Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal1
Brussel, 10 mei 2011
De Commissie dankt u voor het doorgeven van het advies van de Kamers der Staten-Generaal over het voorstel van de Commissie
voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr.
1234/2007 van de Raad, wat de verstrekking van levensmiddelen aan de meest behoeftigen in de Unie betreft (COM(2010) 486 definitief).
De Commissie heeft het advies zorgvuldig bekeken en hecht eraan in de context van de politieke dialoog uw aandacht te vestigen
op de volgende punten:
Om te beginnen wenst de Commissie de Kamers der Staten-Generaal te verzekeren dat zij de Verdragsverplichting tot motivering
van haar voorstel in het licht van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel zeer serieus neemt. De Commissie wijst
de beide Kamers der Staten-Generaal erop dat zij bij de voorbereiding van haar voorstel in 2008 een effectbeoordeling heeft
uitgevoerd, die een subsidiariteitstoets omvatte in termen van de toegevoegde waarde en de noodzaak van een EU-optreden op
het betrokken gebied. De Commissie zal er in de toekomst naar streven om in de toelichtingen bij haar voorstellen sterker
de aandacht te vestigen op de motiveringen inzake subsidiariteit zoals die in haar effectbeoordelingen zijn opgenomen.
Uit de effectbeoordeling bleek dat er in de Europese Unie een enorm probleem bestaat op het gebied van de voedselzekerheid.
Er werd op gewezen dat het niet de bedoeling was dat het voorgestelde voedselhulpprogramma in de plaats zou komen van particuliere
of nationale maatregelen, maar dat het deze zou aanvullen en ondersteunen. De Commissie heeft in veel van de twintig deelnemende
lidstaten, met name die waar tevoren geen voedseldistributie bestond, ondervonden dat het EU-programma een soort sneeuwbaleffect
had en leidde tot de ontwikkeling van allerlei plaatselijke programma's voor sociale hulpverlening.
Deze indruk werd voor een groot deel bevestigd in een openbare raadpleging via internet en bij ngo 's in de deelnemende lidstaten.
De Commissie zou de Kamers der Staten-Generaal er in het bijzonder op willen wijzen dat de verantwoordelijkheid voor de uitvoering
van het programma in hoge mate is gedelegeerd aan de deelnemende lidstaten, zulks overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel.
Ten eerste bepaalt elke lidstaat geheel zelf op welke doelgroep de voedselhulp wordt gericht. Dat gebeurt doorgaans in overleg
met charitatieve organisaties en overheidsinstanties die goed bekend zijn met de plaatselijke omstandigheden. Ten tweede beklemtoont
de Commissie dat de Unie geen enkele rol speelt bij de aankoop van producten op de markt; dat aspect valt geheel en al onder
de verantwoordelijkheid van de lidstaten.
De Kamers der Staten-Generaal benadrukken in hun standpunt de sociale dimensie van de regeling en stellen dat deze primair
een zaak is van de lidstaten. Volgens de Kamers zijn er geen voldoende argumenten op grond waarvan de Europese Unie beter
in staat zou zijn dan de lidstaten om de voedselvoorziening aan minder bedeelden te regelen; zij concluderen op grond hiervan
dat de voorgestelde verordening niet aan het subsidiariteitsbeginsel voldoet.
Het Europese voedselhulpprogramma voor de meest behoeftigen heeft een tweeledig doel. Het beoogt wel degelijk de verwezenlijking
van de in het Verdrag vermelde doelstelling om redelijke prijzen bij de levering van voedsel aan verbruikers te verzekeren
(in dit geval dus kosteloze verstrekking), en is tevens primair gericht op vermindering van de interventievoorraden van landbouwproducten.
Om de Kamers der Staten-Generaal de meest recente informatie te verstrekken: 87% van de middelen voor de aanschaf van voedsel
in het kader van het plan voor 2010 was afkomstig van de interventievoorraden. In het onlangs goedgekeurde plan voor 2011
stijgt dit aandeel tot 97%2.
Ook al is de situatie op de markten verbeterd, toch blijft interventie een belangrijk middel voor de stabilisatie van de markt,
dat bescherming biedt tegen prijsvolatiliteit. Het beheer van de interventies op EU-niveau behoort tot de taken van de Europese
Commissie. Het voedselhulpprogramma voor de meest behoeftigen, dat deel uitmaakt van het gemeenschappelijk landbouwbeleid,
is de perfecte achtergrond voor dit mechanisme en nog steeds het belangrijkste kanaal voor het gebruik van de interventievoorraden.
De Commissie is dan ook van mening dat de merites van het voorstel liggen in de bijdrage ervan tot twee van de doelstellingen
van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, zoals in het Verdrag vastgelegd: stabilisatie van de markten en redelijke prijzen
bij de levering aan verbruikers. Deze twee doelstellingen zijn in het voorgestelde programma nauw verbonden en kunnen niet
los van elkaar worden gezien.
Voor de Commissie is het programma een goed voorbeeld van praktische solidariteit tussen de lidstaten bij de aanpak van een
gemeenschappelijk probleem.
De Commissie spreekt nogmaals haar dank uit aan beide Kamers van de Staten-Generaal voor hun bereidheid het genoemde Commissievoorstel
te bestuderen en hoopt een antwoord te hebben gegeven op de opmerkingen die de Kamers in hun brief hebben geuit.
Ik verheug mij erop om onze beleidsdialoog over dit en andere onderwerpen voort te zetten.
De vicepresident van de Europese Commissie,
Maros Sefcovic