32 504 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2011)

32 505 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2011)

32 401 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale verzamelwet 2010)

G BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIEN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 december 2010

Tijdens de plenaire behandeling van de bovenstaande wetsvoorstellen heb ik toegezegd op enkele onderwerpen schriftelijk antwoord te geven. Deze antwoorden treft u hieronder aan.

Partnerbegrip

De heren Essers en De Boer hebben gevraagd naar alternatieven voor het vervallen van het criterium «duurzaam gescheiden leven» in het nieuwe partnerbegrip. Voorts willen zij weten of burgers voldoende zijn geïnformeerd over deze wijziging. Het criterium «duurzaam gescheiden leven» vervalt doordat in het nieuwe partnerbegrip aangesloten wordt bij objectief toetsbare criteria. Het verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed is zo’n objectief toetsbaar moment, aangezien zo’n verzoek wordt ingediend bij de rechtbank. Het nieuwe partnerbegrip betekent mede hierdoor een belangrijke vereenvoudiging.

Een alternatief voor het aanhaken bij het moment van verzoek tot scheiding (of scheiding van tafel en bed) betekent dat opnieuw gewerkt zou moeten worden met materiële criteria. Deze kunnen moeilijk worden gecontroleerd door de Belastingdienst. Zo’n alternatief zou afbreuk doen aan de uitgangspunten van het nieuwe partnerbegrip en de bereikte vereenvoudiging op dit punt teniet doen. Bovendien sluit het nieuwe partnerbegrip beter aan bij de civielrechtelijke situatie. Mensen blijven immers civielrechtelijk ook partners/echtgenoten met alle gevolgen die daarbij horen tot het moment van scheiding of scheiding van tafel en bed. Het laatste zou overigens een oplossing kunnen zijn voor mensen die bijvoorbeeld om religieuze redenen niet definitief willen scheiden.

Uiteraard doet de Belastingdienst zijn uiterste best de burgers te informeren over de aankomende wijzigingen in het partnerbegrip. Er wordt hierbij óók gewezen op het vervallen van het criterium «duurzaam gescheiden leven». Zo wordt een wijzigingswijzer meegestuurd met de voorlopige aanslag in de loop van december en januari waarin wordt gewezen op het gewijzigde partnerbegrip in 2011. Daarnaast wordt ook op de website van de Belastingdienst uitgebreid ingegaan op de wijzigingen in het partnerbegrip. Ook zijn fiscale intermediairs op de hoogte gebracht.

Afvalstoffenbelasting – monostromen

De heer Biermans vraagt om nogmaals het beleid uit te leggen ter zake van afvalstoffenbelasting van monostromen. Waarom kunnen monostromen niet onder lage tarief vallen? Voorts vraagt hij om een reactie op de brief van de Vereniging Afvalbedrijven van 16 dec. jl. en om aan te geven of het amendement Tang c.s. nog wel een belemmering vormt om gevaarlijke afvalstoffen aan te wijzen als monostroom indien sprake is van een tegenvallende opbrengst van dat amendement. Dit is een lastig onderwerp. Ik heb dan ook veel begrip voor de vraag van de heer Biermans. Indien een afvalstof door de staatssecretaris van Infrastructuur & Milieu en mij als monostroom wordt aangewezen, is het lage tarief van de afvalstoffenbelasting van toepassing. Wat betreft gevaarlijke afvalstoffen heb ik aangegeven waarom er géén voornemen bestaat om ze aan te wijzen als monostroom. Het was de bedoeling van het amendement Tang c.s.1 (aangenomen tijdens behandeling Belastingplan 2010) om het storten van gevaarlijke afvalstoffen duurder te maken. Ook bij een mogelijk tegenvallende opbrengst van het amendement Tang c.s. past het niet om een vangnetbepaling als de monostroomregeling in te zetten om alsnog het lage tarief van toepassing te verklaren. Over de brief van de Vereniging Afvalbedrijven van 16 december 2010 merk ik het volgende op. De opbrengst van het amendement Tang c.s. is vorig jaar geraamd op € 12,6 mln. en is destijds ingezet ter dekking van diverse fiscale maatregelen. Bij de raming is uitgegaan van de op dat moment meest recente cijfers over de hoeveelheid in Nederland gestorte gevaarlijke afvalstoffen. Zoals eerder aangegeven, hoeft op basis van de begrotingssystematiek geen aanvullende dekking te worden gevonden indien vervolgens zou blijken dat de opbrengst tegenvalt (bijvoorbeeld door een toename van het percentage gevaarlijke afvalstoffen dat naar het buitenland wordt geëxporteerd). Uit de begrotingssystematiek volgt ook dat het binnen een korte tijdspanne opnieuw toepassen van het lage afvalstoffenbelastingtarief leidt tot een derving ter hoogte van het oorspronkelijk ingeboekte bedrag. Daarvoor moet dekking worden gevonden.

Innovatie/WBSO

De heer Essers vraagt of een verdere stimulering van innovatie via de generieke WBSO niet ten koste gaat van thematische innovatie. Allereerst merk ik op dat Innovatie primair het beleidsterrein is van mijn collega, de Minister van EL&I. De Minister van EL&I zal de Kamer dan ook over de verdere uitwerking van de plannen van dit kabinet informeren door middel van de tijdens de begrotingsbehandeling van EL&I toegezegde bedrijfslevennota. Hierbij zal een evenwichtige balans gezocht worden tussen generiek en effectief specifiek beleid.

Met betrekking tot het specifieke beleid zal de focus komen te liggen op een aantal economische topgebieden, die ook genoemd worden in het Regeerakkoord. Bestaande subsidieregelingen zullen kritisch op effectiviteit worden beoordeeld.

Deze benadering zal bijdragen aan een versterking van het ondernemingsklimaat van Nederland in het algemeen en het innovatieklimaat in het bijzonder. Ten slotte zal ik ook in de Fiscale Agenda 2011–2015 aandacht besteden aan de compensatie door lastenverlichting via de vennootschapsbelasting en de WBSO.

Werkkostenregeling

De heer Reuten vraagt of de werkkostenregeling volgend jaar verder kan worden vereenvoudigd, en daarna afgebouwd met een overeenkomstige verlaging van de loonbelasting. Het bestaande, gedetailleerde stelsel van vrije vergoedingen en verstrekkingen wordt met de komst van de werkkostenregeling al sterk vereenvoudigd, hoewel ik ook begrip heb voor diegenen die menen dat sprake blijft van een ingewikkeld stel regels. Verdere vereenvoudiging kan met name gerealiseerd worden door het afschaffen van gerichte vrijstellingen voor bijvoorbeeld reiskosten of scholingskosten. Uit de praktijk verneem ik uiteenlopende geluiden: zowel de behoefte aan méér gerichte vrijstellingen, als verzoeken om een grotere vrijheid met een grotere vrije marge. Laten we eerst kijken naar de toepassing van de werkkostenregeling, die vanaf 1 januari aanstaande in werking treedt. Eind volgend jaar zal een peiling worden gedaan naar het gebruik van de werkkostenregeling. Bij de evaluatie die in 2013 plaatsvindt, kan gekeken worden naar verdere vereenvoudiging.

Voorts doet de heer Reuten de suggestie om de vrije marge van de werkkostenregeling te gebruiken voor een verlaging van het tarief van de loonbelasting. Een dergelijke tariefverlaging komt terecht bij werknemers en leidt tot lastenverzwaring bij werkgevers. Een tariefverlaging in de loonbelasting past niet in het huidige stelsel, die eerder aan eindheffing toekomen. Daarbij is immers in de loonbelasting (als voorheffing op de inkomstenbelasting) hetzelfde tarief van toepassing als in de inkomstenbelasting.

