32 582 EU-voorstel: Verordening jurisdictie, erkenning en afdwinging van rechterlijke uitspraken op civiel en handelsgebied (Brussel I) (COM(2010)748)

C/ nr. 6 BRIEF VAN DE VICEVOORZITTER VAN DE EUROPESE COMMISSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal1

Brussel, 4 november 2011

De Europese Commissie bedankt de Eerste Kamer der Staten-Generaal en de Tweede Kamer der Staten-Generaal voor hun standpunt over het voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Herschikking) (COM(2010) 748 definitief). De Commissie neemt met name nota van uw opmerkingen over de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid.

De Commissie heeft besloten om de nationale parlementen te stimuleren om op haar voorstellen te reageren, teneinde de beleidsvorming te verbeteren. Het doet ons genoegen in te gaan op uw opmerkingen. Als bijlage vindt u het antwoord van de Commissie en de Commissie hoopt dot de verstrekte toelichting tegemoet komt aan de belangrijkste bezwaren die u in uw brief heeft geformuleerd.

De Vicevoorzitter van de Europese Commissie,

Maroš Šefčovič

ANTWOORD VAN DE EUROPESE COMMISSIE OP OPMERKINGEN VAN DE BEIDE KAMERS DER STATEN-GENERAAL VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN

COM(2010) 748 – VOORSTEL VOOR EEN VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD BETREFFENDE DE RECHTERLIJKE BEVOEGDHEID, DE ERKENNING EN DE TENUITVOERLEGGING VAN BESLISSINGEN IN BURGERLIJKE EN HANDELSZAKEN (HERSCHIKKING)

Wat uw belangrijkste opmerkingen betreft, verstrekt de Commissie de volgende verduidelijking.

1.1. Met betrekking tot het subsidiariteitsbeginsel verwijst de Commissie naar de effectbeoordeling bij dit voorstel (SEC(2010) 1547 definitief). Deze effectbeoordeling bevat kwalitatieve gegevens over de gevolgen van de uitbreiding van de bevoegdheidsregels tot verweerders uit derde landen en van de voorstellen voor forumkeuzeovereenkomsten, alsook kwantitatieve gegevens.

Met betrekking tot de uitbreiding van de bevoegdheidsregels tot verweerders uit derde landen wijst de Commissie erop dat het probleem van ongelijke marktvoorwaarden voor ondernemingen die zaken doen binnen de Europese Unie niet adequaat kan worden aangepakt met maatregelen op het niveau van de lidstaten omdat dit probleem juist wordt veroorzaakt door verschillen in nationale wetgeving. Met hervormingen door afzonderlijke lidstaten zal deze situatie niet kunnen worden gecorrigeerd. Dat geldt ook voor de verschillen in nationale (beschermende) bevoegdheidsregels ten behoeve van de zwakkere partijen.

De Eerste en de Tweede Kamer wijzen op de beperkende werking die de voorgestelde uitbreiding kan hebben op internationale instrumenten. De Commissie wijst erop dat er geen verdrag – en met name geen onder auspiciën van de Haagse Conferentie voor internationaal privaatrecht gesloten verdrag- bestaat waarin het vrije verkeer van beslissingen in burgerlijke en handelszaken algemeen wordt geregeld. Bij ontstentenis van een dergelijk multilateraal verdrag en omdat er binnen het Haags kader op korte termijn geen dergelijk verdrag zal worden gesloten, is de Commissie van mening dat er, om voor burgers en ondernemingen gelijke toegang tot de rechter in de Unie te waarborgen, eenvormige bevoegdheidsgronden moeten worden voorgesteld voor zaken waarbij verweerders uit derde landen zijn betrokken.

De Commissie merkt voorts op dat zij zorgvuldig heeft nagegaan voor welke kwesties op het gebied van externe betrekkingen het nuttig zou zijn de bevoegdheden van de Unie uit te oefenen. Zij kwam tot de conclusie dat wetgeving van de Unie momenteel dienstig zou zijn op het gebied van de bevoegdheid, maar niet op het gebied van de erkenning en de tenuitvoerlegging. De erkenning en de tenuitvoerlegging van in derde landen gegeven beslissingen kunnen immers beter worden geregeld in een internationaal verdrag op basis van wederkerigheid met de derde landen die partij zijn bij een dergelijk verdrag. De Commissie zal bijgevolg haar volle steun verlenen aan eventuele toekomstige initiatieven op het gebied van de erkenning en de tenuitvoerlegging, met name in het kader van de Haagse Conferentie voor internationaal privaatrecht. Zij is ervan overtuigd dat het huidige voorstel een nieuwe impuls kan geven aan ontwikkelingen op internationaal niveau.

