32 500 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2011

Nr. 175 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 mei 2011

De vaste Kamercommissie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (d.d. 7 april jl., kenmerk 2011D18207) heeft mij verzocht om een reactie te geven op het advies van de Onderwijsraad Onderwijs vormt. 1

Allereerst geef ik (1) een korte samenvatting van de inhoud van het rapport, vervolgens geef ik (2) een reactie op het rapport. Deze reactie schrijf ik mede namens de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

1. Samenvatting van het rapport

Op aangeven van de Eerste Kamer heeft de Onderwijsraad onderzocht hoe het onderwijs kan worden gestimuleerd om een eigentijdse invulling te geven aan vorming.

Waarom is vorming belangrijk?

Vorming in het onderwijs is volgens de Onderwijsraad niet alleen belangrijk omdat het een wettelijke taak is van scholen in alle sectoren. Volgens de raad is vorming ook van belang omdat de huidige sociaal-culturele context erom vraagt. De complexe en dynamische samenleving stelt hoge eisen aan jongeren. Er worden zowel eisen aan hun persoonlijkheid als aan hun functioneren in die samenleving gesteld. Vormend onderwijs bereidt hen daarop voor. Het is, zo stelt de raad, belangrijk dat jongeren handvatten meekrijgen waarmee ze zelf kunnen ontdekken wat zij richtinggevend en waardevol vinden.

De brede cultuuroverdracht in het kader van vorming zal voornamelijk via personen en hun verhalen plaats moeten vinden. Dit advies stelt de rol van de leraar daarom centraal: «Om zich te kunnen vormen, hebben kinderen en jongeren anderen nodig, waaronder leraren, die kennis aanreiken en deskundigheid tonen en die bepaalde waarden of idealen in hun handelen laten zien.» De raad vindt het belangrijk dat leraren en docenten zich bewust zijn van hun vormende rol, zodat zij die rol nog doelgerichter kunnen inzetten.

In het advies worden vijf aanbevelingen gedaan. Na een algemene inleiding zal ik die hieronder in cursieve tekstblokjes kort noemen en vervolgens bespreken.

2. Beleidsreactie

«Alle leraren hebben een vormende taak», stelt de Onderwijsraad. Daar ben ik het mee eens. Vorming behoort tot de onderwijstaak, waar leraren in eerste instantie zelf eigenaar van zijn. De wet geeft scholen hier ruimte om hun eigen beleid te voeren.

In vrijwel alle vakken worden leerlingen op cognitief-intellectueel en sociaal-emotioneel vlak gevormd door het onderwijs. Dat is ook de kracht van het onderwijs en onderstreept het belang van het werk dat onderwijsgevenden dagelijks met veel passie doen. Zij verdienen ook op deze plaats de waardering voor de belangrijke maatschappelijke taak die zij vervullen.

Dit advies is een appèl aan allen die met onderwijs te maken hebben, het onderstreept de meerwaarde van vorming als onderdeel van het lesgeven en opvoeden van jongeren. Het vraagt onderwijsgevenden om zich daarvan bewust te zijn. De raad wijst er terecht op dat vorming niet losstaat van of tegengesteld is aan het werken aan goede leerprestaties. Vorming zal in de praktijk vaak juist plaatsvinden in de overdracht van vakkennis en de overdracht van vakkennis draagt weer bij aan vorming. Mijn beleid ter verbetering van de kwaliteit van het onderwijs leidt dus ook tot een versterking van vorming binnen het onderwijs.

In deze brief geef ik een reactie in hoofdlijnen op het advies. Ik ga daarbij in op alle aanbevelingen en onderstreep welke bijdrage het onderwijs kan leveren aan de vorming van onze leerlingen en studenten. Hierbij doe ik recht aan de oproep van de raad (aanbeveling 5) om het belang van vorming te onderstrepen. Mijn uitgangspunt hierbij is dat ik geloof in de deskundigheid, gedrevenheid en toewijding van docenten.

2.1. Een gevoel voor vormende mogelijkheden

Aanbeveling 1, aan leraren: onderken uw rol bij vorming en ontwikkel gevoel voor vormende mogelijkheden in onderwijssituaties.

