32 500 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2011

Nr. 22 MOTIE VAN HET LID FERRIER C.S.

Voorgesteld 11 november 2010

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat sinds de invoering van het rugzakje in 2003 het aantal leerlingen met een indicatie voor (voortgezet) speciaal onderwijs/leerlinggebonden financiering is gestegen met 42 000 leerlingen (van 65 000 naar 107 000) en dat het percentage leerlingen met extra onderwijszorg in Nederland met 10,2 internationaal gezien zeer hoog ligt;

constaterende, dat sinds de invoering van het rugzakje in 2003 de uitgaven hiervoor en voor (v)so zijn gestegen van 825 mln. in 2003 naar 1 650 mln. in 2009, terwijl de verwachting was dat dit budgetneutraal zou kunnen;

constaterende, dat bovendien uit onderzoek blijkt dat er nauwelijks zicht is op hoe de middelen worden ingezet en of deze inzet effectief en efficiënt is;

overwegende, dat de sterke groei mede te verklaren is door het huidige systeem dat scholen en ouders stimuleert, een beroep te doen op juist de zwaarste onderwijszorg terwijl dit niet bepaald altijd in het belang van het kind is;

overwegende, dat de ingezette koers van passend onderwijs, met ruimte voor de scholen en de ouders, moet worden voortgezet, binnen de aangekondigde financiële kaders, waarbij schotten tussen de diverse instanties weggenomen dienen te worden teneinde een efficiëntere werkwijze, een aanmerkelijk efficiëntere inzet van middelen en een verbeterde samenwerking te bereiken;

verzoekt de regering in het belang van een zo veel mogelijk geïntegreerde en doelmatige zorg en ondersteuning van jeugdigen het beleid af te stemmen met de betrokken ministeries en tevens de Kamer in het voorjaar van 2011 te informeren over wat de consequenties van de korting van 300 mln. op passend onderwijs zullen zijn, waarbij het primaire proces centraal dient te staan,

en gaat over tot de orde van de dag.

Ferrier

Elias

Voordewind

Çelik

Naar boven