32 545 Wet- en regelgeving financiële markten

Nr. 99 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 december 2018

Op 16 februari jl. heb ik uw Kamer bericht1 over de inzet van het kabinet in de Raadsonderhandelingen over een herzien prudentieel kader voor beleggingsondernemingen, bestaande uit de nieuwe verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen (de Investment Firm Regulation, «IFR») en de richtlijn prudentieel toezicht op beleggingsondernemingen (de Investment Firm Directive, «IFD»).

Zoals toegezegd in reactie op de informatieafspraken die u mij 30 maart jl. heeft doen toekomen informeer ik u hierbij over de voortgang op dit dossier, gelet op de wisseling van voorzitterschap van Oostenrijk naar Roemenië.

Het voorzitterschap heeft in de raadswerkgroepen gewerkt aan een compromisvoorstel. Het laatste compromisvoorstel dat in de raadswerkgroepen is besproken, bevindt zich op de belangrijkste elementen binnen de Nederlandse inzet, zoals verwoord in het BNC-fiche van 16 februari jl. en in antwoorden op de schriftelijke vragen over het fiche van 17 juli jl.2 Indien een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten zich achter een raadscompromis kan scharen, zal dat de inzet worden van de Raad voor de onderhandelingen met het Europese parlement. Het is nog onduidelijk wanneer het raadscompromis zal worden geagendeerd op Coreper.

Hieronder ga ik nader in op de voor Nederland belangrijkste elementen in het nieuwe prudentiële kader voor beleggingsondernemingen. Indien er nieuwe relevante ontwikkelingen zijn die leiden tot een resultaat afwijkend van onderstaande lijn, dan zal ik uw Kamer daarover nader informeren.

Categorieën

De voorgestelde categorisering uit het oorspronkelijke voorstel van de Europese Commissie wordt in het laatste compromisvoorstel in grote lijnen overgenomen. Daardoor blijven systeemrelevante beleggingsondernemingen – met totale activa groter dan € 30 miljard en die bepaalde activiteiten ondernemen (handel voor eigen rekening en/of het plaatsen van financiële instrumenten met plaatsingsgarantie) – onder het prudentiële kader voor banken (CRR/CRD) vallen. Bovendien wordt deze groep expliciet onder de definitie van kredietinstelling in de CRR gebracht, waardoor primair prudentieel toezicht op Europees niveau gewaarborgd is. Deze voorstellen zijn in lijn met de Nederlandse inzet.

In aanvulling op het Commissievoorstel wordt een nieuwe subcategorie onder categorie 1 geïntroduceerd, de zogenaamde Class 1 minus. Voorgesteld wordt om beleggingsondernemingen tussen de € 15 mld. en € 30 mld., die handelen voor eigen rekening en/of financiële instrumenten plaatsen met plaatsingsgarantie, ook onder de reikwijdte van het prudentiële raamwerk voor banken (CRR/CRD) te houden. Voor deze categorie geldt de definitiewijziging naar kredietinstelling echter niet. Daarnaast krijgen nationale toezichthouders de mogelijkheid om beleggingsondernemingen tussen de € 5 mld. en € 15 mld. ook onder Class 1 minus te plaatsen. Nederland heeft zelf niet gepleit voor de introductie van deze subcategorie, maar de opname hiervan met de voorwaarden en waarborgen zoals geschetst in het laatste compromisvoorstel zou passen binnen de inzet van Nederland om enerzijds de systeemrelevante beleggingsondernemingen onder het bancaire kader te houden en anderzijds het overgrote deel van de beleggingsondernemingen (categorieën 2 en 3) onder het nieuwe, meer passende en meer proportionele prudentiële raamwerk te brengen.

Categorie 2: Kapitaaleisen

Het Commissievoorstel wordt op het gebied van de kapitaaleisen voor categorie 2-beleggingsondernemingen – de zogenaamde K-factors – ook grotendeels gevolgd. Het kabinet steunt deze gekozen systematiek, aangezien deze zorgt voor meer proportionaliteit en risicosensitiviteit, en daarmee voor een passender prudentieel kader. Belangrijk aandachtspunt hierbij voor Nederland waren de K-factors die gelden voor marktrisico. Mede door inzet van Nederland, is onder voorwaarden en met toestemming van de toezichthouder de zogenoemde K-factor Clearing Member Guaranteed (K-CMG) te gebruiken als zelfstandig alternatief voor marktrisico.

Kapitaaleisen en MIFID II

Nederland heeft conform het BNC-fiche aandacht gevraagd voor de mate waarin de K-factors zijn aangesloten op de organisatorische eisen die voortvloeien uit MiFID II. Belangrijkste aandachtspunt hierbij was het feit dat de relevante K-factors geen rekening houden met de wijze waarop cliëntgelden en stukken zijn gesegregeerd. In het laatste compromisvoorstel houden de K-factors hier nu wel rekening mee, mits de hoogste vorm van vermogensscheiding wordt toegepast.

Aanvangskapitaal

Nederland heeft conform het BNC-fiche aandacht gevraagd voor de eisen met betrekking tot het aanvangskapitaal voor beleggingsondernemingen, in het bijzonder voor beleggingsondernemingen die een handelsplatform exploiteren. Mede door de Nederlandse inzet wordt in het laatste compromisvoorstel voorgesteld om voor handelsplatformen, mits deze niet voor eigen rekening handelen, het vereiste aanvangskapitaal te verlagen van € 750.000 naar € 150.000. Gezien de doelstelling van de kapitaalmarktunie om het voor bedrijven makkelijker te maken zich te financieren via alternatieve kanalen – denk bijvoorbeeld aan crowdfunding en de door MiFID II geïntroduceerde MKB-groeimarkt – is het zaak dat er ook voldoende handelsplatformen ontstaan die hierbij een rol kunnen spelen. De verlaging van het aanvangskapitaal draagt hieraan bij.

Beloningsregels

In reactie op de onderdelen in het Commissievoorstel die over beloningen gaan, waarin geen bonusplafond voor beleggingsondernemingen is opgenomen, heeft Nederland conform de antwoorden op schriftelijke vragen over het BNC-fiche ingezet op strenge beloningsregels naar Nederlands model. Nederland heeft gepleit voor een streng Europees bonusplafond voor beleggingsondernemingen. Dit kon echter niet op voldoende steun van andere lidstaten rekenen. Om voortgang te kunnen boeken, is op verzoek van meerdere lidstaten in het laatste compromis de mogelijkheid voor lidstaten opgenomen om aan beleggingsondernemingen een nationaal bonusplafond op te leggen. Deze lidstaatoptie maakt handhaving mogelijk van het Nederlandse bonusplafond voor beleggingsondernemingen zoals geïnitieerd door het kabinet Rutte-Asscher en zoals bij de introductie in de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen (Kamerstuk 33 964) door een brede Kamermeerderheid gesteund.

Wijziging MiFIR 3e landen beleid

In de context van de IFR/IFD onderhandelingen zijn in navolging van een bredere evaluatie die de Europese Commissie naar 3e landen equivalentieraamwerken heeft uitgevoerd3 enkele wijzigingen in het MiFIR 3e landenbeleid voorgesteld. Nederland zet in deze discussie in op een proportionele versterking van dit equivalentieregime. Het laatste compromisvoorstel voldoet hier wat Nederland betreft aan.

De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra

Naar boven