Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 januari 2012
Hierbij doe ik u toekomen de brief van de Vice-president van de Raad van State d.d.
22 december 2011, No. W05.11 0370/I, naar aanleiding van mijn verzoek om voorlichting
d.d. 13 september 2011 inzake het afnemen van (staats)examens voortgezet onderwijs
buiten Nederland1.
Het verzoek om voorlichting houdt verband met het amendement van het lid Biskop van
uw Kamer, dat ertoe strekte om door een wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs
(WVO) de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de bevoegdheid te geven, voor
het afleggen van het staatsexamen een of meer locaties buiten Nederland aan te wijzen
(Kamerstukken II 2010/11, 32 558, nr. 9). Het amendement is ingetrokken nadat de regering toezegde, over deze materie aan
de Raad van State voorlichting te zullen vragen.
De Afdeling advisering van de Raad van State is, kort samengevat, het volgende van
mening:
-
– de voorgestelde toevoeging aan de WVO heeft geen betekenis omdat de uitvoering en
het toezicht op de naleving ervan afhankelijk blijven van de bereidheid van het desbetreffende
land om een verdrag te sluiten en ter uitvoering daarvan een wettelijke regeling te
treffen;
-
– van de andere mogelijke wettelijke regelingen blijft naar de mening van de Afdeling
alleen de z.g. consensusrijkswet over. Echter, gegeven de bescheiden omvang van het
probleem, de alternatieven die er zijn voor de leerlingen van het Vespucci College
en het feit dat het onderwijs onder de autonome bevoegdheid van een ander land valt
dan Nederland, is de Afdeling van oordeel dat rijkswetgeving hier niet aan de orde
is.
Ik hoop, u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart