32 549 Wijziging van de Telecommunicatiewet ter implementatie van de herziene telecommunicatierichtlijnen

Nr. 6 VERSLAG

Vastgesteld 22 december 2010

De vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie1 belast met het voorbereidend onderzoek van bovengenoemd wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

INHOUDSOPGAVE

Blz.

   

I.

ALGEMEEN

2

1.

Motivering van het wetsvoorstel

2

1.1.

Twee nieuwe richtlijnen en een nieuwe verordening

2

1.2.

Huidige Telecommunicatiewet

3

1.3.

Voornaamste wijzigingen Europese kader op het gebied van regulering van markten

4

1.4.

Voornaamste wijzigingen in Europese kader met betrekking tot de universele dienst en de rechten van de eindgebruiker/consument

5

1.4.1.

Versterking van de positie van de consument

5

1.4.1.1.

Gemakkelijker overstappen

6

1.4.1.2.

Transparantie en vergelijkbaarheid

6

1.4.1.3.

Toegang tot internet en netneutraliteit

7

1.4.2.

Gelijkwaardige toegang eindgebruikers met een fysieke beperking

9

1.5.

Continuïteit, veiligheid en integriteit

9

1.6.

Bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer

10

1.7.

Toezicht en naleving

12

2.

Toets inzake bedrijfseffecten en administratieve lasten

12

3.

Consultatie

12

4.

Uitvoeringstoetsen en adviezen

13

II.

ARTIKELEN

13

I. ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel wijziging van de Telecommunicatiewet ter implementatie van de herziene telecomrichtlijnen (hierna: wetsvoorstel 32 549). Naar aanleiding van het wetsvoorstel hebben deze leden nog een aantal vragen. Genoemde leden willen met name aandacht besteden aan netneutraliteit, de meldplicht persoonsgegevens, interoperabiliteit en de cookie bepaling.

De leden van de PvdA-fractie hebben wetsvoorstel 32 549 met interesse bekeken en hebben daarbij een aantal vragen. Deze leden menen dat aan de implementatie van de richtlijnen moet worden voldaan, maar dat deze wetswijziging ook de mogelijkheid biedt om een aantal andere wijzigingen door te voeren in de Telecommunciatiewet.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van wetsvoorstel 32 549 en hebben een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel, maar hebben hierover nog enige vragen.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel 32 549 en hebben hierover enkele vragen.

De leden van de D66-fractie hebben kennis genomen van wetsvoorstel 32 549.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van wetsvoorstel 32 549. Deze leden zien op dit moment geen aanleiding voor het stellen van vragen.

1. Motivering van het wetsvoorstel

1.1. De implementatie van twee nieuwe richtlijnen en een nieuwe verordening

De leden van de VVD-fractie merken op dat het hier gaat om de implementatie van een Europese richtlijn. Deze leden willen graag heel duidelijk van de regering weten waar eventuele verschillen zijn tussen de Europese richtlijnen en de Nederlandse implementatie. Waar gaat Nederland verder? En indien dat het geval is, wat zijn overwegingen daarbij?

Deze leden hebben nog een algemene opmerking vooraf. Zonder de nadere invulling van de wet door middel van regelgeving in algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen is nog veel onduidelijk en kunnen deze leden alleen in algemene termen spreken. Wanneer kunnen deze leden deze regelgeving verwachten ter bespreking?

Ook de leden van de CDA-fractie verzoeken de regering aan te geven in hoeverre zij, en op welke plaatsen, heeft afgeweken van de richtlijnen. Anders gesteld: waar zijn er nationale koppen op de richtlijnen gezet, en waarom? Voorts wordt op een flink aantal plaatsen verwezen naar nog op te stellen nadere regels.

Kan de regering een overzicht geven van alle nader op te stellen regelgeving, wat hierin precies zou kunnen worden geregeld en de datum waarop dit gaat gebeuren, voor zover reeds is besloten dat dit gaat gebeuren? Hoe wordt de Tweede Kamer hierbij betrokken? Een andere vraag die genoemde leden hebben is hoe het overleg met het betrokken bedrijfsleven is verlopen. De implementatietermijn is vrij kort, dus de vraag kan worden gesteld in hoeverre alles uitvoerbaar is? Kan het bedrijfsleven alles tijdig implementeren?

De leden van de SP-fractie merken op dat investeringszekerheid in de sector van groot belang is. Is de regering bereid om in het kader van het vergroten van de voorspelbaarheid van overheidsoptreden toe te zeggen dat nieuwe en/of gewijzigde wet- en regelgeving op het gebied van telecommunicatie tenminste vier maanden voor de datum van de inwerkingtreding gepubliceerd zal worden? Kan de regering aangeven wat de overwegingen hierbij zijn?

Verder staan er een behoorlijk aantal delegatiebepalingen in het wetsvoorstel. De memorie van toelichting2 maakt niet altijd duidelijk over de context waarin de regering nadere regels kan stellen. Dit kan leiden tot onzekerheid in de sector. Zou de regering bij de delegatiebepalingen meer informatie kunnen geven over het wanneer, waarom en de nut en noodzaak van de bepalingen? Kan de regering verzekeren dat bij het opstellen van nadere regels de sector wordt geconsulteerd? En dat uitvoeringstermijnen in acht worden genomen die voldoende voorbereidingstijd toelaten? Zou de regering op dit punt de memorie van toelichting willen aanpassen?

De leden van de D66-fractie spreken hun zorgen uit over het grote aantal gedelegeerde artikelen. Wetsvoorstel 32 549 is vooralsnog primair een kaderwet geworden en geeft op vele punten nog onvoldoende aan hoe de uiteindelijke regels zullen uitvallen. Dit gaat op dit moment ten koste van de voorspelbaarheid en investeringszekerheid die belangrijk is voor de aanbieders op de telecommarkt. Daarnaast is er op deze manier ook onvoldoende politieke controle op het daadwerkelijke beleid. Kan de regering per delegering aangeven waarom is gekozen voor delegatie en wat de consequenties zijn van het al dan niet direct opnemen in de wettekst zelf.

1.2. Huidige Telecommunicatiewet

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering of die de verzwaarde bewijslast voor OPTA uit de wet zou willen verwijderen. Die bewijslast is eerder door de Tweede Kamer tot twee keer toe in de wet geamendeerd, hoewel de Europese richtlijnen daar niet om vragen of toe dwingen. Klopt de indruk van deze leden dat de verzwaarde bewijslast, of eigenlijk de verzwaarde onderbouwingsplicht, OPTA soms belemmert in zijn toezichthoudende taak doordat bepaalde besluiten moeilijker overeind blijven of zouden kunnen blijven voor de rechter door deze toegevoegde bepaling? Zo ja, is de regering bereid deze bepaling per nota van wijziging uit de wet te schrappen?

