32 500 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2011

Nr. 41 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 11 november 2010

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de volgende vragen ter beantwoording voorgelegd over de brief d.d. 7 september 2010 inzake het jaarlijkse rapport van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) «Education at a Glance 2010» (Kamerstuk 32 123 VIII, nr. 153). De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 11 november 2010. De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van Bochove

De adjunct-griffier van de commissie,

Boeve

1

Wat wordt bedoeld met de opmerking: «Ten opzichte van enkele belangrijke vergelijkingslanden, op de VS na, is het Nederlandse salaris in het primair onderwijs bescheiden.»?

Met deze opmerking wordt bedoeld dat in vergelijking met andere hoger opgeleiden, leraren in het primair onderwijs in Nederland een bescheiden salaris ontvangen. Leraren in landen als België, Finland, Duitsland, Engeland en Zweden ontvangen een hoger salaris in vergelijking tot andere hoger opgeleiden in het betreffende land. De salarisgegevens van leraren in Education at a Glance 2010 zijn gebaseerd op het schooljaar 2007–2008. Het actieplan Leerkracht van november 2007, dat door het kabinet wordt voortgezet, is ingezet om de komende jaren de relatieve salarispositie van leraren in het primair onderwijs te verbeteren.

2

Wat wordt bedoeld met de opmerking: «In het lager secundair onderwijs (vmbo en onderbouw havo/vwo) geldt dit ook, zij het in iets mindere mate.»?

Voor het salaris van leraren in de onderbouw van het voortgezet onderwijs geldt hetzelfde als voor leraren in het primair onderwijs. Ook zij ontvangen in vergelijking met leraren in landen als België, Denemarken, Finland, Duitsland en Zweden een bescheidener salaris. Wel zijn de verschillen minder groot dan bij leraren in het primair onderwijs. Eveneens geldt dat voor leraren in de onderbouw van het voortgezet onderwijs het actieplan Leerkracht is ingezet om de komende jaren hun relatieve salarispositie te verbeteren.

3

Wat wordt bedoeld met de opmerking: «Dit komt door het feit dat bij deze indicator nog wordt uitgegaan van de salarissen zoals ze in de CAO staan. Niet alle leraren in de bovenbouw krijgen volgens deze schaal uitbetaald.»?

Hoe groot is het verschil? Om hoeveel leraren gaat het? Waarom worden zij niet uitbetaald volgens deze schaal?

Voor de vergelijkbaarheid van gegevens is het van belang dat landen deze gegevens (zoveel als mogelijk is) op een uniforme wijze aanleveren. Nederland levert tot nu toe, conform de procedure, salarisgegevens aan zoals deze vermeld staan in de cao. Voor het primair onderwijs zijn dat salarisgegevens die horen bij salarisschaal LA, voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs is dat salarisschaal LB en voor de bovenbouw van het voortgezet onderwijs salarisschaal LD.

Vooral door de maatregelen uit het actieplan Leerkracht worden in het voortgezet onderwijs steeds meer leraren uitbetaald in salarisschaal LC. Daarnaast zullen ook in het primair onderwijs de komende jaren steeds meer leraren een hogere salarisschaal (LB) krijgen. Dit betekent dat de salarisgegevens door Nederland aan de OESO in de toekomst op een andere wijze worden aangeleverd.

In Nederland geven veel leraren les in zowel de onderbouw als de bovenbouw van het voortgezet onderwijs. Het aandeel leraren in het voortgezet onderwijs dat ingeschaald is in salarisschaal LD was in 2008 17 procent. In het convenant Leerkracht is afgesproken dat in 2014, landelijk gezien, in het voortgezet onderwijs 29 procent van de leraren uitbetaald wordt in salarisschaal LD, 38 procent in LC en 33 procent in LB.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Ham, B. van der (D66), Bochove, B.J. Van (CDA), Voorzitter, Miltenburg, A. van (VVD), Bosma, M. (PVV), Voordewind, J.S. (CU), Dijk, J.J. van (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Wolbert, A.G. (PvdA), Ondervoorzitter, Rouwe, S. de (CDA), Biskop, J.J.G.M. (CDA), Smits, M. (SP), Elias, T.M.Ch. (VVD), Beertema, H.J. (PVV), Dijkstra, P.A. (D66), Braakhuis, B.A.M. (GL), Jadnanansing, T.M. (PvdA), Dekken, T.R. van (PvdA), Dijkgraaf, E. (SGP), Çelik, M. (PvdA), Lucas, A.W. (VVD), Klaveren, J.J. van (PVV), Klaver, J.F. (GL) en Liefde, B.C. de (VVD).

Plv. leden: Koşer Kaya, F. (D66), Ferrier, K.G. (CDA), Boer, B.G. de (VVD), Dille, W.R. (PVV), Rouvoet, A. (CU), Kooiman, C.J.E. (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Dam, M.H.P. van (PvdA), Bijleveld-Schouten, A.T.B. (CDA), Toorenburg, M.M. van (CDA), Wit, J.M.A.M. de (SP), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Mos, R. de (PVV), Pechtold, A. (D66), Gent, W. van (GL), Dijsselbloem, J.R.V.A. (PvdA), Klijnsma, J. (PvdA), Staaij, C.G. van der (SGP), Hamer, M.I. (PvdA), Harbers, M.G.J. (VVD), Gerbrands, K. (PVV), Peters, M. (GL) en Lodders, W.J.H. (VVD).

Naar boven