32 500 V Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2011

Nr. 133 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 februari 2011

Graag bied ik u hierbij de reactie aan op het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van 1 februari 2011 met kenmerk 2011Z01948/2011D04905waarin u verzoekt om een brief met feitenrelaas over de zaak Baahrami. Een Nederlands staatsburger is onder verschrikkelijke omstandigheden ter dood gebracht en ik acht het van groot belang het handelen van de Nederlandse overheid in deze zaak zeer helder te beschrijven.

De werkomstandigheden voor onze Ambassade in Teheran en de persoonlijke risico’s die gelopen worden door personen die zich in hebben gespannen voor mevrouw Baahrami, leggen beperkingen op aan de mate van openheid die ik in deze brief kan betrachten als het gaat om de contacten met diverse personen en instellingen. Ik voeg conform de suggestie in uw verzoek van 1 februari een bijlage toe aan deze brief, met daarin informatie die ter strikt vertrouwelijke inzage voor de leden kan worden gelegd.1

Inleiding

Hieronder volgt eerst een korte schets van de omstandigheden en verhoudingen waarin met de Iraanse overheid gewerkt kan worden op het gebied van consulaire dienstverlening en mensenrechtenzaken. Daarop volgt een weergave van de koers die ik heb gevolgd met betrekking tot het dossier van mevrouw Baahrami alsmede een uitvoerig feitenrelaas.

Fundamenteel in deze zaak is het feit dat Iran de dubbele nationaliteit, zoals mevrouw Baahrami deze had, weigert te erkennen. Iran erkent niet dat Iraanse onderdanen tevens een andere nationaliteit kunnen hebben. De Iraanse autoriteiten weigeren dan ook consequent de Nederlandse regering als gesprekspartner over dossiers waarin sprake is van Nederlands-Iraanse burgers. Voor de Iraanse overheid zijn deze burgers uitsluitend Iraniërs en wordt elke Nederlandse bemoeienis en belangstelling opgevat als een agressieve inmenging in interne aangelegenheden.

Dit betekent in de zaak van mevrouw Baahrami dat niet of nauwelijks officiële informatie over haar kon worden ontvangen van de Iraanse autoriteiten. Schriftelijke informatie is in het geheel niet overhandigd en mondelinge informatie werd incidenteel verstrekt als zogenaamde «blijk van goede wil». De inhoud van de verstrekte informatie door de Iraniërs was soms intern tegenstrijdig en de betrouwbaarheid van die informatie kon niet worden getoetst. De Nederlandse Ambassade in Teheran heeft via vertrouwelijke contacten en via diverse media soms aanvullende informatie kunnen krijgen over Nederlandse gedetineerden. Maar ook hiervoor geldt dat niet altijd te verifiëren was hoe betrouwbaar deze informatie was.

Nadat begin 2010 geruchten opdoken in de media dat een Nederlands-Iraanse vrouw in Iran gedetineerd zou zijn, zijn diverse pogingen gedaan om de identiteit en achtergrond van deze vrouw bevestigd te krijgen. Dit is niet alleen door de regering gedaan maar ook door mensenrechtenorganisaties. Deze zoektocht werd bemoeilijkt door het feit dat de familie van mevrouw Bahraami pas in juni 2010 contact opnam met de Ambassade in Teheran. Nadat de arrestatie van mevrouw Baahrami en haar Nederlandse nationaliteit eind juli 2010 waren bevestigd, is een koers uitgezet die voorzag in intensieve contacten op hoog niveau via diverse kanalen, met politieke escalatie-mogelijkheden. Deze contacten met de Iraanse autoriteiten betroffen zowel Nederlandse interventies als bi- en multilaterale acties in internationaal verband.

De gekozen koers maakte het mogelijk om in te spelen op de stand van zaken en, afhankelijk van de reacties die wij van Iraanse zijde kregen, het niveau van interventie af te wisselen. Bij tegenwerking van de Iraanse autoriteiten werd van Nederlandse kant op een hoger niveau geïntervenieerd. Bij een tegemoetkomende opstelling van de Iraanse autoriteiten kon worden gede-escaleerd om opnieuw een zo groot mogelijk palet aan opschalingen te hebben.

Direct na de bevestiging van haar detentie, identiteit en Nederlandse nationaliteit is op hoog ambtelijk en ambassadeursniveau aangedrongen op toegang tot mevrouw Baahrami en op een eerlijk proces met bijstand door een advocaat van eigen keuze. Het feit dat haar eerste advocaat al snel zelf werd gearresteerd, vormde een belangrijke hindernis bij het verkrijgen van inzicht in de procesgang. Zoals uit het feitenrelaas zal blijken, is dit een onophoudelijk aandringen geweest. In het ruime half jaar dat ligt tussen de vaststelling van haar Nederlandse nationaliteit en de uitvoering van het doodsvonnis is in Den Haag en Teheran keer op keer contact gezocht met de Iraniërs waarbij ons standpunt telkenmale nadrukkelijk naar voren is gebracht.

Nadat op 5 januari 2011 berichten kwamen van haar vonnis, heb ik direct persoonlijk de Iraanse ambassadeur ontboden om opheldering te vragen over het vonnis en tegelijkertijd aan de Iraanse regering mijn diepe verontwaardiging en hevig protest duidelijk te maken.

Direct na het vernemen van het doodvonnis is besloten om mevrouw Baahrami juridische steun aan te bieden. In de regel dienen de gedetineerden zelf zorg te dragen voor juridische bijstand en wordt door de Nederlandse vertegenwoordiging consulaire bijstand verleend. Het is niet gebruikelijk, zoals de Kamer bekend is, dat de Nederlandse ambassades juridische bijstand bieden of financieren aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland. Ik heb deze beleidslijn met betrekking tot de zaak van mevrouw Baahrami ook aan de Tweede Kamer gemeld in antwoord op schriftelijke vragen d.d. 24 augustus 2010. Gezien de ernst van uitgesproken doodvonnissen, wordt in die gevallen wel (financiering van) juridische bijstand aangeboden. Ook in het geval van mevrouw Baahrami is deze lijn gevolgd. Ten behoeve van de beroepsprocedure is door de Ambassade in Teheran in overleg met de familie bijstand door twee vooraanstaande advocaten georganiseerd. Met deze advocaten is intensief overleg gevoerd over de te volgen strategie in deze fase van het strafproces inclusief de nog uitstaande zaken.

Nadat de doodstraf bleek te zijn uitgesproken, stonden nog twee wegen open, te weten het aantekenen van beroep tegen het vonnis, en – als het vonnis onherroepelijk bleek – de mogelijkheid om gratie te vragen. Zowel een beroep als een gratieverzoek diende zoals gebruikelijk door de advocaat van Baahrami te worden ingediend.

Door de Iraanse ambassadeur is in een formeel onderhoud op 19 januari aangegeven dat als eerste het vonnis bevestigd zou dienen te worden door de «prosecutor general.» Mocht deze het vonnis bevestigen, dan zou beroep open staan bij het Hooggerechtshof.

Een verzoek tot gratie was pas aan de orde na het onherroepelijk worden van het vonnis. Een dergelijk verzoek vereist volgens de Iraanse wetgeving dat betrokkene schuld bekent. Was het tot een gratieverzoek door mevrouw Baahrami gekomen, dan zou de Nederlandse regering een dergelijk verzoek op het hoogste niveau uiteraard politiek hebben ondersteund.

Bemiddeling door bevriende landen werd voorbereid. Bovendien werd een aanvullend appel namens de Nederlandse regering aan de Opperste Leider overwogen.