Een leraar kan vormend zijn door zijn of haar vak met passie en toewijding te geven, door de buitenwereld in de lessen te betrekken en daarmee het belang van het vak te laten zien en door met leerlingen in gesprek te gaan over achterliggende vragen. Vorming vindt daarnaast plaats door hoe een leraar of docent zich opstelt tegenover leerlingen of studenten: in de manier waarop hij contact maakt en de manier waarop hij inspeelt op reacties van leerlingen.

De raad concludeert op basis van eigen onderzoek dat scholen niet per se iets extra’s moeten doen voor vorming. Er bestaan al «verschillende goede voorbeelden van vorming». De voorzitter van de Onderwijsraad zegt over «vormingsactiviteiten» daarom terecht: «Er is geen specifieke richting voor aan te geven, het heeft geen eindpunt. Dat is anders dan bij rekenen en taal. De overheid kan er geen richtlijn voor geven».

Om op een eigentijdse manier invulling te geven aan vorming, gebruik makend van nieuwe inzichten over onderwijs en nieuwe media, doet een onderwijsgevende een beroep op zijn creativiteit. Hij of zij moet daarnaast ook vooral een beroep doen op zijn of haar drijfveren en passie voor het vak. Vanuit die toewijding ontstaat vorming, omdat de onderwijsgevende het vak aanbiedt vanuit een voor de leerlingen relevante context. Dit gebeurt door aandacht te besteden aan morele kwesties (wat is goed en wat niet?) die in de leerstof naar voren komen. Het onderwijs helpt leerlingen om verder te kijken dan hun eigen geluk, om oog te hebben voor de eisen die de samenleving aan hen stelt en de morele verantwoordelijkheid die zij hebben om een bijdrage te leveren aan de samenleving. De maatschappelijke stage, waarbij leerlingen zelf ervaren wat het betekent om belangeloos iets voor een ander te doen, kan hier een belangrijke bijdrage aan leveren. Ik kom hier in paragraaf 2.4 op terug.

Verder krijgen leerlingen, vanwege de nieuwe media, van alle kanten informatie op zich af. De bijdrage die het onderwijs op dit punt kan geven aan leerlingen is om te leren om te gaan met die veelheid aan informatie. Daarmee wordt het lesaanbod voor hen betekenisvol en gaat het leven. Leerlingen raken enthousiast en gaan dingen beter snappen. Dat geeft ze ook meer eigenwaarde, wat ten goede komt aan hun ontplooiing als mens.

Leraren kunnen ook voor een andere aanpak kiezen. Het gaat erom dat leerlingen aangezet worden om zelf over dingen na te denken, bijvoorbeeld over maatschappelijke kwesties. Daardoor raken ze daar meer bij betrokken. Die betrokkenheid is weer belangrijk voor leerlingen om eigen standpunten in te nemen in hun maatschappelijke oriëntatie. Het is, kort gezegd, het op gang brengen van een denkproces bij leerlingen, zodat zij leren om bij hun meningsvorming morele waarden te betrekken. Dit is een van de belangrijkste aspecten van vorming.

2.2. Bekwaamheden in de opleidingen

Aanbeveling 2, aan lerarenopleidingen: schenk aandacht aan vier bekwaamheden.

De Onderwijsraad stelt dat de leraar zich moet kunnen presenteren als iemand die zelf gevormd is, in vakkennis en deskundigheid, maar ook in zijn persoonlijkheid. De Onderwijsraad adviseert de lerarenopleidingen meer aandacht te schenken aan vier bekwaamheden:

  • 1) vakinhoudelijke en pedagogisch-didactische bekwaamheid;

  • 2) sociale en pedagogische betrokkenheid bij leerlingen of studenten;

  • 3) vormingsgerichtheid;

  • 4) geïnspireerd zijn en zich blijven ontwikkelen.

De Onderwijsraad roept de lerarenopleidingen op om aandacht te schenken aan vier bekwaamheidseisen. De derde en vierde bekwaamheidseis schenken specifiek aandacht aan vorming. De leraar zou vormingsgericht, inspirerend en ontwikkelingsgericht moeten zijn.

