De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat de regering voornemens is om de democratisch gekozen volksvertegenwoordigers in de Staten-Generaal, de Provinciale
Staten en de gemeenteraden in omvang fors te verminderen;
overwegende, dat de regering niet onderzocht heeft welke effecten een dergelijke vermindering heeft op de kwaliteit van de
volksvertegenwoordiging en evenmin op het principe dat de samenstelling van de volksvertegenwoordiging idealiter een afspiegeling
is van de samenstelling van de Nederlandse bevolking;
van mening, dat de democratisch gekozen volksvertegenwoordiging tot taak heeft, namens de Nederlandse bevolking, het overheidsbestuur
te controleren en te waarborgen dat geen wetgeving tot stand komt en geen geld wordt uitgegeven zonder voorafgaande democratische
legitimatie;
overwegende, dat de volksvertegenwoordiging tegenover het overheidsbestuur en het omvangrijke ambtenarenapparaat dat ten dienste
daarvan staat, om die reden voorzien moet zijn van voldoende mogelijkheden om deze «tegenmacht» uit te oefenen en niet in
gevaar mag worden gebracht met het enkele motief om tot bezuinigingen te komen;
verzoekt de regering te onderzoeken welke effecten het eventueel verminderen van gekozen volksvertegenwoordigers heeft op
de mogelijkheden die de volksvertegenwoordiging heeft om haar rechtsstatelijke taken als medewetgever, de uitoefening van
het budgetrecht, de democratische legitimatie van wet- en regelgeving en de controle van de uitvoerende macht;
verzoekt de regering tevens, de effecten van de maatregel op het afspiegelingsprincipe van de bevolking en de kloof tussen
de burger en de politiek in kaart te brengen en de Kamer daarover te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
Ortega-Martijn
Van der Staaij
Schouw
Dibi