Van de Iraanse regering is nog op 28 januari, de middag vóór de executie van mevrouw Baahrami, op 29 januari de verzekering gekregen dat er tijd was voor die laatste fase waarin een beroep wordt gedaan op gratie of clementie. Er waren bovendien nog twee andere aanklachten tegen mevrouw Baahrami, die – zo werd ons verzekerd door de ambassadeur – eerst moesten worden afgerond voordat er sprake zou zijn van voltrekking van de doodstraf. Een verdachte sub judice zou niet kunnen worden geëxecuteerd. Maar voordat de regering dat spoor in kon slaan was mevrouw Baahrami geëxecuteerd.

Feitenrelaas

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken (zowel het departement als de ambassade in Teheran) heeft voorjaar 2010 uit diverse bronnen vernomen dat op 27 december 2009 tijdens de demonstraties rond Ashura in Iran een Nederlands onderdaan zou zijn gearresteerd. Onmiddellijk na ontvangst van deze berichten heeft het ministerie zich ingespannen om de identiteit van de gemelde arrestant te verifiëren. Onder meer doordat van de Iraanse autoriteiten geen enkel bericht of bevestiging over de arrestatie van betrokkene werd verkregen, en omdat door familie of bekenden van betrokkene lange tijd geen contact is opgenomen met het ministerie of ambassade, is met deze controle op identiteit en nationaliteit veel tijd gemoeid geweest.

Een complicerende factor daarbij was eveneens dat betrokkene in de afgelopen jaren een officiële naamsverandering heeft ondergaan. Eind juli 2010 kon worden vastgesteld dat betrokkene Sahra Baahrami was, in 1965 geboren te Teheran. Betrokkene is begin 1994 in Nederland aangekomen en heette toen Sahra Mehrabi. Zij heeft in 1996 – na een eerdere afwijzing in 1995 – een verblijfsvergunning verkregen en is in 1999 genaturaliseerd. In 2006 is zij vanuit Nederland geëmigreerd naar het VK.

Zij had een dochter en schoonzoon in Teheran. Tevens had zij een zoon in Nederland, met wie het ministerie eenmalig contact heeft gehad.

Ten tijde van de verificatie van nationaliteit en identiteit van mevrouw Baahrami, verkreeg het Ministerie van Buitenlandse Zaken informatie dat Mevrouw Baahrami een strafblad had in Nederland. Zonder op de details in te kunnen gaan, kan bevestigd worden dat mevrouw Baahrami in het verleden in Nederland is veroordeeld voor het overtreden van de Opiumwet en voor het doen verstrekken, bezitten en gebruiken van vervalste reisdocumenten. Deze feiten waren vanaf het begin bekend, maar hebben geen enkele invloed gehad op het handelen van de Nederlandse overheid. Van Nederlandse zijde is steeds getracht de volledige consulaire bijstand aan mevrouw Baahrami te verlenen.

Op 1 augustus 2010 startte de Nederlandse ambassade in Teheran het traject dat altijd wordt doorlopen ten aanzien van Nederlandse gedetineerden in het buitenland. Over dit beleid is meerdere malen met uw Kamer van gedachten gewisseld.

De Ambassade stuurde op 1 augustus een note verbale naar het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken gestuurd. Daarin verzocht Nederland om informatie over de situatie van mevrouw Baahrami en de reden van haar vermeende arrestatie. Ook benadrukte Nederland dat mevrouw Baahrami recht had op een eerlijk proces en bijstand door een advocaat van haar keuze, en eiste Nederland op grond van consulaire verdragen toegang tot mevrouw Baahrami teneinde consulaire bijstand te kunnen verlenen. Op de note verbale is ondanks herhaald aandringen nooit antwoord gegeven van Iraanse zijde.