Het is niet aan de overheid om over de hoofden van de leraren te bepalen wat daarin in concrete zin de beste weg is. Dit behoort tot de professionaliteit van de onderwijsgevenden. Ik onderstreep de aanbevelingen die de raad doet aan lerarenopleidingen om hun studenten hier op een goede manier op voor te bereiden. De overheid kan leraren en lerarenopleidingen daarin ondersteunen.

Over de verdere professionalisering van onderwijsgevenden ontvangt u nog voor de zomer de agenda Leraar 2020 van de staatssecretaris van OCW.

2.3. Visie, betrokkenheid, tijd en ruimte

Aanbeveling 3, aan scholen en instellingen: zorg voor visie, betrokkenheid, tijd en ruimte.

Onderwijsinstellingen zouden volgens de raad, naast vakinhoudelijke kennis en vaardigheden, ook moeten nadenken over oriëntatie en zingeving. Het is belangrijk te zorgen voor een heldere pedagogische visie, waaraan alle betrokkenen zich verbinden en waarmee de school zich profileert. Het is daarbij zinvol om ervoor te zorgen dat partners van buiten, zoals ouders, andere professionals en vrijwilligers, worden betrokken bij vormingsactiviteiten op school.

Zoals aangegeven in het Regeerakkoord staan de kwaliteit van het onderwijs en focus op de kernvakken en kennis centraal. De basisvaardigheden dienen het gehele onderwijs, inclusief de vormende taak ervan.

De vrijheid van onderwijs zorgt ervoor dat scholen vorming op een wijze kunnen invoeren die past bij de identiteit en missie van de school. Door de vrijheid van onderwijs kiezen scholen zelf in welke mate en op welke wijze zij invulling aan hun vormende taak geven. Dit maakt het mogelijk zich te onderscheiden van andere scholen. Vanuit de eigen grondslag of visie op de samenleving kunnen scholen leerlingen een richtinggevend lesaanbod aanbieden. Richtinggevend wil niet zeggen «bevoogdend zijn». Het geeft aan dat leraren vanuit een bepaalde context de leerstof kunnen aanbieden en met leerlingen praten over de waarden die voor de school belangrijk zijn. In de actieplannen voor PO en VO zal ik terugkomen op de relatie tussen vorming en de focus op kernvakken.

2.4. Vorming stimuleren

Aanbeveling 4, aan de minister: benadruk dat eigentijdse vorming en kennisoverdracht bij elkaar horen.

De raad roept mij op het belang van een eigentijdse invulling van vorming regelmatig te onderstrepen. Vorming is immers een wettelijke taak van het onderwijs, die onderwijsinstellingen en onderwijsgevenden belangrijk zouden moeten vinden. Het beleid voor alle onderwijssectoren zou getoetst moeten worden op de mate waarin het ruimte laat voor vorming.

Vorming, of de pedagogische opdracht in brede zin, appelleert aan de totale samenleving om hieraan bij te dragen. Het is geen taak die exclusief tot de verantwoordelijkheid behoort van de overheid. De WRR (2003) schrijft hierover:

«Burgers, maatschappelijke organisaties en instituties hebben zelf de verantwoordelijkheid om gewenste waarden en normen te onderhouden, te verbreiden en over te dragen. Deze taak berust niet primair bij de overheid.»

De rol van ouders bij de vorming van hun kinderen is van wezenlijk belang en valt niet te onderschatten. Mischa de Winter schrijft hierover:

«Succesvol ouderschap in deze context wordt gekenmerkt door (…) zorgzaamheid en ondersteuning, eisen en grenzen stellen, moreel voorbeeldgedrag en een open democratische leiderschapsstijl. Het gezin is op deze manier de eerste leerschool voor sociale participatie en een democratische moraal.»

Het onderwijs, ondersteund door de overheid, kan hieraan een wezenlijke aanvullende bijdrage leveren. Vorming zit, zoals ik eerder heb vermeld, immers ingebakken in goed onderwijs. Een goede kwaliteit van onderwijs vormt leerlingen tot burgers die zich goed kunnen ontplooien en op een volwaardige manier kunnen deelnemen aan de samenleving.