MKB-beleggingen

De heer Essers wil weten of ik zijn mening deel dat het MKB nog steeds problemen heeft met de financiering en dat een fiscale stimulans van betekenis kan zijn. Voorts vraagt hij of er al iets meer te zeggen is over alternatieve mogelijkheden en de haalbaarheid daarvan. In het licht van de slechte economische omstandigheden de afgelopen twee jaar is de kredietverlening van de Nederlandse banken aan het bedrijfsleven in zijn totaliteit, ook Europees vergeleken, over het algemeen vrij goed op peil gebleven. Door de sterk toegenomen risico’s in dergelijke slechtere economische omstandigheden en als gevolg van een daling van de winstgevendheid bij bedrijven, zijn banken bij kredietaanvragen van ondernemingen wel kritischer geworden. Recent onderzoek door het ministerie van EL&I en het ministerie van Financiën, in samenwerking met MKB Nederland en de banken, geeft aan dat het lastig is om een volledig en nauwkeurig beeld van de ontwikkelingen van de bedrijfskredietverlening te krijgen. Dit onderzoek zal dan ook worden voortgezet, waarbij tevens aandacht zal zijn voor de beleidsmatige opties voor de regering. Ik zie niet zo veel in het zoeken naar een alternatieve fiscale stimulans. De afgelopen jaren is het niet mogelijk gebleken, mede vanwege vereisten van de Europese staatssteunregels, een eenvoudige werkbare fiscale faciliteit voor het stimuleren van eigen vermogen in het leven te roepen. Er wordt vooral gedacht aan de bestaande structurele garantieregelingen en de faciliterende rol van de overheid bij het met elkaar in contact brengen van investeerders en ondernemers. Om een concreet voorbeeld te geven: vandaag heeft de Minister van El&I aan de Tweede Kamer laten weten dat een garantieregeling voor het MKB, waarbij de overheid voor een groot aandeel garant staat voor leningen aan gezonde MKB bedrijven met een jaar wordt verlengd. Het percentage van de garantie wordt daarbij opgetrokken van 50 tot 80.

Integrale bedrijfsopvolgingsregeling

De heer Essers vraagt of ik de mening deel dat er behoefte is aan een integrale coherente bedrijfsopvolgingsregeling voor zowel de schenk- en erfbelasting als de inkomstenbelasting. Met ingang van 1 januari 2010 zijn de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten ter zake van ab-aandelen voor zowel de schenk- en erfbelasting als de inkomstenbelasting herzien. Hierbij zijn de schenkings- en verervingsfaciliteiten voor ab-aandelen in de Wet inkomstenbelasting 2001 en de regeling van de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet 1956 zoveel mogelijk op elkaar afgestemd. Gemeenschappelijk is nu dat de faciliteiten alleen gelden voor echt ondernemingsvermogen en niet voor beleggingsvermogen. Voorts is het begrip ondernemingsvermogen zoveel mogelijk op dezelfde wijze gedefinieerd. Uiteraard streef ik ernaar om beide regelingen waar mogelijk nog eenvoudiger te maken, maar de eigen aard van de regelingen brengt voor elk zijn eigen voorwaarden mee. Op basis van signalen uit de praktijk is nu al wel duidelijk dat in de schenk- en erfbelasting de dubbele structuur van het vrijstellingstarief voor problemen zorgt. Het doet mij genoegen de heer Essers aan mijn zijde te vinden als ik dat nader zal aanpakken. Zoals ik reeds in de eerste termijn heb toegezegd zal ik met betrekking tot de problemen die zich voordoen door de dubbele structuur van het vrijstellingstarief (100% voor de eerste € 1 miljoen, 83% voor het meerdere) niet wachten tot de evaluatie over twee jaar om deze op te lossen. Ik zal hier het komende jaar al werk van maken.

Verdeling huwelijksgoederengemeenschap voor overlijden

Uit de praktijk bereiken de leden van de fractie van het CDA signalen dat belastingplichtigen vlak voor overlijden scheiden om de aanmerkelijkbelangclaim over beleggingsvermogen in een BV door te kunnen schuiven naar de langstlevende echtgenoot. De heer Essers vraagt om een reactie op deze signalen.

