Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 23 september 2010 en het nader rapport
d.d. 15 november 2010, aangeboden aan de Koningin door de minister van Veiligheid en Justitie. Het advies van de Afdeling
advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 8 september 2010, no. 10.002462, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie,
bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de
Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie in verband met gemeentelijke herindelingen en het overgangsrecht betreffende
tuchtrechtspraak bij de advocatuur en vreemdelingenrechtspraak, met memorie van toelichting.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 8 september 2010, nr. 10.002462, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling
advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 23 september 2010, nr. W03.10.0440/II, bied ik U hierbij aan.
Het wetsvoorstel strekt ertoe de rechterlijke indeling in overeenstemming te brengen met enkele gemeentelijke herindelingen
die op 1 januari 2011 van kracht worden en bevat daarnaast twee aanvullingen van het overgangsrecht van de Evaluatiewet.
De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt een opmerking met
betrekking tot het overgangsrecht. Zij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het voorstel wenselijk is.
Eén van de in dit wetsvoorstel opgenomen overgangsbepalingen heeft betrekking op beroepen, ingesteld tegen besluiten die zijn
genomen op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Op die beroepen blijft het recht van toepassing zoals het gold vóór het tijdstip
van inwerkingtreding van de Evaluatiewet.2 Hiermee wordt beoogd om voor de vreemdelingenrechtspraak het huidige stelsel van nevenlocaties in stand te laten.
De Afdeling heeft begrip voor dit oogmerk, maar beveelt aan dit niet vorm te geven als een overgangsregeling, aangezien het
hier in feite een structurele uitzondering betreft op het nieuwe stelsel van nevenvestigingen.
Gelet op het voorgaande adviseert de Afdeling niet te kiezen voor een aanvulling van het overgangsrecht, maar de huidige regeling
inzake de nevenlocaties voor zover het de vreemdelingenrechtspraak betreft op te nemen in een afzonderlijke bepaling als uitzondering
op de nieuwe regeling.3
1. Het advies van de Afdeling advisering om de instandlating van het stelsel van nevenlocaties voor de vreemdelingenrechtspraak
niet te gieten in de vorm van een overgangsbepaling is opgevolgd. Overeenkomstig de suggestie van de Afdeling is een afzonderlijke
bepaling opgenomen die een uitzondering vormt op de regeling inzake de nevenlocaties die via de Evaluatiewet wordt vastgelegd
in artikel 41, tweede lid, eerste volzin van de Wet op de rechterlijke organisatie (de Afdeling spreekt in voetnoot 2 van
haar advies abusievelijk over de Wet op de rechterlijke indeling). Deze afzonderlijke bepaling, die erin voorziet dat voor
de vreemdelingenrechtspraak ook nevenlocaties buiten het arrondissement ’s-Gravenhage kunnen worden aangewezen, heeft een
plaats gekregen in de overeenkomstig het onderhavige wetsvoorstel in te voegen tweede volzin in artikel 41, tweede lid, van
de Wet op de rechterlijke organisatie.
2. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om na ommekomst van het advies van de Afdeling advisering een overgangsbepaling toe
te voegen in verband met de gevolgen van de in de Evaluatiewet voorgestelde ressortelijke herindeling voor de samenstelling
van de ledenraad van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders. Tevens worden nog enkele strikt wetstechnische
correcties voorgesteld in de Wet op de rechterlijke organisatie.
In verband met de door de Afdeling advisering aanbevolen vormgeving en de toegevoegde wijzigingen zijn het opschrift en de
considerans van het wetsvoorstel aangepast.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
De vice-president van de Raad van State,
H. D. Tjeenk Willink
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede
Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De minister van Veiligheid en Justitie,
I. W. Opstelten