32 545 Wet- en regelgeving financiële markten

Nr. 56 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 november 2016

Bij deze brief treft u een bijlage aan waarmee ik de Tweede Kamer informeer over een toezegging gedaan tijdens het WGO Implementatie Omnibus II-richtlijn d.d. 2 maart 2015 (Kamerstuk 34 100, nr. 15). Ik vertrouw erop uw Kamer hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem

Bijlage

Tijdens het WGO Implementatie Omnibus II-richtlijn d.d. 2 maart 2015 (Kamerstuk 34 100, nr. 15) heb ik de Tweede Kamer toegezegd haar vóór publicatie van het wijzigingsbesluit financiële markten 2017 te informeren over de uiteindelijke berekeningsmethode van de risicomarge voor natura-uitvaartverzekeraars.

De aanpassing van de berekeningsmethode is echter niet opgenomen in genoemd besluit, maar in het Wijzigingsbesluit solvabiliteit verzekeraars met beperkte risico-omvang. Dit besluit zal binnenkort worden gepubliceerd.

Tijdens de consultatie van het Implementatiebesluit richtlijn en verordening solvabiliteit II is door natura-uitvaartverzekeraars commentaar gegeven waaruit bleek dat de berekening van de zogeheten risicomarge voor natura-uitvaartverzekeraars problemen opleverde vanwege de hoge uitkomsten. De risicomarge moet worden opgeteld bij de beste schatting van de toekomstige verplichtingen om tot de waarde van de technische voorzieningen te komen (artikel 77, eerste lid, van de richtlijn solvabiliteit II). Mede vanwege het ontvangen commentaar is besloten nader te bezien of de berekening van de risicomarge, zoals voorgeschreven door de richtlijn, voldoende is afgestemd op de specifieke kenmerken van natura-uitvaartverzekeraars. De richtlijn is op deze verzekeraars niet van toepassing en dus ook niet op hen getest. Om die reden werd besloten dat natura-uitvaartverzekeraars gedurende het eerste jaar (2016) waarin de richtlijn van toepassing is, de risicomarge als onderdeel van de technische voorzieningen nog mogen berekenen volgens de voor 2015 geldende methodiek ter berekening van in het kader van de toereikendheidstoets in acht te nemen passende onzekerheidsmarges (zie artikel 121, eerste lid, van het Bpr zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van het Implementatiebesluit richtlijn en verordening solvabiliteit II, en artikel 3:1, derde lid, onderdeel c, van de Regeling solvabiliteitsmarge en technische voorzieningen van DNB). Daarmee werd voorkomen dat natura-uitvaartverzekeraars mogelijk zouden worden geconfronteerd met een, in verhouding tot de aard en omvang van de risico’s waaraan zij blootstaan, onevenredig hoge risicomarge.

Onderzocht is hoe de berekening van de risicomarge volgens de richtlijnmethodiek voor natura-uitvaartverzekeraars in de praktijk zou uitvallen, en in hoeverre dit aanleiding geeft een aangepaste berekeningsmethodiek voor te schrijven. Daarbij is overwogen dat de hoogte van de kapitaalseisen van de richtlijn zijn gebaseerd op grote gediversifieerde verzekeraars en niet op die verzekeraars die te klein zijn om onder de reikwijdte van de richtlijn te vallen of alleen producten voeren die niet onder de richtlijn vallen. Deze natura-uitvaartverzekeraars hebben vanwege hun bedrijfsmodel uitzonderlijke lange verplichtingen waarop het solvabiliteit II kader niet is afgestemd. Het is daarom te rechtvaardigen om bij de berekening van de risicomarge voor natura-uitvaartverzekeraars en hiermee vergelijkbare levensverzekeraars met beperkte risico-omvang als bedoeld in artikel 49b, tweede lid, onderdeel a, van het Bpr af te wijken van het solvabiliteit II kader. Daarnaast zijn nog andere versoepelingen doorgevoerd. Voor deze verzekeraars wordt rekening gehouden met de afwijkende cijfers voor verval (afkoopschok) en worden voor alle verzekeraars met beperkte risico-omvang de overgangstermijnen aangepast.

Risicomarge

De risicomarge wordt berekend overeenkomstig titel I, hoofdstuk III, afdeling 3, onderafdeling 4, van de verordening solvabiliteit II. Artikel 39 van de verordening gaat uit van een kapitaalkostenpercentage dat gelijk is aan 6%. De 6% vormt een vergoeding voor het beschikbaar stellen van risicodragend kapitaal. De 6% is verlaagd tot 4% voor natura-uitvaartverzekeraars en hiermee vergelijkbare levensverzekeraars met beperkte risico-omvang. Als gevolg van de lange termijnverplichtingen van deze verzekeraars zal deze aanpassing een verlichting betekenen (leidt voor hen gemiddeld tot een verhoging van de solvabiliteitsratio met circa 15 procentpunten, een en ander echter afhankelijk van de specifieke situatie).

Verval

Titel I, hoofdstuk V, afdeling 3, van de verordening solvabiliteit II is van overeenkomstige toepassing op verzekeraars met beperkte risico-omvang. Dit betekent dat ook de ondermodule vervalrisico van toepassing is. Het vervalrisico is toegesneden op (reguliere) levensverzekeraars. Natura-uitvaartverzekeraars ervaren in de praktijk een lager verval. Natura-uitvaartverzekeraars kennen (nog) geen afkoopregeling waardoor er voor de polishouder om die reden geen aanleiding is de polis te royeren. Wel komt staking zonder afkoop voor. Gezien het voorgaande kan het massaal-vervalscenario voor deze verzekeraars op een lager niveau worden gesteld: in plaats van 40% wordt dan uitgegaan van 20%. Vanwege de onderlinge vergelijkbaarheid van de verzekeringsproducten geldt deze maatregel ook voor levensverzekeraars met een beperkte risico-omvang die (nagenoeg) uitsluitend uitkeringen bij overlijden verzekeren ter grootte van de gemiddelde kosten van een uitvaart. Deze aanpassing levert zowel een verlaging van de hoogte van de risicomarge (en daarmee lagere technische voorzieningen en een hoger eigen vermogen) op als een verlaging van het solvabiliteitskapitaalvereiste (SKV). Het leidt naar schatting tot een verhoging van de solvabiliteitsratio met circa 10 procentpunten, een en ander echter afhankelijk van de specifieke situatie.

Overgangstermijnen

Verzekeraars met beperkte risico-omvang hebben minder tijd gekregen om ervaring op te doen met de nieuwe regels dan de verzekeraars die onder de reikwijdte van de richtlijn solvabiliteit II vallen. Voor deze laatste verzekeraars is een aantal zogenoemde Quantitative Impact Studies (QIS) gedaan voordat de richtlijn in werking trad. Hierdoor werd onder andere inzicht verkregen in hoe de aanwezige en de vereiste solvabiliteit reageren op de bedrijfsvoering en het gekozen risicoprofiel daarin. Door in dit beleid aanpassingen aan te brengen, kan een verbetering van de solvabiliteitspositie worden bereikt. Daarom wordt verzekeraars met beperkte risico-omvang die nog niet kunnen voldoen aan de solvabiliteitseisen een extra termijn gegund om alsnog aan die eisen te gaan voldoen. Aangezien de richtlijn niet op hen van toepassing is, is het mogelijk de overgangstermijnen voor deze categorie verzekeraars onafhankelijk van de richtlijn vast te stellen.

Naar boven