Door middel van de volgende aandachtspunten van beleid van mij en de staatssecretaris van OCW kunnen scholen en leraren ondersteund worden om deze taak goed te vervullen.

1. Burgerschapsvorming

Het gaat in dit advies om het concept vorming. Grofweg zou je kunnen zeggen dat vorming meer gaat over persoonlijkheidsvorming en dat burgerschap meer gaat over politiek-maatschappelijke vorming. Burgerschap is dus een onderdeel van vorming. Ik ga hier in op dit onderdeel.

Naast de basisvaardigheden verplicht de wet scholen ook om bij te dragen aan actief burgerschap en sociale integratie. Daarbij dienen zij verschillende kenmerken van onze samenleving in acht te nemen, waaronder het pluriforme karakter ervan.

Ik ondersteun de Alliantie Scholenpanels Burgerschap, waarin wetenschappers, leerplanontwikkelaars, scholen en de inspectie onderwijsinstellingen ondersteunen om op een passende en pakkende manier een aanbod te verwezenlijken dat recht doet aan de identiteit en samenstelling van de school. Scholen doen dit vanuit hun eigen identiteit. Die ruimte biedt de wet. Vanuit hun eigen identiteit dragen scholen bij aan de identiteitsontwikkeling van hun leerlingen.

Om scherper in beeld te krijgen hoe scholen verder ondersteund kunnen worden in hun burgerschapsvorming, heb ik de Onderwijsraad gevraagd om mij hierover nader te adviseren. De uitkomsten van dit advies verwacht ik in het eerste kwartaal van 2012, waarna ik uw Kamer daarover zal berichten.

2. Maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs

Om vorming via het onderwijs te versterken, heb ik de maatschappelijke stage ingevoerd. Tijdens de maatschappelijke stage maken scholieren kennis met vrijwilligerswerk en leveren zij een onbetaalde bijdrage aan de samenleving. Uit onderzoek blijkt dat leerlingen die een maatschappelijke stage gelopen hebben meer zelfvertrouwen hebben, meer respect hebben voor anderen en zich bewuster zijn van hun omgeving. Tevens leert de maatschappelijke stage hen zich te ontwikkelen tot actieve burgers.

3. Cultuureducatie

Voor vorming is het ook van belang dat leerlingen de waarde van kunst en cultuur kennen. Dat verruimt het inzicht en stimuleert creatieve talenten. Cultuureducatie gaat over alle onderwijsactiviteiten die tot doel hebben leerlingen in contact te brengen met cultuur. Hieronder vallen ook activiteiten om de deskundigheid van leraren op dit gebied te vergroten. Cultuureducatie komt o.a. tot uiting in beeldende vorming, muziek, dans, drama, literatuur, wereldoriëntatie en geschiedenis. En ook via audiovisueel cultureel erfgoed (musea, archieven, archeologie en monumenten).

2.5. vorming in ontwikkeling

Aanbeveling 5, aan de Eerste Kamer: organiseer het debat over vorming.

De Onderwijsraad wil vorming nadrukkelijk op de agenda plaatsen van beleidsmakers, scholen en instellingen en de samenleving als geheel. De raad adviseert daarom de Eerste Kamer (de opdrachtgever van het advies) enkele debatten te organiseren.

In algemene zin vind ik het stimuleren van een debatcultuur binnen de samenleving en binnen scholen een belangrijke voorwaarde voor het versterken van democratische waarden, ook onder jongeren. Juist omdat het bij vorming in het onderwijs gaat om een ontwikkelingsproces waarin debat en meningsvorming het denken hierover verder kan brengen, is debatteren over dit onderwerp waardevol.

Tot slot

Kennisoverdracht en daarbinnen de focus op de basisvaardigheden, waarvoor dit kabinet kiest, botst niet met de vormende opdracht van de school. Sterker nog: Deze twee zaken kunnen elkaar juist versterken. Het leerstofaanbod wordt waardevol als leraren met leerlingen in gesprek gaan en zelf met beide benen in de samenleving staan. Leraren die geëngageerd hun vak willen overdragen, bereiken de leerlingen en dragen op die manier bij aan vorming van diezelfde leerlingen.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven