32 525 Opzegging van het op 17 maart 1948 te Brussel totstandgekomen Verdrag van economische, sociale en culturele samenwerking en collectieve zelfverdediging tussen het Koninkrijk der Nederlanden, het Koninkrijk België, de Franse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

A/ Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 27 september 2010.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen wordengegeven uiterlijk op 27 oktober 2010.

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 september 2010

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 14 junctis artikel 10, artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring achteraf over te leggen de opzegging van het op 17 maart 1948 te Brussel totstandgekomen Verdrag van economische, sociale en culturele samenwerking en collectieve zelfverdediging tussen het Koninkrijk der Nederlanden, het Koninkrijk België, de Franse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

Een toelichtende nota bij de opzegging treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

Toelichtende nota

1. Oprichting West-Europese Unie

Op 17 maart 1948 ondertekenden België, Frankrijk, Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden en het Verenigd Koninkrijk het bovengenoemde verdrag, het zogenoemde Verdrag van Brussel, waarmee de WEU werd opgericht. De oprichters zagen destijds drie doelen voor de WEU, te weten 1. het creëren van een stevige basis in West-Europa voor economisch herstel, 2. het bieden van assistentie bij het weerstaan van elke vorm van agressie en 3. het stimuleren van eenheid en het aanmoedigen van voortdurende integratie van Europa. In de daaropvolgende jaren hebben Duitsland, Griekenland, Italië, Portugal en Spanje zich ook aangesloten bij de WEU, waarmee het in 1954 herziene Verdrag van Brussel (Stb. 1948, 519; laatstelijk Trb. 1995, 102) momenteel 10 verdragspartijen kent.

2. Functioneren van de WEU

De WEU heeft in het verleden een belangrijke rol gespeeld in de Europese veiligheid. Het gaf vorm aan het begrip wederzijdse bijstand en solidariteit in het Europa na 1945. Het was een forum waar kon worden gesproken over veiligheidsonderwerpen en waar de basis werd gelegd voor belangrijke samenwerking op het gebied van defensie en veiligheid. Dit heeft onder meer geleid tot inzet van militaire middelen in de periode 1988–2001. Zo zijn in 1988 tijdens de Iran-Irak oorlog onder meer Nederlandse mijnenvegers in WEU-kader ingezet in de Perzische Golf en heeft de WEU in 1993 toegezien op naleving van het embargo tegen Joegoslavië in de Adriatische Zee.

3. Opzegging WEU-verdrag

Met de ontwikkeling van het Europees, inmiddels Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid (GVDB) van de Europese Unie (EU) is de discussie over het voortbestaan van de WEU toegenomen. De inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon heeft deze discussie een extra impuls gegeven en Nederland en de overige WEU-lidstaten gebracht tot het besluit binnen afzienbare tijd het Verdrag van Brussel op te zeggen, waarna de uit het verdrag voortvloeiende opzegtermijn van 12 maanden ingaat.

De voorgenomen beëindiging van het WEU-verdrag is aan de Staten-Generaal gemeld bij brieven van de eerste ondergetekende, mede namens de tweede ondergetekende, van 31 maart 2010 (Kamerstukken II 2009–2010, 32 123, nr. 78).

De Nederlandse regering ziet de volgende redenen voor opzegging van het verdrag:

  • i) Naast artikel 5 van het Verdrag van Washington (NAVO) voorziet nu ook het Verdrag van Lissabon in een wederzijdse bijstandsclausule (artikel 42.7). De wederzijdse bijstandsclausule in het WEU-verdrag (artikel V) heeft daarom niet langer toegevoegde waarde voor de verdragspartijen.

  • ii) Op het gebied van Europese veiligheid en defensie is de EU naast de NAVO een steeds belangrijker forum geworden voor (het vormen van) beleid. De toegevoegde waarde van de WEU-Raad als ministerieel overlegorgaan is dan ook verdwenen.

  • iii) Na het overhevelen van de WEU-instituten naar de EU in de periode 1997–2002, heeft de WEU geen actieve portefeuille meer. De WEU bestaat thans alleen nog uit een Raadssecretariaat en de Parlementaire Assemblee (PA) met secretariaat.

  • iv) De jaarlijkse begroting van de WEU bedraagt meer dan 13 miljoen euro, waaraan Nederland in 2010 ruim 800 000 euro bijdraagt. Deze bijdrage kan in het licht van het afgenomen belang van de WEU en de financiële krapte niet blijvend verantwoord worden.

Als gevolg van het gebrek aan taken van de WEU heeft ook de PA als controlerend orgaan van de WEU sterk aan belang ingeboet. Gezien het intergouvernementele karakter van het GVDB, ligt de controle daarop in essentie bij de nationale parlementen, hoewel het Europees Parlement uiteraard wel een belangrijke bevoegdheid heeft met betrekking tot het budgettaire toezicht. Bovendien heeft interparlementair overleg plaats via het EU-interparlementaire platform COSAC (Conference of Community and European Affairs Committees of Parliaments of the European Union), zoals beschreven in Protocol 1 bij het Verdrag van Lissabon.