Deze leden maken zich zorgen over de moeite die het nog altijd kost om toegang tot de kabel te forceren. Er dreigt een onevenwichtig speelveld te ontstaan doordat KPN volledig gereguleerd wordt, met toegangsverplichting, dienstverleningsregulering en prijsregulering, en de kabel volledig vrij spel heeft. Dat is volgens deze leden zeer onwenselijk. Is de regering het met deze leden eens dat de consumentenmarkt voor vaste netwerkverbindingen naar verwachting op korte en middellange termijn zich niet tot een markt van volledige concurrentie kan ontwikkelen, maar een oligopolie zal blijven met twee of drie aanbieders? Is de regering het derhalve met deze leden eens dat het voor de eerlijke concurrentie tussen deze aanbieders en voor de concurrentie op dienstenniveau essentieel is dat sprake is van een gelijk speelveld en van openstelling van de toegang tot de netwerken voor dienstenaanbieders op beide (of alle) netwerken? Welke mogelijkheden ziet de regering om dit gelijke speelveld te realiseren? Ziet de regering bijvoorbeeld een mogelijkheid om met de Europese Commissie te spreken over een specifieke toestemming om op de Nederlandse markt wettelijk een toegangsverplichting op te leggen aan beide spelers? Ziet de regering een mogelijkheid om OPTA wettelijk de te reguleren markt op te leggen zodat de rechtbank niet meer hoeft te toetsen op de overtuigingskracht van de marktanalyse van OPTA? Ziet de regering tot slot een mogelijkheid om zaken die eerst dienen te worden goedgekeurd door de Europese Commissie, waar al bezwaar gemaakt kan worden door marktpartijen, vrij te stellen van de mogelijkheid om beroep in te stellen bij de rechtbank, zodat marktafbakening en marktanalyse door OPTA niet vatbaar zijn voor beroep bij de rechtbank, maar alleen het besluit zelf? Welke mogelijkheden heeft OPTA om langdurige regulering toe te passen bij marktomstandigheden die naar verwachting op afzienbare termijn niet zullen wijzigen? Is de regering het met deze leden eens dat vanwege investeringszekerheid voor zowel aanbieders van infrastructuur als diensten langdurige zekerheid over regulering noodzakelijk is?

De regering stelt dat zij van mening is dat de Telecommunicatiewet in belangrijke mate heeft voldaan aan het gestelde doel. Kan de regering nader ingaan op dit doel en haar stelling nader toelichten? Welke uitdagingen ziet de regering nog voor de toekomst? De regering stelt overigens dat zich met name op het gebied van consumentenbescherming steeds weer nieuwe problemen blijken aan te dienen die vragen om nieuwe en aanvullende regelgeving. De leden van de CDA-fractie vernemen graag van de regering welke problemen zij bedoelt en hoe zij daarmee om zal gaan.

Aangezien de telecomsector bij uitstek een multinationaal, grensoverschrijdende, opereert, dient duidelijk gemaakt te worden welk nationaal recht wanneer van toepassing is, zo stellen de leden van de SP-fractie. Hierbij dient een keuze gemaakt te worden voor het «country of origin» principe, danwel het «country of use» principe. In het eerste geval geldt het heersend recht van het land waarin het bedrijf/de instelling die een telecommunicatiedienst aanbiedt, is gevestigd. In het tweede geval geldt het recht van het land waarin gebruik wordt gemaakt. In het eerste geval worden de administratieve lasten van inwinnen van informatie over het heersend recht, danwel het doen van een beroep daarop, vooral bij de eindgebruiker neergelegd. In het tweede geval vooral bij het bedrijf. Daarnaast zijn er ook nog gevolgen voor de mogelijkheden voor de Staat om het recht te handhaven. Deze leden zijn er in principe voorstander van om keuzes te maken die de lasten voor de consument/eindgebruiker zo laag mogelijk maken, tenzij er dringende redenen zijn die dat principe doorkruisen. Zou de regering kunnen aangeven hoe zij met dit principe omgaat, en de memorie van toelichting op een aantal punten, zoals aangegeven in de inbreng van deze leden, kunnen aanpassen zodat hierover meer helderheid wordt gegeven?

1.3. Voornaamste wijzigingen Europese kader op het gebied van regulering van markten

De leden van de CDA-fractie lezen dat op minder markten ex-ante marktregulering zal plaatsvinden. Een markt wordt door de Europese Commissie in de aanbeveling relevante markten opgenomen indien er sprake is van structurele toegangsbelemmeringen, de marktstructuur niet op korte termijn neigt naar daadwerkelijke concurrentie en het algemene mededingingsrecht alleen niet volstaat om het marktfalen voldoende te verhelpen. Kan de regering aangeven welke markten dit in Nederland betreft?

Er komt een versterkt orgaan van de Europese telecomtoezichthouders, Body of European Regulators for Electronic Communications (BEREC) genaamd. Kan de regering nader toelichten op welke wijze de bevoegdheden van dit orgaan precies worden versterkt?

1.4. Voornaamste wijzigingen in Europese kader met betrekking tot de universele dienst en de rechten van de eindgebruiker/consument

1.4.1. Versterking van de positie van de consument

Ten aanzien van de interconnectieverplichting zoals vastgelegd in artikel 6.5 vragen de leden van de PvdA-fractie de regering of met de bepalingen gegarandeerd wordt dat consumenten altijd telefonisch alle andere abonnees binnen Europa kunnen bereiken? Geeft de uitzonderingsmogelijkheid van technische uitvoerbaarheid of economische haalbaarheid bedrijven niet teveel mogelijkheden om onder de interconnectieverplichting uit te komen? Kan de regering toelichten in wat voor situatie interconnectie economisch niet haalbaar zou zijn? Hoe kan OPTA dat vaststellen? Is de regering het met deze leden eens dat in geval van interconnectie er geen sprake kan zijn van eerlijke marktwerking, omdat er altijd sprake is van een afhankelijkheidsrelatie, aangezien een kleine aanbieder zijn klanten altijd wil kunnen bieden dat ook abonnees van grote aanbieders bereikt kunnen worden? Kan OPTA alleen reguleren als sprake is van een aanmerkelijke marktmacht? Zo ja, kan die aanmerkelijke marktmacht niet altijd verondersteld worden, aangezien de ene aanbieder in een dergelijke situatie altijd macht heeft over de andere aanbieder? Zou het niet beter zijn als OPTA altijd in geval van conflict tussen twee partijen een interconnectieverplichting tegen een vast standaard tarief kan opleggen?

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering hoe die aankijkt tegen de verspreiding van de Telefoongids. Deze leden constateren dat steeds meer mensen zo’n gids op papier niet meer willen ontvangen. Desondanks wordt de gids huis aan huis verspreid. Kan de regering bevestigen dat die huis-aan-huis-verspreiding niet wettelijk verplicht is? De Telefoongids biedt zelf de mogelijkheid van een opt-out waarbij mensen aan kunnen geven geen gids meer te willen ontvangen. Desondanks hebben veel mensen de gids dit jaar toch weer in de bus gehad. Ziet de regering wat in de mogelijkheid om de opt-outregeling in de wet op te nemen zodat bij een herhaling van de ongewenste bezorgingen van dit jaar de Telefoongids beboet kan worden? Kan van de Telefoongids geëist worden ongewenst bezorgde gidsen weer op te komen halen? Nu worden de kosten immers op de samenleving afgewenteld aangezien de gidsen als oud papier worden aangeboden en verwerkt moeten worden.

Herinnert de regering zich de moties van de leden Van Dam en Hessels3 over een verbod op koppelverkoop tussen toegang tot een communicatienetwerk en communicatiediensten of inhoud? Is de regering bereid de ambitie die in deze moties werd uitgesproken op te pakken en deze tot de zijne te maken en zodoende te gaan werken aan een duidelijke scheiding van de markten voor infrastructuur en de markten voor diensten en inhoud? Zo ja, ziet de regering mogelijkheden om buiten het kader van de Europese richtlijnen een dergelijk verbod op koppelverkoop in de wet op te nemen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie?

De leden van de PVV-fractie vinden de rechtszekerheid en keuzemogelijkheden van de consument van groot belang. Ook de toegang tot openbare elektronische communicatiediensten voor eindgebruikers met een fysieke beperking vinden deze leden zeer belangrijk.