1.2. Wat betreft het Haags Verdrag van 2005 inzake bedingen van forumkeuze, wijst de Commissie erop dat het voorstel ten doel heeft de weg te bereiden voor een eventuele toekomstige ratificatie van dat verdrag door de Europese Unie door te zorgen voor een samenhangende aanpak van forumkeuze binnen de Europese Unie en op internationaal niveau. Bijgevolg loopt geen enkele bepaling van het voorstel vooruit op de toepassing van de regels van dat verdrag zodra de Europese Unie tot dat verdrag zal zijn toegetreden. De coherente toepassing van beide instrumenten zal worden gewaarborgd, met name op grond van artikel 26, lid 6, van het verdrag waarin wordt bepaald dat het verdrag de toepassing onverlet laat van de regels van een regionale organisatie voor economische integratie, zoals de Europese Unie.

1.3 Volgens de Eerste en de Tweede Kamer is de afschaffing van de exequaturprocedureniet in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

De Commissie wijst erop dat de voorgestelde afschaffing van de exequaturprocedure er komt op verzoek van de Europese Raad: sinds 1999 heeft de Europese Raad meerdere keren verzocht om het vrije verkeer van beslissingen te verwezenlijken door de afschaffing van het exequatur. Dit verzoek werd onlangs herhaald in het programma van Stockholm van 2009.

Conform het programma van Stockholm zijn in het voorstel van de Commissie de nodige waarborgen opgenomen, waarbij ook rekening werd gehouden met de huidige weigeringsgronden die zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 44/2001.

Met betrekking tot de specifieke vragen van de Eerste en de Tweede Kamer over de huidige situatie inzake het vrije verkeer van beslissingen, wijst de Commissie erop dat de gegevens over de verschillende percentages betreffende de verklaringen van uitvoerbaarheid in de diverse lidstaten aantonen dat er sprake is van verschillen tussen lidstaten – met lidstaten met hoge honoreringspercentages en andere lidstaten met lagere percentages. In dit verband verwijst de Commissie naar de CSES-studie van december 20102, waarvan de conclusie luidt dat er «een verband bestaat tussen het aantal verzoeken en het honoreringspercentage, met lagere honoreringspercentages voor landen met weinig verzoeken.»

De Eerste en de Tweede Kamer vragen zich ook af of beslissingen van bepaalde lidstaten vaker niet worden erkend of uitvoerbaar verklaard dan beslissingen van andere lidstaten. Uit de bovengenoemde studie en de informatie waarover de Commissie beschikt, kan niet worden afgeleid dat de honorering/afwijzing van een verzoek tot exequatur afhankelijk is van de lidstaat waar de beslissing is gegeven. De Commissie wijst erop dat zij onlangs de mededeling «Opbouwen van vertrouwen in justitie in de hele EU – Een nieuwe dimensie in de Europese justitiële opleiding» heeft aangenomen (COM(2011) 551 definitief). In deze mededeling wordt aangegeven welke maatregelen zullen worden genomen om alle rechtspractici, waaronder rechters, een Europese opleiding te geven, teneinde de correcte toepassing van bestaande instrumenten te waarborgen en het wederzijdse vertrouwen tussen de lidstaten te versterken. Door deze opleiding zouden eventuele verschillen bij de toepassing van de verordening Brussel I kunnen worden weggewerkt.

Volgens de gegevens waarover de Commissie beschikt3, is in zaken waarin de uitvoerbaarheidsverklaring wordt betwist, het ontbreken van een regelmatige betekening of mededeling overeenkomstig artikel 34, punt 2, van Verordening (EG) nr. 44/2001 de meest aangevoerde grond voor het weigeren van de erkenning of tenuitvoerlegging. Met betrekking tot de openbare orde blijkt dat deze grond dikwijls wordt aangevoerd, maar zelden wordt aanvaard.

Met betrekking tot deze twee weigeringsgronden, wijst de Commissie op het volgende.

