32 535 (R1923) Goedkeuring van het op 23 februari 2006 te Genève tot stand gekomen Maritiem Arbeidsverdrag, 2006 (Trb. 2007, 93)

Nr. 4 ADVIES RAAD VAN STATE VAN HET KONINKRIJK EN NADER RAPPORT 1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State van het Koninkrijk d.d. 6 juli 2010 en het nader rapport d.d. 8 oktober 2010, aangeboden aan de Koningin door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens de ministers van Buitenlandse Zaken, van Verkeer en Waterstaat, van Justitie en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het advies van de Raad van State van het Koninkrijk is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 20 mei 2010, no. 10.001352, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister van Justitie en de Minister van Verkeer en Waterstaat bij de Raad van State van het Koninkrijk ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van rijkswet houdende goedkeuring van het op 23 februari 2006 te Genève tot stand gekomen Maritiem Arbeidsverdrag, 2006 (Trb. 2007, 93), met memorie van toelichting.

Het voorstel van rijkswet strekt tot goedkeuring van het Maritiem Arbeidsverdrag, 2006 (hierna: MAV). Over een afzonderlijk wetsvoorstel tot wijziging van diverse Nederlandse wetten ter implementatie van het MAV heeft de Raad van State eerder advies uitgebracht.2 De Raad van State van het Koninkrijk onderschrijft de strekking van het voorstel van rijkswet, maar maakt daarbij de volgende kanttekening.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 20 mei 2010, nr. 10.001352, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State van het Koninkrijk zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van rijkswet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 6 juli 2010 nr. W12.10.0182/III/K, bied ik U hierbij aan.

Met het voorstel van rijkswet wordt goedkeuring van het MAV gevraagd voor het gehele Koninkrijk. De memorie van toelichting vermeldt dat de regeringen van de Nederlandse Antillen en Aruba zich nog beraden over de wenselijkheid van medegelding van het MAV voor hun land. Op het moment dat de regeringen van de Nederlandse Antillen en Aruba medegelding wenselijk achten en hebben voorzien in eventuele uitvoeringswetgeving, kan die medegelding direct tot stand worden gebracht. De Raad wijst op het rapport «Medegelding Maritiem Arbeidsverdrag 2006 Nederlandse Antillen en Aruba» van de Universiteit Leiden, dat in opdracht van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat is opgesteld. Uit dit rapport, waaraan in de memorie van toelichting geen aandacht wordt besteed, blijkt dat door de aanwezigheid van een handelsvloot en een redelijk groot aantal zeevarenden de relevantie van het MAV voor de Nederlandse Antillen duidelijk aanwezig is. Voor Aruba geldt dat door de afwezigheid van een handelsvloot en het geringe aantal zeevarenden de relevantie van het MAV beperkt is. Anderzijds kan punt van overweging zijn dat Aruba in de toekomst mogelijk wel een grotere maritieme aanwezigheid wil nastreven. Het rapport wijst erop dat medegelding van het MAV wellicht een concurrentienadeel zou kunnen meebrengen ten opzichte van andere landen in de regio die het MAV mogelijk niet toepassen. Daar staat tegenover dat het van belang is dat ook de Nederlandse Antillen en Aruba een goede reputatie binnen de Internationale Arbeidsorganisatie nastreven en als gerespecteerde naties in de internationale verhoudingen willen voldoen aan de belangrijkste internationale normen.3 De Raad wijst er bovendien op dat, nu het MAV verplichtingen oplegt met betrekking tot schepen die de Nederlandse vlag voeren, het vooralsnog afzien van medegelding voor de Nederlandse Antillen en Aruba onduidelijkheid met zich kan brengen ten opzichte van de andere verdragspartijen. Het zou immers betekenen dat er in de toekomst zowel schepen die aan de regels van het MAV voldoen – en dus gecertificeerd zijn – onder Nederlandse vlag varen, als schepen die onder dezelfde vlag varen maar niet aan die regels voldoen. Zoals de Raad eerder heeft opgemerkt, acht hij dit, mede met het oog op de internationale aansprakelijkheid van het Koninkrijk, in beginsel onwenselijk.4 Gelet op het vorenstaande adviseert de Raad de medegelding van het MAV in alle landen van het Koninkrijk te bevorderen en in de toelichting nader in te gaan op de tot stand te brengen uitvoeringswetgeving. Daarbij dient tevens te worden ingegaan op de gevolgen van de toekomstige staatkundige herziening van het Koninkrijk.

De Raad van State van het Koninkrijk onderschrijft de strekking van het voorstel van rijkswet, en merkt het volgende op. Met het voorstel van rijkswet wordt goedkeuring van het Maritiem Arbeidsverdrag (hierna MAV) gevraagd voor het gehele Koninkrijk. De memorie van toelichting vermeldt dat de regeringen van de Nederlandse Antillen en Aruba zich nog beraden over de wenselijkheid van medegelding voor hun land. De Raad van State van het Koninkrijk adviseert de medegelding van het MAV in alle landen van het Koninkrijk te bevorderen en in de memorie van toelichting nader in te gaan op de tot stand te brengen uitvoeringswetgeving.

Gedurende de voorbereiding van dit voorstel van rijkswet heeft intensief overleg plaatsgevonden met de regeringen van de Nederlandse Antillen en Aruba.

De regering van de Nederlandse Antillen heeft reeds in 2008 besloten medegelding niet wenselijk te achten in verband met de staatkundige ontwikkelingen.

Eveneens in 2008 heeft de regering van Aruba besloten medegelding niet wenselijk te achten.