Het lijkt nogal vergaand om van elkaar te scheiden met als enige argument om uitstel van belastingheffing te bereiken over beleggingsvermogen in een BV tot het overlijden van de langstlevende echtgenoot. Belastingplichtigen dienen zich goed te realiseren dat men door te scheiden ook in een wezenlijk andere rechtspositie ten opzichte van elkaar komt te staan, met alle gevolgen van dien. Zo erft men niet meer automatisch volgens wettelijk erfrecht. Ook wordt de hoge vrijstelling voor partners in de erfbelasting misgelopen. Om dit tegen te gaan zou bij overgang krachtens huwelijksvermogensrecht ook een ondernemingstoets kunnen worden aangelegd. Daar is echter bewust niet voor gekozen omdat dan bij een huwelijk of echtscheiding in alle gevallen over het beleggingsvermogen zou moeten worden afgerekend, hetgeen niet wenselijk wordt geacht. De aanleiding van een huwelijk of echtscheiding is namelijk doorgaans niet gelegen in het tot stand brengen van een bedrijfsoverdracht.

Samenloopbepaling

De heer Reuten vraagt om voortaan in de zogenoemde samenloopbepaling de verplichting op te nemen om het parlement bij brief in kennis te stellen van het gebruik van die bepaling. Naar ik heb begrepen is dit onderwerp ook in de voorgaande twee jaren aan de orde geweest. Net als mijn voorganger, benadruk ik allereerst dat de samenloopbepaling uitsluitend kan worden gebruikt om onvolkomenheden wat betreft verwijzingen e.d. te herstellen die zijn ontstaan door de samenloop van wetsvoorstellen. Dit is ook in de brief van 22 januari 2009 uiteengezet.2 De bepaling biedt geen enkele ruimte om inhoudelijke wijzigingen aan te brengen. Verder wordt een eventueel gebruik van de samenloopbepaling in de vorm van een regeling keurig gepubliceerd in de Staatscourant, waar uw Kamer kennis van kan nemen. Met deze publicatie in de staatscourant kunnen we mijns inziens volstaan.

Inwerkingtredingsbepaling

De heer Reuten vraagt om voortaan fiscale wetsvoorstellen per onderwerp afzonderlijk bij KB in werking te laten treden, en over het voorgenomen tijdstip van inwerkingtreding het parlement te informeren. Ik begrijp de achtergrond van deze vraag. Er kleven echter veel praktische haken en ogen aan, zoals rechtsonzekerheid voor burgers en bedrijven en uitvoeringsproblemen voor de Belastingdienst. Voorts is er nog een principiële invalshoek. Impliciet zou het verzoek een vorm van amendementsrecht voor uw Kamer betekenen. Dat blijkt ook uit de toevoeging van de heer Reuten bij zijn vraag, waarin hij spreekt over het aanhouden van wetsvoorstellen of het verzoeken om een novelle. De Grondwet heeft uw Kamer dat recht niet toegewezen. Het is de vraag of het een begaanbare weg is zulks nu via een KB wel te doen.

Onderzoek stimulering zuinige auto’s

De heer Biermans vraagt of de belastingheffing van auto’s nog wel evenwichtig is. Hij wil weten of er wel een vrijstelling voor de motorrijtuigenbelasting voor schone auto’s moet bestaan. Voorts vraagt hij waarom schone LPG-auto’s en dieselauto’s nog altijd onder het hoge tarief vallen en wat er te doen is aan de onzekerheid door een wijziging van de definitie van zuinige auto’s. Voor diesel- en LPG-auto’s geldt in beginsel een hoger tarief in de MRB als compensatie voor de lagere brandstofaccijns. Er geldt een vrijstelling van de MRB voor zeer zuinige personenauto’s. Het gaat hierbij om dieselauto’s met een maximale CO2-uitstoot van 95 gram per kilometer en om overige personenauto’s zoals benzine- en LPG-auto’s, met een maximale CO2-uitstoot van 110 gram per kilometer. Dus zeer zuinige diesel- en LPG-auto’s vallen als gevolg van de vrijstelling ook niet onder het hoge tarief. Voor deze auto’s geldt geen dieseltoeslag en ook geen LPG-toeslag. Het aangekondigde onderzoek zal betrekking hebben op zowel het hogere MRB-tarief als compensatie voor de lagere brandstofaccijns als op de vrijstelling van MRB voor de zeer zuinige auto’s. Het verschil in de MRB tussen een vrijgestelde en niet vrijgestelde auto kan – mede als gevolg van de diesel- en LPG-toeslag – zeer groot worden. Besloten is dit verschil te betrekken in het aangekondigde auto-onderzoek, waarbij ook gelet zal worden op het doel van de diesel- en LPG-toeslag, namelijk het compenseren van de lagere dieselaccijns en LPG-accijns ten opzichte van de benzineaccijns. Wat betreft de onzekerheid wijs ik erop dat een stimulans voor met name de aanschaf van zeer zuinige auto’s onvermijdelijk gepaard gaat met het updaten van zuinigheidsgrenzen, dit is vooral een kwestie van tijdig aankondigen.