1.4.1.1. Gemakkelijker overstappen

De leden van de PVV-fractie hebben een aantal opmerkingen ten aanzien van nummerbehoud. In het kader van de volledige keuzevrijheid van consumenten zou de mogelijkheid van nummerbehoud kunnen worden uitgebreid naar de diverse aanbieders van Voice Over Internet Protocol (VOIP). Nu is het nummerbehoud beperkt tot enkele aanbieders. Veel VOIP aanbieders bieden middels het Session Initiation Protocol (SIP) de mogelijkheid om je bestaande telefoons te gebruiken zonder dat de computer aan staat. Nummerbehoud zou ook voor deze aanbieders mogelijk moeten zijn. Op dit moment is dat niet het geval.

De leden van de CDA-fractie vinden het een goede zaak dat de positie van de consument wordt verstevigd, bijvoorbeeld door overstappen gemakkelijker te maken. De regering wijst erop dat overstappen voor consumenten al gemakkelijker is gemaakt door een eerdere wijziging van de Telecommunicatiewet. Heeft de regering in de nabije toekomst nog verdere maatregelen, behoudens de uit de gewijzigde Universeledienstrichtlijn voortvloeiende aanpassingen van de Telecommunicatiewet, in petto op het gebied van het overstappen?

1.4.1.2. Transparantie en vergelijkbaarheid

De leden van de PVV-fractie vinden het een goede zaak dat eisen worden gesteld aan de leesbaarheid en de begrijpelijkheid in de overeenkomsten van de aanbieders. Verder dringen deze leden aan op een goede informatieverstrekking aangaande de aangeboden belbundels. Zeer vaak sluiten consumenten nu een bundel af voor bijvoorbeeld 100 minuten. In de praktijk blijkt vaak dat bij circa 80 minuten de teller al weer begint te lopen. Het terugzoeken via de beveiligde persoonlijke omgeving op de website van de aanbieder blijkt dan alles behalve eenvoudig.

Voor de leden van de CDA-fractie zijn transparantie en vergelijkbaarheid belangrijke punten. De regering stelt dat «uit verschillende onderzoeken is gebleken dat de tariefinformatie in de vaste en mobiele telefoniemarkt op bepaalde punten tekort schiet. Zo blijkt uit een onderzoek4 in opdracht van het college dat consumenten in de praktijk moeite hebben tariefinformatie te achterhalen». Deze leden vinden het goed dat de regering het achterhalen van tariefinformatie heeft verbeterd. Is de tariefinformatie in de vaste en mobiele telefoniemarkt nu afdoende geregeld? Zo nee, welke verbeteringen zijn er nog mogelijk?

Lidstaten krijgen de mogelijkheid om het verstrekken van informatie voor eindgebruikers voor te schrijven. Deze leden merken op dat de regering vooralsnog geen gebruik maakt van deze bevoegdheid, maar een delegatiegrond opneemt in de wet. Kan de regering dit nader toelichten? Waarom wordt deze mogelijkheid niet in de wet ingevuld? Denkt de regering dat dergelijke voorschriften in de toekomst wel noodzakelijk zijn, gezien het feit dat wel een delegatiegrond wordt opgenomen?

Hetzelfde geldt voor de mogelijkheden voor lidstaten om extra faciliteiten voor te schrijven, zoals meer inzicht geven in de tussenstand van de factuur en de resterende bundel, en het opstellen van een belprofiel over bijvoorbeeld het gemiddelde belgedrag over de laatste zes maanden. Ook ten aanzien hiervan neemt de regering slechts een delegatiebepaling op. Genoemde leden hebben met instemming kennisgenomen van het feit dat een en ander niet meteen in de wet verplicht wordt gesteld, maar dat marktpartijen in dat kader worden aangemoedigd om actie te ondernemen. Wel vragen genoemde leden hoe en op welke termijn de regering een en ander gaat monitoren.

In het onderhavige wetsvoorstel wordt een aantal punten genoemd waarop de aanbieder informatie moet verstrekken over te leveren diensten. Die punten kunnen nog aangevuld worden via lagere regelgeving. De leden van de SP-fractie constateren dat vergelijkbaarheid en transparantie van informatie belangrijk is, en dat daar op deze wijze invulling aan wordt gegeven. Tegelijkertijd zien deze leden dat bij een teveel aan informatie dat wordt verstrekt, de mogelijkheden van de consumenten om op basis van voor hem belangrijke gegevens te kunnen kiezen worden verkleind. De consument ziet dan door de bomen het bos niet meer. Op welke wijze wordt in wetsvoorstel 32 549 omgegaan met deze balans?

Deze leden constateren daarnaast dat een aantal faciliteiten, zoals het opstellen van een belprofiel, nog niet wettelijk is voorgeschreven. Welke omstandigheden zouden ertoe kunnen leiden dat de noodzaak hiertoe ontstaat?

1.4.1.3. Toegang tot internet en netneutraliteit

De leden van de VVD-fractie staan voor een open internet. Netneutraliteit is van groot belang. Het is niet aan de providers bepaalde verkeersstromen of internetsites met voorrang te behandelen, tenzij dat voor de goede werking van het netwerk noodzakelijk is. In beginsel zouden alle verkeersstromen en internetsites met het ook op een goede dienstverlening gelijk behandeld moeten worden. Deze leden zijn verheugd over het feit dat hier aandacht voor is in wetsvoorstel 32 549. Over het algemeen is de netneutraliteit in Nederland goed geregeld. Genoemde leden achten, net als de regering, aanvullende regelgeving dan ook niet noodzakelijk. Brussel heeft al aangegeven niet zo te wachten op heel gedetailleerde plichten. De klant moet keus hebben en dat is in Europa en zeker in Nederland wel veel beter dan in de Verenigde Staten. Wel willen deze leden de regering vragen waakzaam te zijn. Transparantie van aanbieders over wat zij met verkeer doen is absoluut noodzakelijk. Als zij verkeer willen afknijpen moeten ze dat duidelijk maken, zodat de klant een ander abonnement kan kiezen of kan overstappen.

Genoemde leden vinden interoperabiliteit zeer belangrijk. Het basisprincipe dat alle nummers zoveel mogelijk aankiesbaar moeten zijn vinden deze leden dan ook een goed uitgangspunt. Bij een volledige aankiesbaarheidsverplichting stellen deze leden echter vraagtekens. De huidige regelgeving maar ook commerciële belangen volstaan om de aankiesbaarheid van alle vaste en mobiele bellers te waarborgen. Om de huidige regels mogelijk nog verder aan te scherpen naar wat lijkt een volledige aankiesbaarheidsverplichting betekent feitelijk dat aanbieders niet langer de vrijheid hebben om hun dienstenportfolio naar eigen inzicht in te richten omdat zij geacht worden alle bestemmingen/nummers bereikbaar te maken. Dit beperkt de ondernemersvrijheid en de mogelijkheid voor bedrijven om zich te onderscheiden in een sterk concurrerende markt. Daarom vragen deze leden dan ook aan de regering of deze van mening is dat het toegestaan moet zijn om bepaalde bestemmingen niet aankiesbaar te maken als gevolg van commerciële keuzes die een aanbieder maakt, mits deze aanbieder vooraf aan het sluiten van een overeenkomst ook volledig transparant is over de beperkingen in zijn dienstenportfolio? Zo nee, waarom niet?