Op 22 augustus kon door de Tijdelijk Zaakgelastigde in Teheran – na aandringen – een demarche worden uitgevoerd bij de plaatsvervangend Directeur-Generaal voor Iraniërs in het buitenland, Razzaghmanesh. Verzocht werd om informatie over de aanklacht tegen betrokkene, aangedrongen werd op de vrije keuze van een advocaat en het mogen bezoeken van mw. Baahrami. Van Iraanse zijde werd toen de lijn uitgedragen die al bekend was uit eerdere zaken rond bipatride gedetineerden en die ook niet zou veranderen in de maanden die volgden: Iran beschouwt deze personen als uitsluitend Iraans. De Nederlandse nationaliteit wordt in deze gevallen door Iran niet erkend en Iran staat geen enkele buitenlandse betrokkenheid toe.

Op 24 augustus kon ook de Iraanse ambassadeur in Nederland, Khazem Gharib Abadi, geen opheldering over de zaak verschaffen.

Op 25 augustus 2010 bracht de zojuist gearriveerde nieuwe Nederlandse ambassadeur in Teheran de kwestie op bij Directeur-Generaal Protocol Mozaffari. Mozaffari wenste echter niet inhoudelijk op de zaak in te gaan, maar zou het verzoek doorgeleiden.

Op basis van de door de Ambassade uit vertrouwelijke bron verkregen informatie over mogelijke aanklachten en rechtsgang zijn op 26 augustus alle EU-lidstaten geïnformeerd over deze zaak. Er is aan EU-partners gemeld dat mevrouw Baahrami mogelijk verdacht werd van drugsbezit en «moharebeh», een specifieke Iraanse aanklacht die inhoudt dat de verdachte wordt beschouwd als «vijand van God» en vijand van het Iraanse regime.

Naar aanleiding van deze informatie heeft de Belgische ambassadeur, als lokale EU-Voorzitter, de zaak van mevrouw Baahrami aan de orde gesteld tijdens een demarche bij de Iraanse Directeur voor Mensenrechten van het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken, Bahreini, op 29 augustus. Hij vroeg wederom om informatie over de situatie van mevrouw Baahrami, pleitte voor een eerlijk proces en verzocht toestemming voor Nederlandse consulaire bijstand. Bahreini herhaalde het Iraanse standpunt: het ging hier om een Iraanse burger, en dus werd de zaak volgens het Iraanse rechtssysteem behandeld. Bahreini beloofde meer informatie over het vervolg van de zaak, maar die informatie werd nooit ontvangen. Bahreini verwees naar de consulaire afdeling van het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken voor verzoeken om consulaire bijstand te mogen verlenen.

De nieuw aangetreden Nederlandse ambassadeur in Teheran bood op 29 augustus een kopie van zijn geloofsbrieven aan aan de toenmalige Iraanse Minister van Buitenlandse Zaken Manouchehr Mottaki. Hij stelde de situatie van Nederlands-Iraanse bipatride gedetineerden aan de orde en de zaak van mevrouw Baahrami in het bijzonder, daarbij wederom vragend om informatie, consulaire toegang en een eerlijk proces. Het Iraanse antwoord was zoals bij alle voorgaande gelegenheden: Iran erkent geen dubbele nationaliteit en dus wordt mevrouw Baahrami als Iraanse beschouwd en behandeld.

De directeur van de Directie Noord-Afrika en Midden-Oosten heeft op 9 september in een gesprek had met de Iraanse ambassadeur Abadi weer aangedrongen op consulaire toegang, een eerlijk proces en informatie over Baahrami’s situatie. Hij sprak tevens zijn grote zorg uit over de situatie van mevrouw Sotoudeh, de advocate van mevrouw Baahrami, die inmiddels ook was gedetineerd. Ambassadeur Abadi refereerde aan het interview met de Iraanse president Ahmadinejad dat de avond voor het gesprek door NOVA werd uitgezonden. Ahmadinejad zei daarin expliciet dat Iran geen dubbele nationaliteit erkent. Ambassadeur Abadi antwoordde niet op vragen over de situatie van de advocate van mevrouw Baahrami. Hij liet weten dat de media-aandacht voor mevrouw Baahrami averechts zou werken.

