Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 december 2010
Op 1 november jl. heeft de vaste commissie voor Defensie mij verzocht om een nadere standpuntbepaling inzake de recent aan
de Kamer aangeboden Kaderwet veteranen (Kenmerk 32 538/2010D41948). Met deze brief voldoe ik aan dit verzoek.
Met het wetsvoorstel Kaderwet veteranen beoogde het vorige kabinet de zorg voor veteranen te verbeteren. In het wetsvoorstel
wordt de verantwoordelijkheid van Defensie voor de erkenning, waardering en voor de zorg voor veteranen vastgelegd. In dat
kader worden ook de samenwerking bij de uitvoering van het veteranenbeleid, de bevordering van wetenschappelijk onderzoek
en de verwerking van persoonsgegevens van veteranen in het wetsvoorstel geregeld. Verder worden de afdoening van klachten
van veteranen en de verantwoording over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid beschreven.
Op 15 juni jl. heeft een aantal leden van de Tweede Kamer een initiatiefwetsvoorstel voor een Veteranenwet aanhangig gemaakt.
Met het initiatiefwetsvoorstel beogen zij de bijzondere zorgplicht van de overheid voor de veteraan te verankeren en het veteranenbeleid
op belangrijke punten te verbeteren. Ook wordt in het initiatiefwetsvoorstel de controlerende taak van de Tweede Kamer op
de uitvoering van het veteranenbeleid uiteengezet.
Hoewel de inhoud en vorm van beide wetsvoorstellen verschillen, komen in beide voorstellen de belangrijkste onderdelen van
het veteranenbeleid aan de orde. Dat biedt voldoende basis om, in lijn met het regeerakkoord, tot een kwalitatief goed wetsvoorstel
te komen dat waar nodig alle aspecten van het veteranenbeleid regelt of daarvoor een basis biedt. Uiteindelijk zal het wetsvoorstel
de vorm dragen van een initiatief van de Kamer.
Ik ga er van uit dat het voorstel goed aansluit op de wettelijke regelingen op het gebied van de sociale zekerheid, de gezondheidszorg
en de maatschappelijke ondersteuning in Nederland en op de wettelijke regelingen op het gebied van de rechtspositie van militairen.
De minister van Defensie,
J. S. J. Hillen