Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 december 2010
Naar aanleiding van de toezegging van de minister van Buitenlandse Zaken op 14 december jl. over de gang van zaken met betrekking
tot de uitvoering van een rechtshulpverzoek afkomstig van de Rwandese autoriteiten bericht ik u, mede namens de minister van
Buitenlandse Zaken, het volgende.
In mei van dit jaar ontving Nederland een rechtshulpverzoek van de Rwandese autoriteiten. Dit verzoek hebben zij gewijzigd
en aangevuld in juli 2010. Op grond van dit laatste verzoek hebben op maandag 13 december jl. doorzoekingen plaatsgevonden.
Het rechtshulpverzoek is gebaseerd op het Internationaal verdrag ter bestrijding van de financiering van terrorisme van 9 december
1999 (New York, Verenigde Naties). Zowel Nederland als Rwanda zijn partij bij dit verdrag. Volgens artikel 552k, eerste lid,
Wetboek van Strafvordering (Sv) geeft Nederland, indien een verzoek is gegrond op een verdrag, daaraan zoveel mogelijk het
verlangde gevolg. In de artikelen 552l en 552m Sv staan gronden vermeld waarop een verzoek moet of kan worden geweigerd. Gelet
op de aard en inhoud van het rechtshulpverzoek heeft de toenmalige minister van Justitie geoordeeld dat het rechtshulpverzoek
kon worden uitgevoerd voor zover geen sprake was van feiten van politieke aard of daarmee verband houdende feiten. Ik onderschrijf
zijn oordeel. Mevrouw Ingabire wordt door de Rwandese autoriteiten verdacht van het financieren van een terroristische organisatie.
De omschrijving van die feiten in het rechtshulpverzoek kunnen niet worden aangemerkt als een politiek delict of een daarmee
verband houdend strafbaar feit. Voor deze feiten kan – gelet op eerder genoemd verdrag – rechtshulp worden verleend.
Het rechtshulpverzoek is ter uitvoering doorgestuurd naar de officier van justitie van het Landelijk Parket. Vervolgens heeft
de officier van justitie het verzoek in handen van de rechter-commissaris gesteld, omdat in het verzoek werd gevraagd om de
doorzoeking van woningen (art. 552n jo 552o Sv). De rechter-commissaris heeft het rechtshulpverzoek op zijn juridische waarde
beoordeeld en heeft vervolgens machtigingen tot doorzoeking verleend. De doorzoekingen zijn in aanwezigheid van de rechter-commissaris
uitgevoerd. De tijdens de doorzoekingen inbeslaggenomen stukken kunnen alleen ter beschikking van de buitenlandse autoriteiten worden gesteld indien de rechtbank op grond
van art. 552p, tweede lid Sv daartoe verlof verleent. Voordat de uitvoeringsstukken van het rechtshulpverzoek aan de Rwandese
autoriteiten zullen worden gezonden, zal ik advies inwinnen van de minister van Buitenlandse Zaken over de (politieke) situatie
in Rwanda. Vervolgens zal ik de beslissing nemen of de stukken worden toegezonden en onder welke voorwaarden dat zal geschieden.
Daarbij is ook relevant dat de Rwandese autoriteiten in hun rechtshulpverzoek reeds een aantal garanties hebben gegeven, zoals
voor het niet zullen opleggen of uitvoeren van de doodstraf en het zorg dragen voor een eerlijk proces voor mevrouw Ingabire.
De naleving van de afgegeven garanties zal in voorkomend geval worden gevolgd door de Nederlandse ambassade in Kigali (Rwanda).
Ik merk op dat ik de minister van Buitenlandse Zaken op vrijdag 10 december jl. heb geïnformeerd over de beslissing van de rechter-commissaris te Rotterdam en het feit dat maandag 13 december een
huiszoeking ter inbeslagneming zou plaatsvinden.
Het rechtshulpverzoek is met de grootste zorgvuldigheid getoetst en uitgevoerd. Op meerdere momenten in de procedure vindt
zowel een juridische als een politieke toets plaats. Bovendien zal na een eventuele verzending van uitvoeringsstukken het
strafproces in Rwanda worden gevolgd, waarbij tevens zal worden gelet op de naleving van de door de Rwandese autoriteiten
verstrekte garanties en de door Nederland gestelde voorwaarden.
Met deze brief meen ik te hebben voldaan aan de aan uw Kamer gedane toezegging dd. 14 december.
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
F. Teeven