De rechten van verdediging van een verweerder aan wie het stuk dat het geding inleidt niet is betekend of meegedeeld, blijven gewaarborgd in de voorgestelde verordening (zie artikel 45 van het voorstel).

Wat de openbare orde betreft, heeft deze grond tot doel de procedurele en materiële rechten van de verweerder te beschermen (zogeheten procedurele en materiële openbare orde). In de praktijk krijgen de nationale rechters in de overgrote meerderheid van de openbare-orde-zaken te maken met de procedurele openbare orde. In het kader van de procedurele openbare orde worden de procedurele rechten van de verweerder en dus zijn recht op een onpartijdig gerecht gewaarborgd. In het voorstel wordt rekening gehouden met het grote belang van deze bescherming door deze in een andere vorm te behouden in artikel 46.

De materiële openbare orde heeft betrekking op bezwaren tegen de inhoud van het recht dat door een buitenlandse rechter wordt toegepast. Voor zover de Commissie bekend is, is de materiële openbare orde in de praktijk geen belangrijke weigeringsgrond. Door de algemene harmonisatie in de Unie van het recht dat van toepassing is in burgerlijke en handelszaken (zie Verordening (EG) nr. 593/2008; «Rome I»), waaronder de bescherming van de openbare orde, is het bijna niet meer mogelijk om zich te beroepen op de materiële openbare orde.

Bijgevolg wordt de materiële openbare orde in het voorstel geschrapt als weigeringsgrond.

De Eerste en de Tweede Kamer wensen ook te vernemen welke maatregelen de Commissie neemt om de kwaliteit van rechterlijke beslissingen te verbeteren.

De Commissie wijst erop dat de kwaliteit van de rechtsstelsels, waaronder de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, een van de belangrijkste criteria voor toetreding tot de Unie is. Vóór de toetreding worden de rechtsstelsels van de kandidaat-lidstaten grondig bestudeerd en zo nodig aangepast ter voorbereiding van de toetreding. Toetredingsonderhandelingen kunnen slechts worden afgerond wanneer volledig is voldaan aan de criteria van Kopenhagen. De Commissie volgt ook de ontwikkelingen die zich na de toetreding voordoen en kan in het geval van problemen specifieke maatregelen treffen.

Bovendien hebben het Europees Parlement en de Raad op 25 september 2007 hun goedkeuring gehecht aan Besluit nr. 1149/2007/EG tot vaststelling van het specifieke programma Civiel recht voor de periode 2007–2013 als onderdeel van het algemene programma Grondrechten en justitie. Een van de in het besluit vastgestelde maatregelen betreft een opleiding Europees recht voor nationale rechters.

In het programma van Stockholm wordt het volgende beklemtoond: van essentieel belang om een echte Europese justitiële en rechtshandhavingscultuur tot stand te kunnen brengen, is het uitbreiden van de scholing in Uniegerelateerde vraagstukken en die systematisch toegankelijk maken voor eenieder die beroepshalve bij de toepassing van het beleid inzake vrijheid, veiligheid en recht is betrokken. Het streven van de Unie en haar lidstaten zou moeten zijn dat in 2015 een groot aantal mensen uit de beroepspraktijk een Europese opleiding heeft gevolgd. Deze doelgroep zou een systematische Europese opleiding aangeboden moeten krijgen.

Om deze doelstelling te bereiken en om het wederzijdse vertrouwen en begrip tussen rechtspractici en met name rechters te bevorderen, ontwikkelt de Commissie momenteel een instrument om opleiding inzake de burgerrechtelijke instrumenten van de Europese Unie te ondersteunen en aldus de doelmatigheid van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken in de hele Europese Unie te verbeteren.


X Noot
1

Een gelijkluidende brief is door de Vicevoorzitter van de Europese Commissie aangeboden aan de Voorzitter van de Eerste Kamer.

X Noot
2

CSES (Centre for Strategy & Evaluation Services), studie van 17 december 2010, «Data Collection and Impact Analysis – Certain Aspects of a Possible Revision of Council Regulation No. 44/2001 on Jurisdiction and the Recognition and Enforcement of Judgments in Civil and Commercial Marters («Brussels 1»)», beschikbaar op http://ec.europa.eu/justice/doc_centre/civil/studies/doc/study_CSES_brussels_i_final_l 7_12_10_en.pdf

X Noot
3

Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité over de toepassing van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, (COM(2009) 174 definitief).

Naar boven