De Rijksministerraad heeft begin 2010, ter gelegenheid van de behandeling van dit voorstel van rijkswet, geconcludeerd dat het wenselijk zou zijn dat het MAV voor het gehele Koninkrijk zou gelden. Dit heeft geleid tot een hervatting van het overleg met de Nederlandse Antillen en Aruba. Beide landen hebben hun standpunt betreffende mogelijke medegelding nogmaals bezien.

De Nederlandse Antillen zullen het eerder ingenomen standpunt tot niet-medegelding van het MAV heroverwegen. De regering van de Nederlandse Antillen onderkent dat implementatie van het MAV voor de toekomstige Landen Curaçao en Sint Maarten van belang kan zijn met name vanwege de aanwezigheid van een handelsvloot en het aantal zeevarenden. Het Land Curaçao zal na de transitie dan ook naar verwachting samen met het Land Sint Maarten wetgeving voorbereiden om toekomstige toetreding tot het MAV mogelijk te maken. Het door de Raad van State van het Koninkrijk genoemde rapport van de Universiteit van Leiden is betrokken bij de voorbereiding van dit besluit.

Na de staatkundige hervorming van het Koninkrijk, zal de medegeldingsvraag worden voorgelegd aan het Land Curaçao en het Land Sint Maarten.

Gelet op de huidige stand van het internationale ratificatieproces, is er op dit moment nog geen zicht op een datum van inwerkingtreding van het MAV. Het MAV zal hoogstwaarschijnlijk op z'n vroegst op 1 januari 2012 in werking treden. Derhalve behoeft de door de Raad van State van het Koninkrijk geschetste potentiële onduidelijkheid ten opzichte van andere verdragspartijen over schepen die varen onder Nederlandse vlag zich dus in de praktijk wellicht niet voor te doen.

Wat betreft Bonaire, Sint Eustatius en Saba (de BES-eilanden) is het uitgangspunt dat na de staatkundige hervorming de Nederlands-Antilliaanse wet- en regelgeving van kracht blijft, in naar Nederlandse wetgeving omgezette vorm. De regering van de Nederlandse Antillen beziet het standpunt ten aanzien van de medegelding. Dat betekent dat het MAV vooralsnog alleen voor het Europese deel van Nederland zal gelden.

Na de staatkundige hervorming waarbij de BES-eilanden onderdeel gaan uitmaken van het Nederlandse staatsbestel, zal toepassing van het MAV op die eilanden in beraad worden genomen. Daarbij zal onder meer een rol spelen of, en in hoeverre, de BES-eilanden op termijn een vlagregister kunnen of zullen hebben.

De regering van Aruba heeft op 21 juli 2010 het standpunt tot niet-medegelding van het MAV herbevestigd. Zoals ook opgemerkt door de Raad van State van het Koninkrijk, is de relevantie van het MAV voor Aruba zeer beperkt. Aruba heeft geen handelsvloot, er zijn geen zeeschepen geregistreerd die onder de reikwijdte van het MAV vallen en het aantal zeevarenden is gering. Daarnaast kent Aruba geen inspectiedienst voor de scheepvaart die de verplichtingen die uit het MAV voortvloeien zou kunnen controleren. Op grond van afspraken tussen de regeringen van Aruba en de Nederlandse Antillen verrichten ambtenaren van de directie Scheepvaart en Maritieme Aangelegenheden van de Nederlandse Antillen de scheepvaarttaken voor Aruba. Gelet op het bovenstaande meent de regering van Aruba dat medegelding niet wenselijk is.

De stand van zaken is verwerkt in de memorie van toelichting (in par. VI, Koninkrijkspositie). De goedkeuring wordt dus voor het gehele Koninkrijk gevraagd.

De Raad van State van het Koninkrijk geeft U in overweging het voorstel van rijkswet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, aan de Staten van de Nederlandse Antillen en aan die van Aruba, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De waarnemend Vice-President van de Raad van State van het Koninkrijk,

P. van Dijk

Ik moge U, mede namens mijn ambtgenoten, van Buitenlandse Zaken, Verkeer en Waterstaat, Justitie en Volkgezondheid, Welzijn en Sport, verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van rijkswet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, aan de Staten van de Nederlandse Antillen en de Staten van Aruba te zenden.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van rijkswet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State van het Koninkrijk is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

Advies van 18 juni 2010 no. W12.10.0074/III, betreffende het voorstel van wet houdende Implementatie van het op 23 februari 2006 te Genève tot stand gekomen Maritiem Arbeidsverdrag, 2006 (Trb. 2007, 93).

XNoot
3

Rapport «Medegelding Maritiem Arbeidsverdrag 2006 Nederlandse Antillen en Aruba», Universiteit Leiden, 15 oktober 2007, blz. 49–51.

XNoot
4

Advies van 15 oktober 2009, no. W09.09 0344/IV/K, betreffende het Internationaal Verdrag voor de controle en het beheer van ballastwater en sedimenten van schepen, 2004, met Bijlage en Aanhangsels; Londen, 13 februari 2004 (Trb. 2004, 256 en Trb. 2005, 44) (Kamerstukken II 2009/10, 32 330 (R1910) nr. 2) en het advies van 7 september 2004, no. W09.04 0400/V/K, betreffende het Internationaal Verdrag inzake de beperking van schadelijke aangroeiwerende verfsystemen op schepen; Londen, 5 oktober 2001 (Trb. 2004, 44) (Kamerstukken II 2007/08, 31 338 (R 1845), nr. 2).

Naar boven