32 545 Wet- en regelgeving financiële markten

F VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 20 maart 2025

De vaste commissie voor Financiën1 heeft schriftelijk overleg gevoerd met de Minister van Financiën over het verslag Financieel Stabiliteitscomité van 20 november 2024. Bijgaand brengt de commissie hiervan verslag uit. Dit verslag bestaat uit:

  • De uitgaande brief van 4 februari 2025.

  • De antwoordbrief van 17 maart 2025.

De griffier van de vaste Commissie voor Financiën, Karthaus

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIËN

Aan de Minister van Financiën

Den Haag, 4 februari 2025

De leden van de vaste commissie voor Financiën hebben met belangstelling kennisgenomen van het verslag van het Financieel Stabiliteitscomité van 20 november 2024.2 De leden van de BBB-fractie hebben naar aanleiding van dit verslag de volgende vragen en opmerkingen. De leden van de JA21-fractie sluiten zich hierbij aan.

Uit het verslag destilleren de leden van de BBB-fractie een drietal economische omstandigheden:

  • 1. In Nederland is de inflatie hardnekkiger, maar eveneens gedaald tot een lager niveau. Daarmee lijkt een zachte landing waarschijnlijk, waarbij de inflatie onder controle komt zonder economische neergang.

  • 2. Hoewel het daadwerkelijke beleid van de nieuwe Amerikaanse regering nog onbekend is, liggen een verhoging van importtarieven en een mogelijke handelsoorlog op de loer.

  • 3. Het FSC merkt op dat, om weerbaarder te zijn voor fragmentatie, het van belang is om binnen Europa verdere stappen te maken met de interne markt en de kapitaalmarktunie, in lijn met het rapport van Draghi over de toekomst van het Europees concurrentievermogen.3

Deze leden merken op dat uit andere economische rapportages blijkt dat inflatie in Nederland deels gedreven is door energie en aan energie gerelateerde belastingen, voor zowel burgers als bedrijfsleven. Tevens blijkt uit internationaal onderzoek dat de energietarieven in Nederland aan de hoogste kant van de Europese bandbreedte liggen.

Mede als gevolg van de energietarieven ligt de Nederlandse industriële productie lager dan in het verleden en meer en meer bedrijven kunnen de economische concurrentie met de Verenigde Staten, maar ook met partijen binnen de Europese Unie niet bolwerken vanwege energie- en aan energie gerelateerde heffingen en belastingen.

Het inrichten van een gemeenschappelijke markt en het versterken van deze markt door het creëren van een gelijk speekveld voor marktpartijen binnen de Europese Unie, was een uitdrukkelijke drager achter de oprichting van de EU.

Dit leidt tot de volgende vragen van de leden van de BBB-fractie:

  • 1. Kunt u aangeven welke economische risico's het FSC herkent in het uit de pas lopen van de Nederlandse energietarieven met de andere EU-landen en tussen Nederland en de Verenigde Staten? Zo ja, welke risico’s?

  • 2. Kunt u aangeven of het FSC heeft overwogen wat deze risico's op de middellange termijn betekenen voor de economische zelfstandigheid en zelfvoorzienendheid, maar ook op het concurrentievermogen en de verdiencapaciteit van de Nederlandse economie? Zo ja, wat betekenen deze risico’s?

  • 3. Kunt u aangeven of het FSC heeft overwogen dat een continuering van de onbalans in energietarieven kan leiden tot een versnelde afbouw van industriële capaciteit en of het FSC een inschatting heeft van de economische instabiliteit die dat voor Nederland kan betekenen? Zo ja, welke inschatting?

De leden van de vaste commissie voor Financiën zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk binnen vier weken.

Voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Van Ballekom

BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 maart 2025

Namens de vaste commissie voor Financiën heeft u mij verzocht om een reactie op te stellen op de vragen van de BBB-fractie in de Eerste Kamer, gesteund door de JA21-fractie, naar aanleiding van het verslag van het Financieel Stabiliteitscomité van 20 november 2024.