4. Opzeggingstraject

De WEU-lidstaten zijn op 31 maart jl. gezamenlijk overeengekomen het verdrag op te zeggen en de WEU als organisatie te sluiten op 30 juni 2011. Acht van de tien WEU-lidstaten hebben hiertoe de depositaris van het WEU-verdrag, de Belgische regering, formeel kennis gegeven van hun besluit het herziene verdrag per 30 juni 2010 op te zeggen, conform artikel XII van het herziene Verdrag van Brussel. De opzegging wordt 12 maanden na notificatie effectief.

In principe behoeft in Nederland opzegging van verdragen parlementaire goedkeuring vooraf. Indien echter sprake is van een buitengewoon en spoedeisend belang van het Koninkrijk, voorziet de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen in de mogelijkheid om parlementaire goedkeuring achteraf te verkrijgen en in casu direct tot opzegging over te gaan (artikel 14 juncto artikel 10, eerste lid).

Om te voorkomen dat Nederland in een geïsoleerde positie terechtkomt, zowel politiek als financieel, waarbij het risico bestaat gedeeltelijk te worden opgezadeld met resterende kosten en additionele bijstandsverplichtingen, doet de regering een beroep op de spoedprocedure. Op 30 juni 2010 heeft de regering een akte van opzegging bij de Belgische regering laten neerleggen. Na 12 maanden zal het Koninkrijk der Nederlanden, voor Nederland, dan geen partij meer zijn bij het Verdrag van Brussel.

De opzegging geldt het Verdrag van Brussel zoals herzien, aangevuld en gewijzigd. Daarmee komen dan tevens de verdragen te vervallen, genoemd in de bijlage bij deze nota. Deze verdragen zijn ook formeel opgezegd, per nota van 30 juni 2010 gericht aan de Belgische regering, en waar van toepassing, per brief aan de Secretaris-Generaal van de WEU.

5. Koninkrijkspositie

Aangezien het Verdrag van Brussel voor wat het Koninkrijk betreft, alleen voor Nederland geldt, geldt de opzegging ook alleen voor Nederland.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

De minister van Defensie,

E. van Middelkoop

Bijlage bij de toelichtende nota bij de opzegging van het Verdrag van Brussel (WEU)

Belgische regering:

  • Protocol tot wijziging en aanvulling van het Verdrag van Brussel; Parijs, 23 oktober 1954 (Trb. 1954, 179)

  • Protocol No. II betreffende de strijdkrachten van de West-Europese Unie; Parijs, 23 oktober 1954 (Trb. 1954, 179)

  • Protocol No. III betreffende het toezicht op de bewapening; Parijs, 23 oktober 1954 (Trb. 1954, 179)

  • Protocol No. IV betreffende het Agentschap van de West-Europese Unie voor het toezicht op de bewapening; Parijs, 23 oktober 1954 (Trb. 1954, 179)

  • Verdrag nopens de rechtspositie van de Westeuropese Unie, van de nationale vertegenwoordigers bij haar organen en van haar internationale staf; Parijs, 11 mei 1955 (Trb. 1955, 153)

  • Overeenkomst ter uitvoering van artikel 5 van Protocol nr. II bij het Verdrag van Brussel zoals gewijzigd bij de op 23 oktober 1954 te Parijs ondertekende Protocollen; Parijs, 14 december 1957 (Trb. 1958, 72)

  • Protocol inzake toetreding van de Portugese Republiek en het Koninkrijk Spanje tot het Verdrag van economische, sociale en culturele samenwerking en collectieve zelfverdediging, ondertekend te Brussel op 17 maart 1948, zoals gewijzigd bij het Protocol tot wijziging en aanvulling van het Verdrag van Brussel, ondertekend te Parijs op 23 oktober 1954; Londen, 14 november 1988 (Trb. 1989, 38)

  • Protocol inzake toetreding van de Helleense Republiek tot de Westeuropese Unie, met een bijlage; Rome, 20 november 1992 (Trb. 1993, 2)

  • Verdrag van de Westeuropese Unie inzake beveiliging; Brussel, 28 maart 1995 (Trb. 1995, 206)

Secretaris-Generaal WEU:

  • Verdrag betreffende sociale en medische bijstand verleend door landen, welke partij zijn bij het Verdrag van Brussel; Parijs, 7 november 1949 (Stb. K, 556)

  • Verdrag tot uitbreiding en coördinatie van de toepasselijkheid van de wetgeving inzake sociale zekerheid op de onderdanen van de landen, welke partij zijn bij het Verdrag van Brussel; Parijs, 7 november 1949 (Stb. K, 557)

  • Administratief Akkoord tussen de Autoriteiten op het gebied der sociale verzekering van de landen, welke het Verdrag van Brussel hebben ondertekend, met betrekking tot de wijze van toepassing van het Verdrag tot uitbreiding en coördinatie van de toepasselijkheid van de wetgeving inzake sociale zekerheid op de onderdanen van de landen, welke partij zijn bij het Verdrag van Brussel, ondertekend te Parijs op 7 november 1949 door de Regeringen van België, Frankrijk, Luxemburg, Nederland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland; Londen, 3 augustus 1954 (Trb. 1957, 11)

  • Verdrag betreffende grensarbeiders; Brussel, 17 april 1950 (Trb. 1951, 124) [voor zover nog van kracht]

  • Verdrag betreffende stagiaires; Brussel, 17 april 1950 (Trb. 1951, 172) [voor zover nog van kracht]

Naar boven