32 500 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2011

Nr. 89 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 maart 2011

Naar aanleiding van de vraag van uw Kamer om een brief over de sekte «Miracle of love» en sekten in het algemeen te mogen ontvangen, bericht ik u, mede namens de Minister van BZK het volgende.

Bij het Openbaar Ministerie (OM) zijn voor zover dit nagegaan kon worden geen meldingen of aangiftes tegen de Miracle of Love organisatie bekend. Op basis van de uitzending van «Undercover in Nederland» kan niet worden geconcludeerd dat er sprake is van strafbare feiten. Er bestaat voor het OM dan ook geen aanleiding om ambtshalve onderzoek te doen naar deze organisatie.

Het verschijnsel van alternatieve levensbeschouwelijke stromingen, nieuwe religieuze bewegingen of sekten is in Nederland en elders in de westerse wereld vooral sinds de zestiger jaren bekend. Deels zijn zij ontstaan als afscheiding van een van de grote kerken. Daarnaast betreft het innovatieve stromingen of importbewegingen (doorgaans vanuit de oosterse cultuurkring) alsook nieuwe creaties zonder enige duidelijke traditie.1 In het spraakgebruik wordt met sekte een beweging aangeduid waarin het accent sterk ligt op de groep, die in een monastieke leefwijze is verenigd rond een leider als machtbron en waarbij er sprake is van een autoritaire gezagstructuur en een welhaast totalitaire sociale controle. Meer in het algemeen worden sektarische groepen in verband gebracht met gevaren van onder meer misleidende rekrutering, overmatige beïnvloeding, isolering en vervreemding van de buitenwereld, binding aan een charismatisch leider, afpersing en uitbuiting, intimidatie en geweld, opgeven van een privéleven, opgeven van een toekomst, alsook lichamelijke en geestelijke achteruitgang.

Hoewel mensen in de problemen kunnen komen door deelname aan een sektarische groep, kan niet zonder meer worden gesteld dat deelname altijd leidt tot problemen. De vaste Tweede Kamercommissie voor de Volksgezondheid heeft in 1980 onderzoek gedaan naar het gevaar voor de geestelijke volksgezondheid en de behoefte aan gerichte hulpverlening. Er is niet van een groot gevaar voor de geestelijke volksgezondheid gebleken. Ook zijn er geen omissies aangetroffen in wetgeving of hulpaanbod.2 Psychologisch en psychiatrisch onderzoek naar leden en ex-leden van sektarische groepen geeft zeer uiteenlopende resultaten te zien. Dat het lidmaatschap van de sekte zelf altijd grote psychische schade met zich meebrengt, kon niet worden aangetoond.3

In dit licht moet worden erkend dat het een ieder vrij staat om zijn of haar leven in te richten als hij of zij dat wil. Het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht van vereniging impliceren, zeker in combinatie met de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, dat een ieder vrij is zich aan te sluiten bij een beweging of een groepering, de regels van die groep te accepteren en ernaar te leven en te handelen, voor zover die regels niet in strijd zijn met de wet en de openbare orde en aansluiting en leefwijze geheel vrijwillig zijn. Dat maakt dat – situaties waarin iemand een gevaar wordt voor zichzelf of zijn omgeving daargelaten – aan leden of ex-leden van een sektarische groep hulp geboden wordt op vrijwillige basis. Er zijn geen indicaties dat het bestaande hulpaanbod ontoereikend is.

Actief optreden van de overheid is geïndiceerd als er strafbare gedragingen worden vermoed, als de werkzaamheid van de rechtspersoon in strijd is met de openbare orde, of als het belang een minderjarige ingrijpen noodzakelijk maakt. De vraag of een sektarische groep als religieus kan worden aangemerkt is in dit verband minder belangrijk dan wat zij doet. De vrijheid van godsdienst en levensovertuiging zoals deze is vastgesteld in artikel 6 van de Grondwet, impliceert ook de vrijheid om naar de regels van die godsdienst te leven, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Dit vraagt in algemene zin van de overheid een terughoudende opstelling ten aanzien van dit soort bewegingen. Dat betekent evenwel geenszins dat niet opgetreden mag en zal worden bij het overtreden van artikelen uit het Wetboek van Strafrecht of andere wetten.

Het Wetboek van Strafrecht biedt voldoende mogelijkheden voor opsporing en vervolging van strafbare feiten gepleegd binnen of door sektarische groepen. Opgetreden kan worden bij delicten als oplichting, misdrijven tegen de zeden, vrijheidberoving, strafbare dwang, mishandeling of het vormen van een criminele organisatie. Het Openbaar Ministerie kan een strafrechtelijk onderzoek starten naar aanleiding van een aangifte van (ex-)leden, familieleden of vrienden, maar ook uit eigen beweging op grond van informatie uit andere bronnen. Er moeten wel voldoende concrete aanwijzingen zijn dat er strafbare feiten worden gepleegd

Indien kinderen in hun ontwikkeling worden bedreigd kan worden bezien of er kinderbeschermingsmaatregelen moeten worden getroffen.

Voor zover de sekte zich als rechtspersoon, maar niet als kerkgenootschap als bedoeld in artikel 2:2 van het BW heeft georganiseerd, kan zij op grond van artikel 2:20 BW op verzoek van het openbaar ministerie door de rechtbank worden verboden verklaard en ontbonden als zijn werkzaamheid in strijd is met de openbare orde.

Er zijn geen aanwijzingen dat sektarische groepen in Nederland recent in omvang zijn toegenomen of de aard van de problematiek sterk is veranderd. Wij zien dan ook geen aanleiding voor nieuwe beleidsinitiatieven. Wanneer er een aangifte binnenkomt van een strafbaar feit gepleegd door (leden van) een sekte zal het Openbaar Ministerie een onderzoek instellen. Het OM zal ambtshalve een onderzoek instellen wanneer er concrete aanwijzingen naar voren komen van strafbare feiten binnen deze of een andere sektarische groep.

De minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten


X Noot
1

Sociaal Cultureel Planbureau, Secularisatie en alternatieve zingeving in Nederland, Sociale en Culturele Studies – 24, Rijswijk, 1997, p. 13–14.

X Noot
2

Witteveen, T.A.M., Overheid en nieuwe religieuze bewegingen, Rijksuniversiteit Groningen, Groningen, 1984.

X Noot
3

Paul Schnabel, Tussen stigma en charisma, Een analyse van de relatie tussen nieuwe religieuze bewegingen en geestelijke volksgezondheid, Erasmus Universiteit Rotterdam, Rotterdam, 1982, p. 18–19.

Naar boven