In onderdeel d van het eerste lid van artikel 7.3 stelt de regering dat eventuele beperkingen van de toegang tot of het gebruik van diensten en toepassingen gemeld moeten worden. In artikel 7.4a creëert de regering ogenschijnlijk ruimte voor zichzelf om dat soort beperkingen tegen te gaan. Is de regering het met de leden van de PvdA-fractie eens dat aanbieders van communicatienetwerken of -diensten niet de toegang tot diensten en toepassingen horen te blokkeren? Deze leden menen net als de regering dat het internet open en vrij moet zijn en dat verhoudt zich niet tot de mogelijkheid voor aanbieders van toegang tot het internet om bepaalde diensten en toepassingen te mogen blokkeren. Deze leden vragen de regering dan ook om niet alleen deze bepalingen te heroverwegen, maar ook om een bepaling op te nemen in de wet die het aanbieders van toegang tot het internet verbiedt om de toegang tot bepaalde diensten te blokkeren of te belemmeren. Volgens deze leden zou slechts een uitzondering moeten kunnen bestaan voor neutraal netwerkmanagement, oftewel netwerkmanagement dat wel het functioneren van het netwerk optimaliseert door bepaald soort diensten voorrang te geven in het netwerkverkeer boven andere, maar zonder daarbij de ene specifieke dienst te bevoordelen boven een andere. Concreet bedoelen deze leden dat een aanbieder wel video anders mag behandelen dan e-mail, maar niet de ene videodienst (bijvoorbeeld de eigen videodienst) voorrang mag geven boven de andere. Bovendien kan het volgens deze leden niet zo zijn dat aanbieders langs de weg van het netwerkmanagement trachten diensten van concurrenten te benadelen, bijvoorbeeld door VOIP zodanig te benadelen dat het niet goed functioneert om zo concurrentie voor de eigen (mobiele) spraakdienst te belemmeren. Ziet de regering mogelijkheden om een dergelijke regeling in de wet op te nemen? Op welke wijze zou dit wettelijk vastgelegd kunnen worden? Is de regering bereid daartoe een nota van wijziging voor te bereiden?

Is de regering het met deze leden eens dat het aansluiten op een openbaar elektronisch communicatienetwerk op een vaste locatie, zoals is opgenomen in artikel 9.1, eerste lid, onderdeel a, onvoldoende waarborg biedt voor normaal gebruik van de vandaag gebruikelijke communicatievoorzieningen? Is het niet nodig dat daarbij een minimumkwaliteit en dus ook een minimum snelheid van de internetverbinding kan worden gegarandeerd aan iedere burger van dit land? Ziet de regering mogelijkheden om binnen afzienbare termijn iedere Nederlander recht te geven op een breedbandverbinding, met een hoger ambitieniveau dan Europees is vastgesteld? Deze leden nemen aan dat de regering het ook onwenselijk vindt dat consumenten in dunbevolkte gebieden niet volwaardig gebruik kunnen maken van internet. Welke mogelijkheden ziet de regering om die consumenten ook gebruik te kunnen late maken van de laatste ontwikkelingen?

Is de Universele Dienstverplichting nu al zodanig ingericht dat bij nieuwbouw niet meer standaard een ouderwetse koperdraad dient te worden neergelegd, maar gewoon een glasvezel kan worden geplaatst? Staat de regulering die dwingt tot het fysiek kunnen ontbundelen van de local loop dit niet in de weg? Zo ja, welke mogelijkheden ziet de regering om dit te moderniseren?

Is de regering het met genoemde leden eens dat toegang tot internet in de huidige informatiemaatschappij van vrijwel gelijke betekenis is als beschikbaarheid van elektriciteit? Zo ja, is de regering het dan ook met deze leden eens dat de internetverbinding van consumenten dezelfde bescherming dient te genieten als de beschikbaarheid van elektriciteit? Mensen kunnen niet zomaar worden afgesloten van elektriciteit, daarvoor staan in de Elektriciteitswet de nodige waarborgen. Is de regering bereid om soortgelijke waarborgen ook op te nemen in de Telecommmunicatiewet zodat mensen evenmin zomaar kunnen worden afgesloten van internet?

Hoe vertaalt de stelling in het regeerakkoord zich dat het kabinet een vrij en open internet nastreeft zich in het beleid van de regering? Zitten er elementen in dit wetsvoorstel die een vrij en open internet beschermen?

Is de regering het met deze leden eens dat afluisteren of aftappen van internetverkeer, anders dan op basis van het wetboek van strafvordering, verboden zou moeten zijn? Is dat volgens de regering al voldoende geregeld in de wet? Is bijvoorbeeld het gebruik van een techniek als «deep packet inspection» door providers uitgesloten (uitgezonderd een eventuele machtiging op basis van het wetboek van strafvordering)? Zo nee, is de regering bereid het wetsvoorstel aan te passen zodat afluisteren en aftappen zonder uitdrukkelijke toestemming van de gebruiker niet is toegestaan?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering aan te geven hoe de aankiesbaarheid precies is geregeld. Is het zo dat iedere bellers met hun (vaste of mobiele) telefoon naar elk nummer overal ter wereld moeten kunnen bellen? Of is het aanbieders ook toegestaan dit te beperken mits duidelijk gecommuniceerd?

1.4.2. Gelijkwaardige toegang eindgebruikers met een fysieke beperking

Een belangrijk element is de gelijkwaardige toegang voor eindgebruikers met een fysieke beperking. In de ogen van de leden van de CDA-fractie is het van groot belang dat ook zij een goede toegang tot allerlei diensten en voorzieningen hebben, zodat zij goed mee kunnen doen in onze maatschappij. De regering stelt dat het opdragen van dergelijke diensten en voorzieningen die vallen onder de universele dienstverlening plaatsvindt indien deze diensten niet door het normale functioneren van de markt worden gegarandeerd. Hoe en op welke termijn wordt dit precies gemonitord? Genoemde leden merken op dat in lagere regelgeving zal worden uitgewerkt aan welke kwaliteitseisen deze diensten en voorzieningen moeten voldoen en dat de diensten betaalbaar worden aangeboden. Kan de regering bevestigen dat de regels er met name op worden gericht dat bepaalde diensten en voorzieningen openstaan voor mensen met een fysieke beperking, en dat de kwaliteit voldoende is, maar dat de regels niet zozeer zien op hoe dit technisch gezien precies wordt geregeld? Deze leden nemen aan dat de regering dit bedoelt met haar statement dat zij het voornemen heeft om de uitwerking van de universele dienst techniekneutraler te maken. Hieromtrent stelt de regering dat de wijzigingen die hiervoor nodig zijn, als ook het verzoek om de definitie van het verzorgingsgebied aan te passen, buiten de implementatie van de gewijzigde Universeledienstrichtlijn valt. Kan de regering aangeven wanneer een en ander dan wel wordt geregeld?

Deze leden vragen de regering ook te reageren op het onderzoek van Stichting Waarmerk Drempelvrij in opdracht van gehandicaptenorganisaties naar de toegankelijkheid van gemeentelijke websites. Hieromtrent vallen nog zaken te verbeteren, zo merken genoemde leden op.

Lidstaten moeten maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat eindgebruikers met een fysieke beperking functioneel gelijkwaardige toegang tot openbare communicatiediensten krijgen. Dit punt kunnen de leden van de SP-fractie waarderen. Deze leden vragen of andere landen dit voorschrift op een vergelijkbare wijze hebben geïmplementeerd als in dit wetsvoorstel en wat de ervaringen daarmee zijn. Kan de regering ook aangeven welke meerkosten er zijn voorzien voor mensen met een beperking om toestellen en applicaties te verkrijgen die hiervoor zijn?