Op 28 september werd ambassadeur Abadi ontboden op het Ministerie van Buitenlandse Zaken door de Directeur-Generaal Politieke Zaken (DGPZ). Ambassadeur Abadi had van zijn Ministerie in Teheran informatie gekregen over de aanklachten tegen Baahrami en haar proces. De aanklachten zouden zijn: drugsbezit en drugshandel alsmede betrokkenheid bij internationale drugssmokkel; het bezitten en gebruiken van valse paspoorten; en tenslotte de betrokkenheid bij terroristische activiteiten waarbij doden en gewonden waren gevallen. Ambassadeur Abadi verzekerde dat mevrouw Baahrami haar eigen advocaat had kunnen kiezen: mevrouw Sotoudeh was gevangen genomen, maar inmiddels had mevrouw Baahrami een andere advocaat van haar keuze gekregen. Ook zou er regelmatig contact tussen mevrouw Baahrami en haar familie geweest zijn. Er werd geen bewijs gegeven van deze beweringen. Wederom klaagde ambassadeur Abadi over de media-aandacht voor deze zaak. In reactie op deze informatie pleitte de Directeur-Generaal voor consulaire toegang en benadrukte hij het belang van een eerlijk proces.

In de weken die hierop volgden werd de zaak meer dan vijftien keer opgebracht bij verscheidene gesprekspartners, waarbij het Iraanse antwoord hetzelfde bleef: Iran beschouwt mevrouw Baahrami als Iraanse en accepteert geen buitenlandse inmenging.

Op 11 oktober werd door de Nederlandse ambassadeur in Teheran een demarche uitgevoerd bij de Directeur-Generaal voor Europese Zaken Tajik.

Op 19 oktober was DG Tajik in Nederland voor bilaterale besprekingen. Hij had toen gesprekken met DGPZ en de Nederlandse Mensenrechtenambassadeur, waarin het onderwerp bipatride gedetineerden werd besproken en weer werd aangedrongen op informatie, consulaire toegang en een eerlijk proces.

Op 24 oktober bood de Nederlandse ambassadeur in Teheran zijn geloofsbrieven aan aan de Iraanse president Ahmadinejad. Hierbij waren met de zaak bekende Iraanse ambtenaren aanwezig. Ambassadeur Kole heeft bij deze gelegenheid met klem aandacht gevraagd voor de Nederlandse gedetineerden in Iraanse gevangenissen en de zaak van mevrouw Baahrami in het bijzonder, doch president Ahmadinejad reageerde niet op de opmerkingen over Baahrami.

Pas op 15 november werd de Nederlandse ambassadeur in Teheran ontvangen door de vice-minister voor Consulaire Zaken Ghashqavi. Op 28 november demarcheerde de Nederlandse ambassadeur bij de vice-minister voor Europese Zaken, Ahani. Op 30 november demarcheerde de Nederlandse ambassadeur wederom bij eerdergenoemde DG Europese Zaken Tajik.

Bij al deze gelegenheden werd de zaak van mevrouw Baahrami opgebracht.

Op 14 december sprak de directeur van de Directie Noord-Afrika en Midden-Oosten opnieuw met ambassadeur Abadi. De voortgang in mevrouw Baahrami’s proces was daarin het voornaamste gespreksonderwerp. Ambassadeur Abadi liet weten dat mevrouw Baahrami’s eerste rechtszaak inmiddels plaats had gevonden, maar dat hij niet wist wat de uitkomst daarvan was. Hij gaf aan dat de familie goed toegang tot mevrouw Baahrami had en dat ze in contact was met haar eigen advocaat.

Op 5 januari berichtten de media dat mevrouw Baahrami ter dood was veroordeeld voor drugsdelicten. Dit nieuws is direct met EU-partners gedeeld en er is gevraagd om actie in EU-verband, zowel in Teheran door het Hongaarse EU-Voorzitterschap als door Hoge Vertegenwoordiger Ashton in Brussel. Het VK, Frankrijk, Duitsland en Spanje steunden het Nederlandse verzoek.

