Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 maart 2018
Tijdens het voortgezet algemeen overleg over de bankensector van 21 februari jl. (Handelingen
II 2017/18, nr. 55, item 22) heeft uw Kamer gevraagd om mijn oordelen over de moties onder nummer 2 van het lid
Nijboer c.s.1 en nummer 7 van het lid Van Weyenberg c.s.2 toe te lichten.
Tijdens het debat bleek dat verschillende Kamerleden mijn brief van 16 februari jl.3 zo hebben gelezen, als zou zijn voorgesteld de bonusregelgeving te versoepelen. Dat
is niet het geval. Door een beleidswijziging van De Nederlandsche Bank (DNB) naar
aanleiding van een onderzoek van de Europese Banken Autoriteit (EBA) worden handelaren
voor eigen rekening niet meer als «plaatselijke onderneming» aangemerkt. Hierdoor
sluit de letterlijke tekst van de wettelijke uitzondering op het bonusplafond voor
deze handelaren voor eigen rekening niet meer aan bij de praktijk. De in mijn brief
van 16 februari jl. aangekondigde aanpassing betreft het laten vervallen van vier
woorden in de wettelijke uitzondering («en plaatselijke onderneming zijn»). Door deze wijziging verandert niets in de groep ondernemingen die de uitzondering
kan toepassen. Die is nog steeds hetzelfde en in lijn met de argumentatie voor de
wettelijke uitzondering, zoals deze met ruime meerderheid door uw Kamer is aangenomen
en in februari 2015 van kracht is geworden.
Oordeel moties
De motie onder nummer 2 van het lid Nijboer c.s. ontraad ik. De motie spreekt van
een voorstel om de bonuswetgeving te versoepelen. Zoals hierboven al toegelicht is
van versoepeling geen sprake. De wijziging die ik zou willen treffen, zorgt er alleen
voor dat dezelfde ondernemingen die nu zijn uitgezonderd op dezelfde manier uitgezonderd
blijven van het bonusplafond. Dit betreft een technische aanpassing en nadrukkelijk geen beleidswijziging.
Daarnaast is van belang dat mijn ambtsvoorganger afgelopen zomer een evaluatie naar
de effectiviteit van de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen is gestart. Naar
aanleiding van de resultaten van de evaluatie ga ik graag in debat met uw Kamer over
de effecten van deze regelgeving.
Bij de motie onder nummer 7 van het lid Van Weyenberg c.s. laat ik het oordeel aan
uw Kamer. Deze motie verzoekt ten eerste de regering om te streven naar zo spoedig
mogelijke invoering van een nieuw Europees kader voor prudentieel toezicht voor beleggingsondernemingen.
Zoals deze leden al signaleren en ook in het BNC-fiche over dit voorstel4 – dat momenteel ter behandeling in uw Kamer ligt – is opgenomen, staat het kabinet
daar positief tegenover. Vervolgens verzoekt de motie de regering om, tot er duidelijkheid
is over de Europese onderhandelingen en gesprekken met de Autoriteit Financiële Markten
(AFM) en DNB, af te zien van onomkeerbare stappen inclusief andere prudentiële en
beloningsregels voor handelaren voor eigen rekening en risico. Deze motie richt zich
dus alleen op handelaren voor eigen rekening. Hoewel de juridisch meest zuivere aanpak
mijns inziens is om met een aanpassing van de wettelijke uitzondering zowel toezichthouders
als de betrokken ondernemingen duidelijkheid te bieden, ben ik, als de meerderheid
van uw Kamer mij daartoe oproept, bereid geen onomkeerbare stappen te zetten in afwachting
van verder overleg en de Europese besluitvorming.
De Minister van Financiën,
W.B. Hoekstra