32 504 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2011)

J BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 februari 2011

Tijdens de behandeling van het Belastingplan 2011 c.a. heb ik een aantal toezeggingen gedaan. Met deze brief geef ik graag gevolg aan enkele van deze toezeggingen. Hiermee beschouw ik de toezeggingen in kwestie als afgehandeld.

NTFR-artikel Rambhadjan c.s.

De heer Biermans heeft gevraagd om in te gaan op een artikel van mr. A.P.J.D. Rambhadjan, mr. J.M. van der Vegt en mr. B. Suvaal in NTFR Beschouwingen van 16 december 2010 over de binnenjaarse verliesverrekening bij artikel 20a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (NTFR 2010–2802). Het artikel bevat een overzicht van vraagpunten die zich voordoen bij toepassing van het gewijzigde artikel 20a. Ik ga hierna in op enkele punten die niet tijdens de parlementaire behandeling aan de orde zijn gekomen en voor de praktijk van belang zijn.

In het artikel wordt gepleit voor de mogelijkheid van verruimde carry-back van een verlies over 2010, ook als de aanslag over dat jaar definitief vaststaat. Dat zou mogelijk moeten zijn na een aandeelhouderswisseling in 2011, waarbij een verlies over de periode vóór die aandeelhouderswisseling met toepassing van artikel 20a alsnog aan 2010 wordt toegerekend. Een dergelijke versoepeling ligt niet voor de hand, omdat de termijn van achterwaartse verliesverrekening voor een verlies van het jaar 2011 door toerekening aan het jaar 2010 al effectief met een jaar wordt verlengd.

Verder wordt geconcludeerd dat bij ontvoeging uit een fiscale eenheid in het jaar van aandeelhouderswisseling het door de ontvoegde dochter geleden verlies tussen de ontvoeging en de latere aandeelhouderswisseling aan de fiscale eenheid moet worden toegerekend. Dat is juist. Overigens kan een aan de ontvoegde dochter op verzoek meegegeven verlies van de fiscale eenheid in die situatie niet meer voorwaarts worden verrekend.

Tot slot is het juist dat kwalificatie van een verlies van het jaar voorafgaand aan de aandeelhouderswisseling als een houdsterverlies moet worden beoordeeld naar de omstandigheden van dat voorafgaande jaar, ook voor zover dat verlies is ontstaan door toerekening van een verlies uit het jaar van aandeelhouderswisseling.

Btw-tarief renovatie woonboten

Tijdens de plenaire behandeling van het Belastingplan 2011 in de Eerste Kamer heb ik toegezegd uitgebreider in te gaan op het beleid dat ten grondslag ligt aan de uitzondering van woonboten, woonarken en woonwagens van toepassing van het verlaagde btw-tarief op arbeidsintensieve diensten.

De geschiedenis van de verlaagde btw-tarieven voor arbeidsintensieve diensten gaat terug tot 22 oktober 1999. Op die datum heeft de Raad van de Europese Unie een richtlijn vastgesteld1, waarmee een wijziging is aangebracht in de toenmalige Zesde btw-richtlijn (nu: de btw-richtlijn 2006/112/EG) die het lidstaten mogelijk maakte een machtiging te vragen aan de Europese Commissie om aan het tweejarige experiment van de verlaagde btw-tarieven voor arbeidsintensieve diensten deel te nemen. De lidstaten konden vóór 1 november 1999 machtiging vragen om op ten hoogste drie van de vijf mogelijke categorieën arbeidsintensieve diensten het verlaagde btw-tarief toe te passen. Nederland heeft in volle omvang van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Bij Koninklijk Besluit van 13 maart 2000 zijn de categorieën opgenomen in de Wet op de omzetbelasting 1968.2

Eén van de drie categorieën waarvoor Nederland gemachtigd was om het verlaagde btw-tarief toe te passen was schilder- en stukadoorswerk aan woningen ouder dan 15 jaar.3 In de toelichting bij het hiervoor genoemde besluit is in algemene termen invulling gegeven aan dit verlaagde tarief en in het bijzonder aan de term woningen. Met betrekking tot de term woningen wordt daarin aangegeven dat het verlaagde tarief alleen van toepassing is op het schilderen en stukadoren van huizen die door particulieren worden bewoond. Bij beleidsbesluit is deze term vervolgens verder uitgewerkt. Deze uitwerking, waarbij wordt aangesloten bij onroerende zaken die bestemd zijn voor permanente bewoning door particulieren, is later doorgetrokken naar de structurele verlaagde btw-tarieven voor isolatiewerkzaamheden, schoonmaakwerkzaamheden en schilder- en stukadoorswerk, en vervolgens evenzeer naar het tijdelijke verlaagde btw-tarief voor renovatie.

Aan de hierboven genoemde uitwerking lag enerzijds ten grondslag de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie, waarin is vastgelegd dat de verlaagde btw-tarieven een aan de lidstaten toegekende mogelijkheid tot afwijking van het algemene tarief zijn en daarom strikt moeten worden uitgelegd.4 Voorts blijkt uit die jurisprudentie dat de verlaagde tarieven naar de gebruikelijk betekenis van hun bewoordingen dienen te worden uitgelegd als er geen definitie in de Europese btw-regelgeving is gegeven. Anderzijds gold als uitgangspunt dat het verlaagde tarief eenvoudig uitvoerbaar en handhaafbaar voor de Belastingdienst moet zijn.5

Tegen deze juridische en praktische achtergrond is de begrenzing van de onderhavige verlaagde tarieven gelegd bij huizen, zijnde onroerende gebouwen die bestemd zijn voor permanente bewoning. In die gevallen is evident dat er sprake is van een woning. Bij de groep roerende zaken die over een verblijfsaccommodatie kunnen beschikken, zoals de variëteit aan boten en wagens, is het gebruik en de bestemming als permanente woonfunctie niet in alle gevallen evident. Voor de gekozen afbakening geldt in zijn algemeenheid dat deze een goed werkbaar toepassingsgebied geeft, waarbij ook in de casuïstiek van het individuele geval verzekerd is dat binnen de grenzen van de btw-richtlijn wordt gebleven.

De staatssecretaris van Financiën,

F. H. H. Weekers


X Noot
1

Richtlijn van de Raad van 22 oktober 1999 tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG (nr. 1999/85/EG, PbEG nr. L 277 van 28 oktober 1999).

X Noot
2

Besluit van 13 maart 2000, nr. WV 2000/113 M (Stcrt. 17 maart 2000, nr. 55, pag. 10).

X Noot
3

Met ingang van 1 januari 2010 is het verlaagde btw-tarief voor schilder- en stukadoorswerk structureel geworden en is de reikwijdte uitgebreid tot woningen ouder dan twee jaar.

X Noot
4

Zie onder meer: HvJ EU van 18 januari 2001, zaak C-83/99.

X Noot
5

Kamerstukken II 2010/11, 32 504, nr. 6, blz. 27.

Naar boven