1.5. Continuïteit, veiligheid en integriteit

De leden van de VVD-fractie plaatsen vraagtekens bij de nieuw in te voeren meldplicht voor aanbieders van openbare elektronische communicatiediensten bij inbreuken op persoonsgegevens. Deze leden steunen het principe achter deze meldplicht maar acht het disproportioneel dat de meldplicht rust op de aanbieder, de internet service provider. De aanbieders van telecommunicatiediensten hebben veelal geen zicht op de inhoud van de data die over hun netwerk getransporteerd worden. Het is voor hen dan ook buitengewoon lastig alles te scannen op privacygevoelige informatie. Genoemde leden maken zich ook zorgen over de administratieve lasten die gemoeid zijn met deze maatregel. In de memorie van toelichting van onderhavig wetsvoorstel wordt aangegeven dat deze lasten niet zo hoog zijn. Uit de markt krijgen deze leden echter hele andere informatie. Hoe kijkt de regering hier tegenaan? Verder zou het toezicht op deze maatregel bij de OPTA komen te liggen. Terwijl al bekend is dat dergelijke verplichtingen buiten de telecomsector onder het toezicht van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) zouden komen. Kan de regering aangeven waarom het toezicht niet volledig bij het CBP gelegd kan worden?

De leden van de PvdA-fractie spreken hun waardering uit voor artikel 11.3a dat aanbieders verplicht een inbreuk op de beveiliging van hun netwerken te melden bij het college. Deze leden vragen echter waarom deze meldingsplicht alleen geldt indien de inbreuk nadelige gevolgen heeft voor de bescherming van persoonsgegevens. Geeft dat aanbieders niet teveel ruimte voor eigen interpretatie? En waarom hoeft de aanbieder degene wiens persoonsgegevens het betreft alleen te waarschuwen indien de inbreuk waarschijnlijk ongunstige gevolgen zal hebben voor diens persoonlijke levenssfeer (tweede lid)? Is het niet aan de persoon die het betreft te beoordelen of de inbreuk nadelig is, niet aan de aanbieder bij wie is ingebroken? Is de regering bereid om aanbieders te verplichten zo’n inbreuk altijd te melden, in elk geval aan de persoon wiens gegevens het betreft, zo vragen deze leden?

De leden van de PVV-fractie vinden de benodigde voorafgaande toestemming van zowel de abonneegebruiker als de gebruiker als het gaat om elektronische verzending van reclameboodschappen een goede zaak. Verder zou er wellicht ook regelgeving kunnen komen om de huidige zeer hinderlijke reclameblokken die te voorschijn komen voor de tekst en waarvan de sluitfunctie vaak «zeer verdekt is opgesteld» te verbieden. Ook de onontkoombare reclameblokken voor allerlei nieuwsitems zou mooi «de nek om gedraaid kunnen worden» in aanvullende regelgeving. Te denken valt ook aan een vergelijkbare meldplicht waar de gebruiker dan toestemming voor zou moeten geven.

Het nieuwe artikel 13bis van de Kaderrichtlijn introduceert een aantal verplichtingen vanuit de optiek van de continuïteit van de netwerken en dienstverlening met behulp van de netwerken. Het is de leden van de CDA-fractie niet geheel duidelijk hoe de tweede nieuwe verplichting, die ziet op de integriteit van openbare elektronische communicatienetwerken netwerken, door de regering zijn ingevuld. Kan de regering dit nader toelichten? En wat wordt bedoeld met de stelling dat «de mogelijkheid bestaat dat de Minister van Economische Zaken nadere regels stelt op het punt van de veiligheid en netwerkintegriteit»?

Een nieuwe verplichting is ook de meldplicht voor veiligheidsinbreuken en het verlies van integriteit in het geval deze een belangrijk effect hebben gehad op de continuïteit van het netwerk of de daarover geleverde diensten. Deze leden vragen wanneer het meldpunt wordt ingesteld. Hoe wordt de Europese discussie over de brede meldplicht hierin betrokken?

1.6. Bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer

Cookies leveren een belangrijke bijdrage aan de werking van internet. De leden van de VVD-fractie ondersteunen de inhoud van de zogenaamde «cookiebepaling». Het is goed dat gebruikers vooraf toestemming moeten geven en geïnformeerd dienen te worden conform de Wet bescherming persoonsgegevens. Deze leden achten het echter wel van groot belang dat naar de praktische uitvoerbaarheid wordt gekeken bij de toepassing ervan. Deze leden zijn dan ook groot voorstander van een realisatie via de browserinstellingen.

De leden van de PvdA-fractie zijn blij dat de regering invulling geeft aan het cookieverbod uit de Europese richtlijnen op een wijze die het normale functioneren van websites niet belemmert, maar de eindgebruiker wel meer bescherming biedt tegen ongewenst gebruik van zijn persoonsgegevens. Desondanks vragen deze leden of die beschermingsmaatregelen, zoals voorgesteld in artikel 11.7a, eerste lid, wel ver genoeg gaan. De regering heeft, naar verluidt na enig beraad, ervoor gekozen om in onderdeel b niet te kiezen voor de termen «geïnformeerde toestemming» en «uitdrukkelijke toestemming». Waarom niet, zo vragen deze leden? Is het niet juist van belang dat consumenten weten welke persoonsgegevens van hen verzameld worden en dat zij daarvoor uitdrukkelijk toestemming dienen te verlenen? Laat de door de regering gekozen formulering nu niet teveel ruimte om middels een algemene toestemming voor het plaatsen van cookies allerhande persoonsgegevens op te slaan en door te geven?

De leden van de PVV-fractie vinden bescherming van persoonsgegevens en persoonlijke levenssfeer een gevaarlijk terrein. In de huidige economische crisis, is de Webshop branche er juist een die een behoorlijke groei laat zien. Een van de oorzaken hiervoor is het winkelgemak. De vraag is dus hoe deze meldplicht geïmplementeerd gaat worden. Het mag natuurlijk niet zo zijn dat iemand midden in een bestelling even naar een andere site gaat en vervolgens alle reeds ingevoerde gegevens weer kwijt is. Cookies zijn bedoeld voor gebruiksgemak. Het maakt internet ook sneller en gebruiksvriendelijker. Deze leden zien hier dus een afweging tussen gebruiksgemak en privacy. Een optie zou kunnen zijn om de meldplicht eenmalig door de browser te laten doen met bovenstaande waarschuwing betreffende gebruikersgemak versus privacy. Er wordt gesproken over het uitzonderen van de technisch noodzakelijke cookies. Valt gebruikersgemak daaronder?

De leden van de D66-fractie hebben enkele technische vragen over het gedeelte in onderhavig wetsvoorstel dat schrijft over cookies. Kan de regering expliciet aangeven of browserinstellingen wel of niet een geschikte manier zijn voor toestemming van internetgebruikers? Hoe ziet de regering voor zich dat vrije, specifieke, op informatie berustende wilsuiting wordt gegeven door de internetgebruiker, zoals wordt geëist van «toestemming» in artikel 5, derde lid, van de e-privacyrichtlijn en zoals is uitgelegd in artikel 2, onderdeel h, van de richtlijn betreffende de bescherming van gegevens5? Deelt de regering de visie dat artikel 5, derde lid, expliciet om opt-in toestemming vraagt? Deelt de regering de visie dat opt-out toestemming, in de vorm van toestemming via browserinstellingen, onvoldoende is voor het geven van toestemming, namelijk een vrije, specifieke, op informatie berustende wilsuiting?