In een serie demarches werd de Nederlandse ontzetting over dit vonnis overgebracht: in Teheran demarcheerde de Nederlandse ambassadeur bij de Directeur-Generaal Protocol; op 5 januari werd ambassadeur Abadi gevraagd te komen spreken met de Directeur Consulaire Zaken en Directeur Noord-Afrika en Midden-Oosten en vervolgens sprak ik zelf op 7 januari met ambassadeur Abadi.

Op 8 januari demarcheerde de ambassadeur in Teheran bij DG Shakeri voor Iraniërs in het buitenland. Deze merkte op dat hij ook zou willen spreken over de positie van Iraanse gedetineerden in Nederland. Deze suggestie werd gezien als een opening om tot een bredere discussie te komen, waarbinnen de situatie van mevrouw Baahrami kon worden opgebracht. Hierover is vervolgens het gesprek aangegaan met de Iraanse ambassadeur in Nederland.

Vanaf mijn aantreden als minister van Buitenlandse Zaken heb ik de kwestie van mevrouw Baahrami bij diverse collega-ministers aan de orde gesteld en hen gevraagd om zich eveneens voor haar in te zetten. Dat is vervolgens ook concreet gebeurd. Ik heb op 11 januari, dus nadat het doodvonnis bevestigd was, in een gesprek met Hoge Vertegenwoordiger Ashton gevraagd om EU-optreden in deze zaak. Mevrouw Ashton toonde zich bereid om namens de EU bij de Iraanse autoriteiten te demarcheren en te vragen om opheldering over het vonnis en de verdere rechtsgang. Dit gebeurde op 12 en 13 januari: de lokale Hongaarse EU-Voorzitter demarcheerde namens HV Ashton bij de Iraanse Directeur-Generaal Consulaire Zaken Mirfakhar in Teheran. De managing director van de European External Action Service Mingarelli sprak met de Iraanse Permanente Vertegenwoordiger bij de EU Ali Ashgar Khaji in Brussel. Tegelijkertijd vroeg het VK om opheldering over de doodstraf tegen Baahrami in een gesprek met de Iraanse chargé d’affaires in Londen.

Op 14 januari bracht ambassadeur Abadi een kennismakingsbezoek aan Staatssecretaris van Justitie Teeven. Ook hij bracht de zorgen over het doodvonnis aan ambassadeur Abadi over en verzocht om meer informatie.

Conform staand beleid (zie hierboven) bood Buitenlandse Zaken onmiddellijk na het bekend worden van het doodvonnis juridische en financiële bijstand aan aan de advocaat en familie van Baahrami. Op 19, 24 en 25 januari werden in Teheran hierover gesprekken gevoerd met de advocaat en dochter van Baahrami. Er werd besloten tot het aanstellen van twee advocaten die door Nederland betaald zouden worden.

Op 19 januari werd ambassadeur Abadi voor de derde keer gevraagd naar het ministerie te komen om meer informatie te geven over het doodvonnis en de stand van zaken van Baahrami’s proces. Er werd hem officieel gemeld dat Nederland juridische bijstand aan mevrouw Baahrami verstrekte. Tegenover de directeuren Consulaire Zaken en Noord-Afrika en Midden-Oosten verklaarde ambassadeur Abadi dat er weliswaar een doodvonnis was geveld in de drugszaak, maar dat dit vonnis moest worden bevestigd door de procureur-generaal. Tevens liepen nog twee aanklachten tegen mevrouw Baahrami. Abadi stelde verder dat het doodvonnis niet uitgevoerd zou worden voordat het juridische proces geheel zou zijn afgerond. Ook schetste hij mogelijkheden voor beroep. Hij stelde expliciet dat het juridische dossier van Baahrami compleet moet worden afgesloten. «Zolang er geen vonnis is geveld in de twee andere zaken zal het doodvonnis niet worden voltrokken». Hij gaf aan dat behandeling door een «clemency committee» ook nog op zich kon laten wachten. Letterlijk stelde hij «There is time». In de Iraanse media was volgens Abadi te lezen dat Baahrami een verzoek bij dit comité zou hebben ingediend. Bij het indienen van een dergelijk verzoek geeft de verdachte toe schuldig te zijn. De advocaat zou dit haar hebben aangeraden, gezien het sterke bewijs. Goed gedrag zou zeer belangrijk zijn in de beoordeling van het comité.