Scheepvaartmaatschappen

De heer Koffeman hoort nog steeds commercials voor scheepsbeleggingen en verzoekt mij om hieraan iets te doen. Er is inmiddels een reclamecode afgesproken met de sector. Omdat er enig tijdsbeslag gemoeid is met de implementatie van de reclamecode, is de ingangsdatum 1 januari 2011. Desalniettemin heb ik de sector verzocht om zo snel als redelijkerwijs mogelijk, reeds lopende reclamecampagnes stop te zetten of aan te passen. Ik heb geen indicatie dat de leden van de branche-organisaties hieraan geen gehoor hebben gegeven.

Bezuinigingen Belastingdienst

De heer Reuten vraagt hoe de staatssecretaris ervoor zal zorgen dat er 5 000 minder belastingambtenaren zullen zijn. De Belastingdienst heeft een taakstelling van in totaal ca. € 395 mln in 2015. Het grootste deel van deze taakstelling (ca. 70%) komt van het kabinet Balkenende IV en het demissionaire kabinet. De resterende 30% taakstelling is in het Regeerakkoord afgesproken. Deze taakstelling kan op verschillende wijzen worden ingevuld. Definitieve besluiten zijn daarover nog niet genomen. Dus ook niet over het precieze aantal belastingambtenaren. Aangezien de personele kosten een groot deel van de uitgaven van de Belastingdienst uitmaken, zal er niet aan ontkomen kunnen worden ook hiernaar te kijken. Laat ik vooropstellen dat de Belastingdienst natuurlijk een grote, kwalitatief hoogwaardige, werkgever moet blijven.

Mijn aanpak kent de volgende hoofdlijnen. In de eerste plaats wordt onderzocht hoe de Belastingdienst door efficiënter te werken, goedkoper kan worden. Belangrijke elementen daarbij zijn het verder stroomlijnen, standaardiseren en digitaliseren van de uitvoeringsprocessen. Ideeën hiervoor zullen in nauw overleg met de werkvloer worden ontwikkeld. Een concreet voorbeeld hiervan is het uitbouwen van de vooraf ingevulde aangifte IB en het verder digitaliseren van de particuliere aangiften. Verder wordt serieus gekeken naar de mogelijkheden van vereenvoudiging van regelgeving. Hiervoor liggen al voorstellen, die nu verder worden uitgewerkt. De aanpak heeft ook personele consequenties. Hierbij wordt alles op alles gezet om dit met het bevorderen mobiliteit van personeel – intern en extern – op te lossen.

Wetsvoorstel in de maak

De heer Reuten wijst erop dat op de website rijksoverheid.nl staat dat de Wet Werk en Inkomen Kunstenaars (WWIK) per 1-1-2012 wordt afgeschaft, terwijl het hier gaat om een wetsvoorstel in de maak. Hij verzoekt om betere voorlichting op dit punt. Ik ben het er mee eens dat de melding op de site technisch gezien voorbarig is. Voordat de afschaffing van de WWIK een feit is, wordt uiteraard eerst het normale proces via de Raad van State en beide Kamers doorlopen. Dit proces wordt ook beschreven op de site, alleen de kop/titel kent deze nuance niet. Ik zeg toe dat contact zal worden opgenomen met beheerders van de site om de kop/titel te nuanceren.

De staatssecretaris van Financiën,

F. H. H. Weekers


XNoot
1

Kamerstukken II 2009–10, 32 128, nr. 32.

XNoot
2

Kamerstukken I 2008/09, 31 704, G.

Naar boven