De formulering van overweging 66 uit de richtlijn Burgerrechten6 heeft onduidelijkheid gecreëerd in verband met de interpretatie van artikel 5, derde lid, van de e-privacyrichtlijn. Is de regering op de hoogte van de recente uitspraak van het Europese Hof, dat stelt dat als een overweging en een artikel van een richtlijn elkaar tegenspreken, en de overweging en het artikel allebei duidelijk zijn, het artikel prevaleert? Is de regering op de hoogte dat Eurocommissaris Reding zich meerdere malen heeft uitgelaten dat alleen opt-in consent voldoende is om te voldoen aan de eisen van de richtlijnen inzake e-privacy en gegevensbescherming?

In artikel 5, derde lid, van de e-privacyrichtlijn wordt de nadruk gelegd op het leveren van voorafgaande informatie en het verkrijgen van voorafgaande toestemming (voorafgaand aan het begin van de verwerking). De memorie van toelichting van onderhavig wetsvoorstel tot herziening van de telecommunicatiewet spreekt met geen woord over de manier van informatie verstrekken. Kan de regering duidelijker zijn over zijn visie op de manier van informatie verstrekken? Artikel 11.7.a. van het wetsvoorstel zelf is naar mening van deze leden niet duidelijk. Is de regering zich ervan bewust dat alleen informatieverstrekking vooraf in lijn is met de richtlijnen betreffende e-privacy en gegevensbescherming?

Op welke Europese initiatieven doelt de regering bij zijn uitleg voorlopig niet het voornemen te hebben om nadere voorschriften te geven? Kan de regering uitleggen hoe zelfregulering in zijn algemeenheid kan worden gebruikt om een richtlijn te implementeren?

Kan de regering ingaan op de effecten voor kleine internetpartijen en voor innovatie wanneer gekozen wordt voor een opt-in toestemming?

1.7. Toezicht en naleving

OPTA heeft een uitgebreid takenpakken, zo constateren de leden van de PvdA-fractie. Deze leden hebben soms de indruk dat het uitgebreide takenpakket en het grote aantal juridische procedures het uiterste vergt van de capaciteit van OPTA. Deze leden vragen de regering of de capaciteit van OPTA wel toereikend is om scherp en effectief toezicht te kunnen houden op de Telecommunicatiemarkt. Hoe kijkt de regering aan tegen de capaciteit van OPTA? Zou uitbreiding van de capaciteit niet meer voor de hand liggen dan een bezuiniging op deze toezichthouder?

Deze leden zien bovendien reikhalzend uit naar de beloofde visie van de regering op OPTA en andere toezichthouders. Deze leden hebben altijd veel waarde gehecht aan het sectorspecifiek toezicht en achten dat ook noodzakelijk voor de middellange termijn. In het Europese reguleringskader is de balans steeds meer verlegd van ex-ante toezicht naar ex post toezicht, iets wat deze leden niet altijd verstandig hebben gevonden. Hoe kijkt de regering aan tegen de wenselijkheid van ex-ante toezicht op de telecommunicatiemarkt en heeft de regering de ambitie het Europese reguleringskader weer meer te verleggen naar ex ante regulering om concurrentieproblemen te vermijden, in plaats van mededingingsproblemen aan te pakken als ze zich al voordoen zoals het kader nu grotendeels voorschrijft?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering aan te geven waarom het toezicht op de naleving van de bepalingen uit hoofdstuk 11 en 11a, inzake persoonsgegevens, niet wordt neergelegd bij het CBP?

2. Toets inzake bedrijfseffecten en administratieve lasten

De leden van de CDA-fractie merken op dat er een quick-scan is verricht, dus geen volledige nieuwe meting van de administratieve lasten die samenhangen met het wijzigingsvoorstel. Kan de regering aangeven welke extra administratieve lasten kunnen worden verwacht indien de lagere wet- en regelgeving wordt opgesteld? Hoe wordt ten aanzien hiervan gewaarborgd dat de administratieve lasten zo min mogelijk toenemen?

3. Consultatie

De leden van de CDA-fractie lezen dat er afwijkingen in terminologie kunnen zijn tussen de wet in formele zin en in lagere regelgeving, maar dat de regering nog zal bezien of de terminologie in de lagere regelgeving in overeenstemming zal worden gebracht met de terminologie uit de wet in formele zin. Kan de regering dit toelichten? Waarom gaat zij niet gewoon over tot het aanpassen zodat er overeenstemming is?

Ten aanzien van de netneutraliteit heeft een aantal partijen te kennen gegeven dat zij het een gemiste kans vindt dat een materiële bepaling over de netneutraliteit ontbreekt. De regering stelt dat zij op dit moment kan volstaan met de mogelijkheid om in de toekomst met lagere regelgeving dergelijke regels te maken, mede gezien het feit dat nationale en Europese discussies hierover nog lopen. Deze leden vragen de regering aan te geven welke termijn zij hieromtrent verwacht? Wanneer gaan deze discussies lopen, en met welk tempo? Kan de regering bevestigen dat ook het effect van de regelgeving betreffende de transparantie van aanbieders hierbij wordt meegenomen?

Voorts geeft de regering ten aanzien van geen regels te treffen op het gebied van (het afsluiten van) internettoegang, mede gezien de korte implementatietermijn. Acht de regering dergelijke regels in de toekomst noodzakelijk?

Deze leden hebben met instemming kennis genomen van het feit dat de regering heeft geluisterd naar kritiek ten aanzien van de zogenaamde «cookiebepaling». In het huidige wetsvoorstel is het in de eerste plaats zo dat een partij die gegevens wil opslaan in de randapparatuur van een eindgebruiker informatie hierover moet verstrekken aan deze eindgebruiker. Zo weet deze eindgebruiker het doel van het plaatsen van deze gegevens (cookies). In de tweede plaats stelt de regering voor de browserinstelling van de eindgebruiker bepalend te zijn voor de vraag of deze toestemming geeft voor het plaatsen van cookies of niet. Deze leden vragen de regering nog wel hoe zij dit in de praktijk vorm gaat geven? Graag de bevestiging dat hier niet wordt gekozen voor een strengere invulling van het toestemmingsvereiste dan op grond van de richtlijn noodzakelijk is. Hetzelfde geldt voor de technische voorschriften voor het verkrijgen van die toestemming. Is hierover overleg met de sector? Heeft de regering gekeken naar de manier waarop men in het buitenland met deze vraagstukken omgaat? Wordt er met de sector overlegd over de vraag hoe de privacy van de gebruikers het beste kan worden gewaarborgd en beschermd? Hoe worden buitenlandse websites in deze discussie betrokken? Wordt bij dit vraagstuk ook gekeken naar zelfregulering? Genoemde leden begrijpen dat er in het veld wel wordt geopperd om een zogenaamd «cookiezegel» te introduceren. Dit zegel geeft dan aan dat een website cookies plaatst, en biedt mogelijkheden tot het vragen van informatie door gebruikers en mogelijkheden tot het weigeren van de cookies. Hoe denkt de regering hierover? Hoe denkt de regering over het instellen van een centrale opt-out plaat, zoals ook in het Verenigd Koninkrijk is gebeurd?

Daarnaast vragen genoemde leden of met de sector ook wordt gesproken over de manier waarop consumenten hierover zo goed mogelijk kunnen worden ingelicht.

Ten aanzien van de meldplicht van veiligheidsinbreuken met verlies van persoonsgegevens heeft een aantal partijen gewezen op mogelijke uitvoeringsproblemen. Naar mening van genoemde leden gaat de regering hierop redelijk beperkt in. Kan de regering aangeven in hoeverre er overleg is geweest met partijen over de implementatietermijn?