Bijgaand treft u daartoe de beantwoording. De vragen van de BBB-fractie zijn gericht aan mij als Minister van Financiën, maar vragen nadrukkelijk naar de visie van het Nederlands Financieel Stabiliteitscomité (FSC). Het Financieel Stabiliteitscomité is een onafhankelijk comité bestaande uit vertegenwoordigers van de Autoriteit Financiële Markten (AFM), De Nederlandsche Bank (DNB) en het Ministerie van Financiën. Het Centraal Planbureau (CPB) neemt als externe deskundige deel aan de vergaderingen. Dit comité heeft als doel mogelijke risico’s voor de stabiliteit van het financiële stelsel te signaleren en hier eventueel oplossingen voor aan te dragen. Daartoe analyseert en bespreekt zij de relevante macro-economische en financiële ontwikkelingen in een gezamenlijk overleg dat 2 à 3 keer per jaar plaatsvindt.

Het is belangrijk om te benadrukken dat het FSC de specifieke thema’s zoals aangehaald in de Kamervragen niet heeft besproken in haar overleg, omdat dit onderwerp niet direct raakt aan haar primaire doel – het onafhankelijk signaleren van risico’s voor de stabiliteit van het financiële stelsel. De beantwoording betreft daarmee de visie van mij als Minister van Financiën, waarbij de AFM, DNB en het CPB in de totstandkoming van de beantwoording wel zijn gekend.

De Minister van Financiën, E. Heinen

Beantwoording van de Minister van Financiën op vragen van de leden van de fracties van BBB gezamenlijk, waar de leden van de fractie van JA21 zich bij aansluiten (ingezonden 4 februari 2025).

De leden van de vaste commissie voor Financiën hebben met belangstelling kennisgenomen van het verslag van het Financieel Stabiliteitscomité van 20 november 20244. De leden van de BBB-fractie hebben naar aanleiding van dit verslag de volgende vragen en opmerkingen. De leden van de JA21-fractie sluiten zich hierbij aan.

Uit het verslag destilleren de leden van de BBB-fractie een drietal economische omstandigheden:

  • 1. In Nederland is de inflatie hardnekkiger, maar eveneens gedaald tot een lager niveau. Daarmee lijkt een zachte landing waarschijnlijk, waarbij de inflatie onder controle komt zonder economische neergang.

  • 2. Hoewel het daadwerkelijke beleid van de nieuwe Amerikaanse regering nog onbekend is, liggen een verhoging van importtarieven en een mogelijke handelsoorlog op de loer.

  • 3. Het FSC merkt op dat, om weerbaarder te zijn voor fragmentatie, het van belang is om binnen Europa verdere stappen te maken met de interne markt en de kapitaalmarktunie, in lijn met het rapport van Draghi over de toekomst van het Europees concurrentievermogen.

1. Kunt u aangeven welke economische risico's het FSC herkent in het uit de pas lopen van de Nederlandse energietarieven met de andere EU-landen en tussen Nederland en de Verenigde Staten? Zo ja, welke risico’s?

Dit is in het FSC niet besproken. In algemene zin kan ik hierover het volgende zeggen. De energietarieven zijn opgebouwd uit de volgende componenten: (1) de elektriciteits-of gasprijs, (2) belastingen en overige toeslagen en (3) nettarieven. De elektriciteitsprijs is in de Noordwest-Europese landen min of meer vergelijkbaar. In onze buurlanden wordt gebruik gemaakt van de Europese regeling voor indirecte kostencompensatie IKC-ETS, die elektriciteits-intensieve bedrijven met weglekrisico compenseert voor de ETS kosten die onderdeel zijn van de elektriciteitsprijs. In Nederland is deze in 2023 afgeschaft. Voor 2024 heeft het kabinet deze eenmalig opnieuw opengesteld. De rationale achter deze subsidie verdwijnt naarmate de elektriciteitsproductie minder koolstofintensief wordt. Voor de langere termijn is de relevantie daarom beperkt.

