32 572 Voorstel tot wijziging van het Reglement van Orde in verband met herstel van enige technische onvolkomenheden in bepalingen rondom het optreden van de Tweede Kamer als Koninkrijksorgaan

Nr. 2 VOORSTEL

Het Reglement van Orde wordt als volgt gewijzigd:

I

Artikel 51 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt «de Staten» vervangen door: de vertegenwoordigende lichamen.

2. In het vierde lid wordt na de zinsnede «voor de ministers en personen die zij hebben aangewezen om zich in de vergadering te doen bijstaan,» ingevoegd: alsmede voor de Gevolmachtigde Ministers,.

II

In het opschrift van Hoofdstuk IX wordt «INITIATIEFVOORSTELLEN VAN WET,» vervangen door: INITIATIEFVOORSTELLEN VAN (RIJKS)WET,.

III

In het opschrift van paragraaf 3 van Hoofdstuk IX wordt «wet» vervangen door: (Rijks)wet.

IV

In het opschrift van artikel 116 wordt «wet» vervangen door: (Rijks)wet.

V

Artikel 117 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt «wet» vervangen door: (Rijks)wet.

2. De aanduiding «voorstel van wet,» wordt vervangen door: voorstel van wet of van Rijkswet,.

VI

In artikel 154 wordt na «het Statuut voor het Koninkrijk» ingevoegd: der Nederlanden.

Toelichting

Algemeen

Bij de voorbereiding van het voorstel tot wijziging van het Reglement van Orde in verband met de staatkundige vernieuwing van het Koninkrijk is gebleken dat de regeling in het Reglement van Orde van de werkwijze van de Tweede Kamer als Koninkrijksorgaan een aantal technische onvolkomenheden bevat. Dit voorstel beoogt deze onvolkomenheden weg te nemen. Het gaat daarbij om wijzigingen van eenvoudige aard.

Artikelsgewijs

I

In dit wijzigingsartikel vindt een aantal aanpassingen van artikel 51 plaats.

Onder 1 wordt «de Staten» vervangen door «de vertegenwoordigende lichamen» om daarmee dezelfde neutrale aanduiding te hanteren als in de artikelen 111, 112, en 114, tweede lid, van het Reglement van Orde, alsmede in de artikelen 15, eerste lid, 16, 17, tweede lid, en 18, tweede lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden.

Onder 2 wordt voorzien in een regeling voor de zitplaatsen voor de Gevolmachtigde Ministers. Voor bijzondere gedelegeerden is zo’n regeling reeds in het derde lid opgenomen, maar voor zitplaatsen voor de Gevolmachtigde Ministers biedt het Reglement van Orde thans in feite geen regeling. De Gevolmachtigde Ministers zijn vanuit de systematiek van het Reglement van Orde namelijk niet onder het reeds in het vierde artikellid opgenomen begrip «minister» te scharen, aangezien dan ook diverse andere bepalingen op hen van toepassing zouden kunnen worden geacht die dat niet behoren te zijn. Evenmin zijn zij te beschouwen als «personen die zij (lees: de ministers) hebben aangewezen om zich in de vergadering te doen bijstaan» als genoemd in het vierde lid; de Gevolmachtigde Ministers beschikken immers over een zelfstandige aanwezigheidsmogelijkheid in de Tweede Kamer. Voor de regeling voor de Gevolmachtigde Ministers is gekozen aansluiting te zoeken bij het vierde lid in plaats van bij het derde lid om het karakter van de aanwezigheid van de Gevolmachtigde Ministers als permanente leden van de Koninkrijksregering te benadrukken. In de praktijk nemen de Gevolmachtigde Ministers dan ook plaats in «vak K».

II, III, IV en V

In het Reglement van Orde vindt het gebruik van de aanduiding «voorstel van (Rijks)wet» niet overal op een eenduidige wijze plaats. Zo wordt in het opschrift van hoofdstuk IX een onderscheid gemaakt tussen enerzijds «VOORSTELLEN VAN (RIJKS)WET» en anderzijds «INITIATIEFVOORSTELLEN VAN WET», terwijl een initiatiefvoorstel ook betrekking kan hebben op een rijkswet. Voorts bevatten de opschriften van paragraaf 3 en van artikel 116 slechts de aanduiding «initiatiefvoorstel van wet». Dit terwijl de paragraaf en het artikel ook van toepassing zijn op een initiatiefvoorstel van rijkswet, wat bijvoorbeeld wel expliciet in het opschrift van artikel 114 is opgenomen. Ten slotte wordt artikel 117 (Verzending van een initiatiefvoorstel van wet aan de Eerste Kamer) in de praktijk ook toegepast bij voorstellen van rijkswet, wat niet blijkt uit het opschrift en de wettekst van het artikel. De voorstellen onder II, III, IV en V bieden een regeling op deze punten.

VI

Door deze wijziging wordt de aanduiding voor het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden in artikel 154 in overeenstemming gebracht met de aanduiding in artikel 114. Hierdoor wordt het Statuut overal in het Reglement van Orde op gelijke wijze aangeduid.

Naar boven