4. Uitvoeringstoetsen en adviezen

De regering geeft aan dat de taken over de melding van veiligheidsinbreuken die leiden tot verlies van persoonsgegevens en de zogenaamde «cookiebepaling» goed zouden passen bij het takenpakket van het CBP, maar dat een en ander in verband met de strikte implementatie niet bij het CBP is neergelegd. De leden van de CDA-fractie ontvangen graag wat nadere informatie over het tijdstip waarop dit wel gaat gebeuren.

II. ARTIKELEN

Artikel 3.1

Er kunnen in specifieke vergunningen voorschriften en beperkingen worden opgenomen, onder andere in verband met het voorkomen van interferentie. Welke interferentie wordt hier precies bedoeld, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Ziet dit bijvoorbeeld ook op interferentie op diensten via vaste infrastructuren?

Artikel 3.19a

Dit artikel biedt in navolging van artikel 5 van de Machtigingsrichtlijn de grondslag voor de figuur van gedwongen verkoop van – een deel van een – vergunning, een variant op het intrekken van een bepaalde vergunning is. De leden van de CDA-fractie vragen wat het betekent dat een andere partij deze vergunning (of een deel ervan) kan overnemen. Kan de regering aangeven hoe in dergelijke gevallen wordt omgegaan met vergunningenverplichtingen? Hoe verhouden de vergunningenverplichtingen die de overnemende partij al heeft zich tot de vergunningenverplichtingen die horen tot de overgenomen vergunning (of een deel ervan)?

Artikel 6.5

In dit artikel staat een algemene uitzondering voor de verplichting om eindgebruikers in de EU toegang te geven tot alle nummers binnen de Europese Unie. Het gaat dan om gevallen waarin het tot stand brengen van eind-eind verbindingen economisch of technisch niet haalbaar is. De leden van de SP-fractie willen weten aan welke concrete gevallen kan dan gedacht worden. In welke mate komt dit voor?

Artikel 6a.4a

Zijn de bepalingen uit artikel 6a.4a, vierde lid, aanpasbaar of is sprake van volledige harmonisatie van de Europese richtlijn? Hoe kan OPTA bijvoorbeeld het in sub a gevraagde «bewijs» leveren, zo vragen de leden van de PvdA-fractie? Kan de regering tevens aangeven of ze de veronderstelling in het eerste lid, namelijk dat sprake zou kunnen zijn van daadwerkelijke en duurzame op infrastructuur gegronde concurrentie, realistisch vindt voor de consumentenmarkt van vaste netwerkaansluitingen, waar effectief twee partijen (KPN en kabel) actief zijn? Kan van een markt met slechts twee concurrenten op voorhand gesteld worden dat geen sprake is van daadwerkelijke en duurzame concurrentie? Is het feit dat er sprake is van een duopolie voor de Europese Commissie niet voldoende bewijs dat de markt onvoldoende concurrerend is?

De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting op het onderhavige wetsvoorstel dat het voorgenomen besluit tot functionele scheiding dient te worden voorgelegd aan de Europese Commissie, die het omzet in een besluit. Welke beroeps/bezwaarmogelijkheden tegen dit besluit staan open? En op welke momenten wordt het betreffende bedrijf betrokken bij de procedure?

Paragraaf 6a.4

Het in alle gevallen van aanmerkelijke marktmacht opleggen van de verplichting toegang te verlenen ten behoeve van carrierkeuze of carriervoorkeuze kan de technologische vooruitgang juist belemmeren, zo lezen de leden van de SP-fractie in de memorie van toelichting. Kan de regering dit nader uitleggen? Waarom is dat waarschijnlijk?

Artikel 7.1

Gelet op de al lang bestaande klachten over de ondoorzichtigheid van het functioneren en de kosten van helpdesks vragen de leden van de PvdA-fractie of in artikel 7.1 zou kunnen worden toegevoegd dat een aanbieder voor het sluiten van een overeenkomst de consument informatie verstrekt over klanttevredenheid, gemiddelde wachttijd en kosten van de helpdesk die bij de dienst hoort? Laat de Europese richtlijn ruimte om in onderdeel a de woorden «of bij» te schrappen, zodat informatie altijd voorafgaand aan het sluiten van een overeenkomst moet worden verstrekt en de consument de betreffende informatie niet pas krijgt als de overeenkomst al is of wordt aangegaan? Zo ja, is de regering bereid bij nota van wijziging deze woorden te schrappen?

Artikel 7.2a

Hier wordt aangegeven dat bij een aanbieding van een initieel contract, er tenminste ook een voorstel moet worden gedaan met een looptijd van twee jaar. Als de overeenkomst uitdrukkelijk wordt verlengd, kan wederom een contract worden aangegaan van twee jaar. De leden van de SP-fractie vragen of dit alleen geldt bij eerste verlenging. Of ook bij verdere verlengingen?

Artikel 7.4a

Het artikel 7.4a is bedoeld om voorschriften te stellen met betrekking tot netneutraliteit. De leden van de SP-fractie begrijpen dat hier de mogelijkheid wordt geschapen dat minimumeisen gesteld kunnen worden aan de kwaliteit van de dienstverlening. Bijvoorbeeld een voorschrift dat bepaalt dat internetverkeer niet om commerciële redenen trager mag worden afgehandeld dan anders soortgelijk internetverkeer. Waarom worden dit soort artikelen niet gelijk geïmplementeerd? In welke mate komt dit soort gedrag, dat een inbreuk maakt op het beginsel van netneutraliteit, voor?

Artikel 7.7a

Artikel 7.7a heeft betrekking op het vaststellen van regels (bij ministeriele regeling) over het aanbieden van extra faciliteiten door aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken, zoals het kosteloos blokkeren van bepaalde categorieën van uitgaande gesprekken of premium sms-diensten. De leden van de SP-fractie vragen in welke mate deze extra faciliteiten reeds worden aangeboden. Tegen welke meerkosten gebeurt dat?

Verder kan bij ministeriele regeling worden voorgeschreven dat de aanbieder faciliteiten biedt waarbij de gebruiker meer controle kan houden over de kosten van de telecommunicatiedienst. In welke mate heeft het (gebrek) hieraan invloed op de consumptie van telecommunicatiediensten? En het (teveel) aan kosten dat gebruikers maken?

Artikel 9.1

In artikel 9.1 wordt bepaald dat er diensten of voorzieningen voor een betaalbare prijs beschikbaar moeten zijn die mensen met een fysieke beperking een vergelijkbare toegang geven tot een aantal genoemde universele diensten. De leden van de SP-fractie vragen in welke mate hierin momenteel reeds wordt voorzien door de markt.

Artikelen 9.2 tot en met 9.3

In deze artikelen wordt de procedure beschreven die wordt gevolgd indien naar het oordeel van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de beschikbaarheid, de betaalbaarheid of de kwaliteit van een of meer diensten of voorzieningen niet door het normale functioneren van de markt wordt of zal kunnen worden gegarandeerd. In dat geval kan de minister, evenals in de huidige situatie, de verzorging van de dienst of voorziening middels een beschikking opdragen aan degene die overeenkomstig de hier beschreven procedure wordt aangewezen. De leden van de CDA-fractie vragen de regering aan te geven hoe dit gaat verlopen. Kan de regering nader inzicht geven in de te volgen aanbestedingsprocedure, waarbij deze leden ervan uitgaan dat deze aanbesteding techniekneutraal zal geschieden, zodat ook innovatieve bedrijven een kans krijgen.

Artikel 9.3

In artikel 9.3 wordt voorzien in een marginale toets van de redelijkheid van het bod van de aanbieder aan wie de opdracht wordt gegeven. Met name indien er maar één bod is uitgebracht, is deze toets van belang. De leden van de SP-fractie hebben hierover een tweetal vragen. Wordt de toets ook uitgevoerd indien meerder partijen een bod uitbrengen? Waaruit bestaat de marginale toets?