Ook de nettarieven voor elektriciteit liggen in Nederland hoger dan in sommige andere lidstaten. Hier liggen verschillende factoren aan ten grondslag. Vanwege de verwachte toename in vraag naar elektriciteit en toename van productie met wind op zee, zijn grote investeringen nodig in het net op land en het net op zee. Hier speelt mee dat de energie-infrastructuur grotendeels op gas was gericht in Nederland. Een belangrijk verschil met het buitenland komt ook door de manier waarop de benodigde investeringen in het net op land en zee worden doorberekend aan eindgebruikers, onder andere via de nettarieven. Daarnaast is de kortingsregeling voor industriële grootverbruikers per 1 januari 2024 afgeschaft door de ACM, omdat deze niet conform Europese regels was. In onze buurlanden bestaan nog wel kortingsregelingen voor industriële grootverbruikers.

Het verschil in gasprijs tussen Noordwest-Europa tegenover de VS en Canada is fors. De belangrijkste reden is dat de beschikbaarheid van gas in West-Europa is teruggelopen, terwijl in de VS en Canada juist forse hoeveelheden (schalie-)gas zijn ontsloten. Ook hoeven bedrijven in de meeste Amerikaanse staten geen energiebelasting of CO2-heffing te betalen, al verklaart dit slechts een klein gedeelte van het verschil.

Energie, en voor elektriciteit sinds kort met name de nettarieven, vormt voor energie-intensieve bedrijven een van de kostenposten die van belang is voor de internationale concurrentiepositie. Relatief hogere kosten ten opzichte van derde landen betekenen niet automatisch dat bedrijven niet concurrerend kunnen zijn. Zo spelen ook andere factoren een rol, waaronder locatie en het opleidingsniveau van de beroepsbevolking. Het is derhalve niet op voorhand te zeggen welk van deze factoren de doorslag geeft. Een studie van het CPB laat zien dat als industriële bedrijven zich aanpassen aan fors hogere energieprijzen door energie-efficiënter te produceren, het aantal verlieslatende bedrijven met 2%-punt toeneemt. Hierbij zijn conclusies over de winstgevendheid echter niet één-op-één door te vertalen naar concurrentievermogen.

Het macro-economische effect van een tijdelijke dan wel een permanente toename van energietarieven op de positie van energie-intensieve bedrijven is onzeker. Momenteel loopt er een Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) naar de bekostiging van de elektriciteitsinfrastructuur. Het rapport wordt in maart verwacht. Nu al streeft het kabinet ernaar binnen de EU tot een harmonisatie van de methodologie van nettarieven elektriciteit te komen, zoals ook in het Draghi-rapport is aanbevolen.

2. Kunt u aangeven of het FSC heeft overwogen wat deze risico's op de middellange termijn betekenen voor de economische zelfstandigheid en zelfvoorzienendheid, maar ook op het concurrentievermogen en de verdiencapaciteit van de Nederlandse economie? Zo ja, wat betekenen deze risico’s?

Dit is in het FSC niet besproken. In algemene zin kan ik hierover het volgende zeggen. Nederland is een vooraanstaand handelsland en door het open karakter van de Nederlandse economie profiteert Nederland bovengemiddeld van handel binnen en buiten de EU. Het kabinet streeft daarom ook niet expliciet naar economische zelfstandigheid en zelfvoorzienendheid. Tegelijkertijd moeten we ook bewust zijn van onze afhankelijkheden en kwetsbaarheden in de huidige geopolitieke dynamiek.

