Klacht
Verzoeker klaagt dat zijn verzoek om toepassing van de hardheidsclausule is afgewezen.
Feiten
Verzoeker heeft over de jaren 1999 en 2000 een bedrag van € 62 733 voor onderhoudskosten afgetrokken van zijn belastbare inkomen.
De teruggave belasting en premies volksverzekeringen over 1999 en 2000 was € 7 366. Het verlies over deze jaren heeft verzoeker
verrekend met het inkomen over 1996 en 1997 zodat hij over laatstgenoemde jaren € 11 201 heeft teruggekregen. In 2007 heeft
de gemeente verzoeker een vergoeding gegeven voor de onderhoudskosten ten bedrage van € 91 886. Het belastbaar inkomen over
2007 is daarom verhoogd met € 62 733, het afgetrokken bedrag. Verzoeker heeft een beroep gedaan op de hardheidsclausule dat
is afgewezen.
Overwegingen
Verzoeker voert aan dat het niet de bedoeling van de wetgever kan zijn geweest dat over een nihilpost € 22 537 belasting wordt
geheven. Bovendien, zo stelt hij, was op het tijdstip dat de onderhoudskosten werden afgetrokken, de vergoeding door de gemeente
niet voorzienbaar.
De minister van Financiën stelt zich op het standpunt dat artikel 1 Ua tweede lid van de Invoeringswet Inkomstenbelasting
20013 over de negatieve persoonsgebonden aftrek in de wet is opgenomen om te voorkomen dat nabetalingen en vergoedingen waarvoor
in het verleden aftrek is genoten, buiten de belastingheffing blijven. Uit de wettekst blijkt dat de nabetaling of vergoeding
is belast in het jaar van uitbetaling. Sinds de belastingherziening van 2001 kan een nabetaling niet meer worden toegerekend
aan de jaren waarop zij betrekking had. Verzoeker heeft wel de mogelijkheid om middeling te vragen. De hardheidsclausule kan
niet worden toegepast omdat de wetgever bewust heeft gekozen voor de regeling van de negatieve persoonsgebonden aftrek en
van de middeling. Er is daarom geen sprake van een gevolg dat de wetgever had voorkomen als hij dat bij het maken van de wet
had voorzien.
Oordeel van de commissie4
De minister kan worden gevolgd in zijn standpunt. Nu verzoeker ook een verzoek tot middeling over drie kalenderjaren bij de
inspecteur van de Belastingdienst kan indienen, is daarmee voldoende tegemoetgekomen aan zijn klacht.
Voorstel aan de Kamer
Er is geen aanleiding om de Kamer een voorstel te doen.
De fungerend voorzitter van de commissie,
Van Gent
De griffier van de commissie,
De Gier