Artikel 11.3

De maatregelen die aanbieders treffen om de veiligheid en bescherming van de aangeboden netwerken en diensten te garanderen, dienen te leiden tot een passend beveiligingsniveau. De leden van de SP-fractie vragen hoe wordt bepaald wat passend is. Hoe is de handhaving van dit artikel vormgegeven?

Artikel 11.3a

Kan de regering nader toelichten wat wordt bedoeld met passage «persoonsgegevens die zijn verstuurd, opgeslagen of anderszins verwerkt in verband met de levering van een openbare elektronische communicatiedienst» in de memorie van toelichting ten aanzien van dit artikel?

Klopt het dat deze persoonsgegevens de persoonsgegevens van abonnees zijn alsook de gegevens uit de Wet op de Bewaarplicht? Kan de regering aan de leden van de CDA-fractie uitleggen wat het verschil is tussen een «abonnee» en een «gebruiker» ten aanzien van dit artikel? En is een gebruiker bekend bij de aanbieder, aangezien ook deze op de hoogte moet worden gesteld van een mogelijke inbreuk?

Artikel 11.3a

De leden van de SP-fractie lezen dat in artikel 11.3a geregeld wordt dat een internet service provider melding moet maken van een privacygevoelige inbreuk op de integriteit van het netwerk. Met welke techniek kan dit worden vastgesteld?

Verder wordt vermeld dat de aanbieder van de openbare elektronische communicatiedienst degene wiens persoonsgegevens het betreft niet hoeft te informeren over de inbreuk indien door de door hem (preventief) genomen technische beschermingsmaatregelen de persoonsgegevens onbegrijpelijk maken. Hoe kan worden gegarandeerd dat deze encryptie niet te kraken is? Kan dat eigenlijk wel worden gegarandeerd? Zo niet, zou het dan niet verstandig zijn om altijd degene die het betreft te informeren?

Is de meldplicht zoals deze nu wordt voorgesteld uitvoerbaar voor zowel abonneegegevens als overige gegevens?

Het verder gebruik van privégegevens is niet alleen mogelijk als deze onrechtmatig verkregen zijn. Er is momenteel een discussie over het gebruik van databases en de (on)mogelijkheden hiervan. Heeft de regering bijvoorbeeld zicht op de wijze waarop gebruikers van Nederlandse sites als Hyves of Marktplaats geïnformeerd worden over hoe wordt omgegaan met de door hen verstrekte (openbare) informatie? Is er zicht op hetgeen waarvoor worden dit soort gegevens allemaal gebruikt wordt? Aan wie wordt informatie ter beschikking gesteld of verkocht? En op welke wijze worden gebruikers daarover geïnformeerd?

Artikel 11.5

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het feit dat het langer bewaren van gegevens in geval van «marktonderzoek of verkoopactiviteiten» wordt toegestaan. Kan de regering aangeven hoe zij een onderscheid wil maken tussen marktonderzoek en verkoopactiviteiten, een en ander in verband met het feit dat bijvoorbeeld in de Wet Bescherming Persoonsgegevens en de huidige telecommunicatiewetgeving vrijstellingsgronden voor marktonderzoek zijn opgenomen?

Artikel 11.7a

In artikel 11.7a wordt de eis gesteld dat een gebruiker duidelijk en volledig geïnformeerd dient te zijn over onder meer de doeleinden van het opslaan van, of toegang tot, gegevens op de computer of andere randapparatuur. Deze informatieverplichting rust op de aanbieder van de gegevens die worden opgeslagen. De leden van de SP-fractie vragen de handhaving van deze regel georganiseerd is? Wat is de rechtskracht als de aanbieder van de gegevens een buitenlandse rechtspersoon is?

Het wetsvoorstel verwijst verder naar een ministeriele regeling waarin de bovenstaande bepaling nader kan worden ingevuld. Klopt het dat hierover al overleg is met het CBP? Kan de regering aangeven welke overwegingen zij heeft om, behalve de uitgangspunten die al in de memorie van toelichting staan vermeld, momenteel nog nadere regels te stellen? Vindt hierover nog overleg plaats met de sector? Kan de regering aangeven op welke wijze rekening wordt gehouden met voor de sector benodigde voorbereidings- en implementatietermijnen?

In artikel 11.7a, eerste lid, wordt aangegeven dat de toestemming die gebruikers moeten geven voor het bieden van de mogelijkheid tot het opslaan van, of toegang tot, gegevens op de computer of andere randapparatuur niet «ondubbelzinnig» hoeft te zijn, maar dat er wel een toestemmingsvereiste is. Waarom is dit zo geregeld? Wat is het verschil tussen een vereiste van «ondubbelzinnige» toestemming en het toestemmingsvereiste?

Volgens de Europese handelsorganisatie voor de digitale en interactieve industrie (IAB) is er onlangs een nieuwe werkwijze geïntroduceerd, waardoor het terugplaatsen van door de gebruiker verwijderde gegevens die eerder zijn geplaatste mogelijk wordt, te weten «respawning». Deze techniek omzeilt de door de gebruiker geuite wens om bepaalde informatie te verwijderen. Zou de regering kunnen ingaan op de wenselijkheid om deze techniek te verbieden, danwel met de hierboven beschreven informatieverplichtingen te omkleden? Dient het wetsvoorstel hiervoor te worden aangepast? Zou de regering daarvoor een voorstel willen doe?

De voorzitter van de commissie,

Van der Ham

De adjunct-griffier van de commissie,

Van der Velden


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Thieme, M.L. (PvdD), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Dijkgraaf, E. (SGP), Ziengs, E. (VVD), Schaart, A.H.M. (VVD), Snijder-Hazelhoff, J.F. (VVD), Lodders, W.J.H. (VVD), Dijksma, S.A.M. (PvdA), Samsom, D.M. (PvdA), Smeets, P.E. (PvdA), Vliet, R.A. van (PVV), Gerbrands, K. (PVV), Graus, D.J.G. (PVV), Verburg, G. (CDA), Koppejan, A.J. (CDA), Koopmans, G.P.J. (CDA), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Jansen, P.F.C. (SP), ondervoorzitter, Braakhuis, B.A.M. (GL), Tongeren, L. van (GL), Ham, B. van der (D66), voorzitter, Verhoeven, K. (D66) en Jacobi, L. (PvdA).

Plv. leden: Ouwehand, E. (PvdD), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Staaij, C.G. van der (SGP), Leegte, R.W. (VVD), Houwers, J. (VVD), Elias, T.M.Ch. (VVD), Taverne, J. (VVD), Jadnanansing, T.M. (PvdA), Klijnsma, J. (PvdA), Veen, E. van der (PvdA), Bemmel, J.J.G. van (PVV), Mos, R. de (PVV), Dijck, A.P.C. van (PVV), Ormel, H.J. (CDA), Bijleveld-Schouten, A.T.B. (CDA), Blanksma-van den Heuvel, P.J.M.G. (CDA), Gerven, H.P.J. van (SP), Irrgang, E. (SP), Grashoff, H.J. (GL), Klaver, J.F. (GL), Koolmees, W. (D66), Veldhoven, S. van (D66) en Groot, V.A. (PvdA).

XNoot
2

Kamerstuk 32 549, nr. 3.

XNoot
3

Kamerstukken 26 643, nr. 68 en 30 800 XIII, nr. 19.

XNoot
4

Newcom Research & Consultancy, december 2008.

XNoot
5

46/95/EG.

XNoot
6

2009/136/EG.

Naar boven