Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 december 2011
Hierbij zend ik u de brief over de toegang tot de kabel zoals gevraagd op 20 december
tijdens de regeling van werkzaamheden door het lid Van Dam (PvdA).
In de op 13 december aan de Eerste Kamer gezonden memorie van antwoord met betrekking
tot het wetsvoorstel ter implementatie van de Europese richtlijnen op het gebied van
de elektronische communicatie (32549) is door de regering aangegeven dat er geen eenduidig antwoord kan worden geven op
de vraag of de amendementen over toegang tot de kabel al dan niet in lijn zijn met
het Europese recht. Uiteindelijk zal, zo wordt in de memorie aangegeven, de rechter
hier duidelijkheid over moeten geven.
Door een fractie in de Eerste Kamer is de vraag gesteld of deze juridische risico’s
niet kunnen worden vermeden door de artikelen niet in werking te laten treden. In
de memorie van antwoord heb ik al aangegeven dat hiermee geen duidelijkheid komt over
de vraag of de amendementen in lijn zijn met het Europese recht omdat ze dan niet
aan de rechter kunnen worden voorgelegd. Ik acht dat dan ook weinig zinvol. Ik ben
vervolgens ingegaan op de theoretische mogelijkheid dat een meerderheid van de Eerste
Kamer zodanige bezwaren heeft tegen de amendementen dat de Eerste Kamer het gehele
wetsontwerp dreigt te verwerpen. Dat zou zeer vervelend zijn, aangezien het gaat om
wetgeving ter implementatie van Europese richtlijnen, waarbij Nederland al een half
jaar te laat is met implementatie. In deze omstandigheid is het een mogelijkheid om
de amendementen (voorlopig) niet in werking te laten treden.
Ik vind het belangrijk om duidelijk te maken dat ik hier in de behandeling in de Eerste
Kamer op geen enkele manier op zal aansturen. Ik vind de meest wenselijke situatie
dat het gehele wetsvoorstel, inclusief de amendementen, wordt aangenomen. Het vooraf
aansturen op het niet in werking laten treden van amendementen zou, zoals het lid
van Dam terecht stelt, het negeren van de wens van een meerderheid van de Tweede Kamer
zijn.
Dat vind ik onwenselijk. Ik kan het lid van Dam dan ook gerust stellen dat ik, zoals
ik tijdens het VAO telecom van 27 oktober jl. (Handelingen II 2011/12, nr. 16, item 5, blz. 23–29) in uw Kamer aangaf, het wetsvoorstel, inclusief de aangenomen amendementen,
«met verve zal verdedigen» in de Eerste Kamer.
De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
M. J. M. Verhagen