Op de Nederlandse vraag wat de «consulaire besprekingen», zoals genoemd door DG Shakeri op 8 januari in gesprek met de Nederlandse Ambassadeur, precies inhielden kwam geen eenduidig antwoord, maar hij zou dit opnemen met zijn ministerie.

Op 27 januari meldde ambassade Teheran dat men van de advocaat had vernomen dat het Hooggerechtshof de doodstraf had bevestigd zonder dat de procureur generaal zou zijn gehoord. Deze gang van zaken was compleet onverwacht en in afwijking van de door ambassadeur Abadi geschetste procedure.

Op 28 januari vroeg de Directeur Noord-Afrika en Midden-Oosten daarom telefonisch opheldering bij ambassadeur Abadi. Deze was net teruggekeerd uit Teheran maar kon niet meer informatie geven. Wel bevestigde hij dat het proces tegen mevrouw Baahrami nog gaande was en dat de situatie ten op zichte van zijn relaas van 19 januari ongewijzigd was. Letterlijk zei hij: «Laten we over een dag of tien weer bij elkaar komen».

Op zaterdag 29 januari werd uit de media vernomen dat mevrouw Baahrami was opgehangen. Ik heb ambassadeur Abadi direct ontboden om dit bericht te laten bevestigen. Dat kon hij pas ’s middags, na contact met het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken. Hierop heb ik direct mijn EU-collega’s geïnformeerd. Daarbij heb ik Hoge Vertegenwoordiger Ashton gevraagd een verklaring uit te vaardigen waarin deze executie scherp wordt veroordeeld. Deze verklaring werd op 31 januari uitgebracht. In de verklaring spreekt Ashton namens de EU haar ontzetting uit over het feit dat de Iraanse autoriteiten Nederland geen consulaire toegang hebben verleend en geen transparant en eerlijk proces hebben gegarandeerd. De Verenigde Staten en het VK vaardigden op 1 februari een zelfde soort statement uit. Turkije sloot zich hier op 2 februari jl. bij aan.

Na de bevestiging van de executie van mw. Baahrami heeft de ambassade telefonisch contact met de familie gezocht, condoleances overgebracht en hen uitgenodigd voor een ontmoeting op de ambassade. De familie gaf echter aan vooralsnog geen contact te willen. Eerder deze week werd wederom contact gezocht met de familie maar tot op heden werd geen antwoord gekregen.

Bezetting Ambassade

In antwoord op uw vraag naar het aantal stafleden en hun taken op de Nederlandse Ambassade in Teheran kan ik u mededelen dat de uitgezonden staf van de Ambassade thans bestaat uit de Ambassadeur; zijn plaatsvervanger, twee beleidsmedewerkers en vijf ondersteunende stafleden, onder andere voor visumzaken. In totaal dus 9 personen.

Rol van voormalig minster Bot

In antwoord op de vraag naar de rol van voormalig minister van BZ Bot, kan ik u mededelen dat de interventie van oud-minister Bot mij niet bekend was. Ik vernam hierover uit de media. Daarin stelt hij op verzoek van vrienden van de familie Baahrami te hebben gehandeld. Hij heeft mij hierover niet geïnformeerd. Ook de familie heeft noch de ambassade in Teheran, noch het ministerie in Den Haag hierover geïnformeerd. De uitkomsten van deze interventie zijn ons onbekend.

