werking dienen te hebben op deze instrumenten. Dit geldt met name voor bevoegdheidsregels voor geschillen waarbij verweerders uit derde landen zijn betrokken en forumkeuzeovereenkomsten, die al door Conventies van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht zijn geregeld.

Ten aanzien van de proportionaliteit hebben de beide Kamers de nodige bedenkingen bij het afschaffen van de exequaturprocedure. In de Impact Assessment merkt de Commissie op dat gemiddeld in 93% van de exequaturprocedures het gevraagde verlof tot tenuitvoerlegging wordt verleend. Uit de tabellen die de Commissie presenteert, blijkt echter wel dat sprake is van verschillen tussen de lidstaten. Naast hele hoge percentages (100% in Finland, 95% in Nederland, Luxemburg, Griekenland en België) komen ook lagere percentages voor. Op Cyprus wordt 75% van de verzoeken om uitvoerbaarverklaring gehonoreerd. Dit is 78% in Estland, 76% in Letland en slechts 56% in Bulgarije. Welke verklaring heeft de Commissie voor deze percentages en de geconstateerde verschillen?

De Eerste en Tweede Kamer vragen zich voorts af of rechterlijke beslissingen uit bepaalde lidstaten opvallend vaker niet worden erkend of uitvoerbaar verklaard dan beslissingen uit andere lidstaten. De cijfers die de Commissie presenteert, geven daar geen informatie over en zeggen dus weinig over de (mogelijk ongelijke) kwaliteit van de rechterlijke beslissingen in 27 lidstaten. Overigens wordt ook niet duidelijk op welke gronden rechters afwijzend beschikken in exequaturprocedures. Kan de Commissie daar meer helderheid over verschaffen, en tevens beter onderbouwd aangeven waarom geen behoefte bestaat aan de handhaving in enigerlei vorm van de «openbare orde exceptie», zoals thans verankerd in artikel 34, eerste lid, van de verordening?

Indien de kwaliteit van rechterlijke beslissingen uit bepaalde lidstaten achterblijft, dan rijst de vraag op welke wijze de gerechten van deze lidstaten ondersteund moeten worden. Leden van de Eerste Kamer hebben hiervoor in het verleden reeds aandacht gevraagd bij hun eigen regering, en Eerste en Tweede Kamer vragen voor deze kwestie ook de aandacht van de Commissie. Kan de Commissie aangeven welke vormen van ondersteuning zij mogelijk acht?

In de toelichting op haar voorstel beroept de Commissie zich onder meer op het feit dat het exequatur reeds is afgeschaft voor kleine vorderingen (tot € 2 000), niet-betwiste vorderingen en vorderingen inzake onderhoudsverplichtingen. De Eerste en Tweede Kamer willen er echter op wijzen dat het grootste gedeelte van Verordening (EG) nr. 4/2009 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen pas van kracht zal zijn vanaf 18 juni 2011. Deze verordening is dus ook nog niet geëvalueerd, zodat onduidelijk is wat de effecten van afschaffing van het exequatur zijn.

De Eerste en Tweede Kamer zijn op grond van het voorgaande van oordeel dat momenteel onvoldoende duidelijk is of er op alle terreinen en voor wat betreft alle lidstaten voldoende grond voor wederzijds vertrouwen is om de exequaturprocedure af te schaffen. Afschaffing van het exequatur achten zij in de huidige omstandigheden dan ook niet in overeenstemming met het proportionaliteitsbeginsel zoals vastgelegd in artikel 5, vierde lid, EU-verdrag.

Hoogachtend,

Voorzitter Eerste Kamer der Staten-Generaal,

P. René H. M. van der Linden

Voorzitter Tweede Kamer der Staten-Generaal,

Gerdi A. Verbeet


XNoot
1

COM(2010)748. Zie tevens dossier E100079 op www.europapoort.nl

XNoot
2

Ter inzage gelegd op de afdeling Inhoudelijke ondersteuning onder griffie nr. 147942u.

XNoot
3

Als bedoeld in artikel 6 van het Protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid.

XNoot
4

Met afschriften aan het Europees Parlement, de Raad en de Nederlandse regering.

XNoot
5

COM(2010)748.

Naar boven