De mogelijke gevolgen van hogere energieprijzen voor onze economische zelfstandigheid en zelfvoorzienendheid zijn niet tot in detail in te schatten. Het uitgangspunt van het kabinet is dat strategische autonomie rondom energie en industrie het best kan worden bekeken vanuit Europees perspectief. Nederland is vanzelfsprekend te klein om alles zelf te produceren. Een verschuiving van productie tussen EU-lidstaten heeft mogelijke gevolgen voor de zelfvoorzienendheid van Nederland, maar niet per se voor de strategische autonomie van de Europese Unie. Strategische autonomie kan ook geborgd worden door voldoende spreiding van import over verschillende handelspartners. Het kabinet richt zich dan ook vooral op het terugdringen en beperken van risicovolle en strategische afhankelijkheden van landen buiten de EU.

3. Kunt u aangeven of het FSC heeft overwogen dat een continuering van de onbalans in energietarieven kan leiden tot een versnelde afbouw van industriële capaciteit en of het FSC een inschatting heeft van de economische instabiliteit die dat voor Nederland kan betekenen? Zo ja, welke inschatting?

Dit is in het FSC niet besproken. In algemene zin kan ik aangeven dat er zorgen zijn (zie Draghi rapport) dat de energie-intensieve industrie niet in Europa zal investeren (ook niet in verduurzaming) zolang de concurrentie met goedkope fossiele energie en -grondstoffen voortduurt. De stijging van de energieprijzen is vooral van belang voor de energie-intensieve basisindustrie. Voor dit deel van de industrie geldt dat de energiekosten een relatief groot aandeel in de totale kosten hebben. Bovendien zijn de marges relatief klein. De verslechtering van het concurrentievermogen van de energie-intensieve basisindustrie kan op termijn de industriële capaciteit in Nederland onder druk zetten.

Het aandeel van de energie-intensieve basisindustrie in het bbp was in 2023 1,7%.5 Tegelijkertijd zijn er ook aanpalende sectoren en toeleveranciers die afhankelijk zijn van de basisindustrie. Door een sterke concentratie in vijf clusters (Noord-Nederland, Noordzeekanaalgebied, Rotterdam-Moerdijk, Chemelot en Zeeland-West-Brabant)is de bijdrage aan de toegevoegde waarde en werkgelegenheid in deze regio’s belangrijk. Zie voor een uitgebreidere weergave van de omvang van de basisindustrie Kamerstuk 29 696, nr. 15 (Visie op de basisindustrie 2050, de keuze is aan ons). Tegelijkertijd is er sprake van arbeidsmarktkrapte en een grote vraag naar technisch geschoold personeel. De gevolgen van veranderingen in deze sector voor de macro-economische stabiliteit zijn daarom moeilijk op voorhand in te schatten. Het kan ook leiden tot verschuiven binnen de industrie, waarbij minder energie-intensieve takken groter worden. In het algemeen geldt dat herallocatie van productiemiddelen tussen sectoren onderdeel is van een gezonde economie. Het proces waarbij niet-concurrerende bedrijven plaatsmaken voor (uitbreiding van) innovatieve en efficiëntere bedrijven, ook wel creatieve destructie, leidt ertoe dat productiefactoren efficiënter ingezet worden, wat kan leiden tot hogere economische groei.


X Noot
1

Samenstelling:

Kroon (BBB) (ondervoorzitter), Van Wijk (BBB), Heijnen (BBB), Griffioen (BBB), Martens (GroenLinks-PvdA), Crone (GroenLinks-PvdA), Karimi (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA), Rosenmöller (GroenLinks-PvdA), Van Ballekom (VVD) (voorzitter), Geerdink (VVD), Vogels (VVD), Bovens (CDA), Bakker-Klein (CDA), Aerdts (D66), Moonen (D66), Van Strien (PVV), Visseren-Hamakers (PvdD), Baumgarten (JA21), Van Apeldoorn (SP), Holterhues (CU), Van den Oetelaar (FVD), Schalk (SGP), Hartog (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)

X Noot
2

Kamerstukken I 2024/2025, 32 545, E.

X Noot
4

Kamerstukken I 2024/2025, 32 545, E.

X Noot
5

CBS: Productie- en inkomenscomponenten bbp; bedrijfstak; nationale rekeningen.

Naar boven