Brandstofgarantie voor Minister Mottaki

Graag ga ik nog in op het voorgenomen bezoek van de voormalige Iraanse minister van Buitenlandse Zaken Mottaki aan Nederland in het kader van een OPCW-conferentie op 29 en 30 november 2010. Vlak voor deze conferentie, op vrijdagavond 26 november 2010, is van Iraanse zijde gevraagd om een tankgarantie van de zijde van de Nederlandse overheid voor het vliegtuig van minister Mottaki. Bij uitblijven van die garantie heeft minister Mottaki op zaterdagmorgen 27 november 2010 laten weten niet te zullen komen.

Zoals al eerder in antwoord op Kamervragen gesteld, is de Nederlandse overheid niet in een positie om particuliere bedrijven te verplichten kerosine te leveren. Dat is een beslissing van de individuele bedrijven zelf. In het licht van het Iraanse verzoek om brandstof is contact gezocht met een van deze bedrijven. Daaruit is opgemaakt dat voor het bedrijfsleven tevens de Amerikaanse sanctiewetgeving t.a.v. Iran van belang is.

Ik heb, in tegenstelling tot aanhoudende geruchten, geen toestemming aan de Amerikaanse autoriteiten gevraagd. Wel is navraag gedaan naar het Amerikaanse beleid ter zake bij Iraanse bezoeken aan de Verenigde Naties in New York én naar de precieze reikwijdte van de Amerikaanse sanctiewetgeving CISADA. In antwoord hierop is door het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken in algemene zin gesteld, dat de Amerikaanse sanctiewetgeving voorziet in een «waiver» voor leveranties tot een bepaalde waarde. Dit antwoord kwam op zondagavond 28 november 2010 binnen toen Iran al had besloten de reis af te zeggen.

Minister Mottaki had zeer wel naar Nederland kunnen komen. De vice-minister voor juridische en internationale zaken Akhoundzadeh kwam op zondag 28 november 2010 per lijnvlucht naar Nederland. Vice-minister Akhoundzadeh (qua rang equivalent van een Nederlandse directeur-generaal) informeerde op 29 november naar de mogelijkheid van een onderhoud met mij. Aangeboden werd een gesprek op op vergelijkbaar ambtelijk niveau. De Iraanse ambassade stemde hiermee in, maar de ontmoeting werd evenwel op het laatste moment zonder opgaaf van reden van Iraanse zijde afgezegd.

Conclusie

Zoals duidelijk wordt uit voorgaande is de Nederlandse boodschap consistent geweest: Nederland vraagt nadrukkelijk informatie, wijst Iran op het recht consulaire bijstand aan een onderdaan te mogen verlenen, eist consulaire toegang en eist een eerlijk proces. Daarbij is gekozen voor een traject van geleidelijke escalatie, zowel in Den Haag als in Teheran. Zowel de president van Iran als de minister van Buitenlandse Zaken en zijn ambtenaren waren volledig op de hoogte van de zaak. Er is steeds contact geweest met de Iraanse autoriteiten en in de gesprekken is van Iraanse zijde benadrukt dat alle uitstaande zaken tegen Baahrami volledig voltooid zou moeten zijn alvorens het doodvonnis zou worden uitgevoerd.

Er zijn van Iraanse zijde openingen geboden, zoals het voorstel tot «consulaire besprekingen», waar Nederland serieus mee aan het werk is gegaan teneinde op alle manieren naar een oplossing te zoeken. Er waren diverse opties geidentificeerd die de regering direct kon toepassen in reactie op welke ontwikkeling dan ook, waaronder het indienen van een gratieverzoek of het op andere manieren benaderen van sleutelfiguren binnen het Iraanse regime teneinde een mogelijke executie van mevrouw Baahrami te voorkomen. Op zaterdag 29 januari bleek dat de regering is misleid door de uitspraak van vrijdag dat we over tien dagen verder zouden spreken. Daardoor is mij de mogelijkheid ontnomen om verder te escaleren en tot het uiterste te gaan om het leven van mevrouw Baahrami proberen te redden.

De minister van Buitenlandse Zaken,

U. Rosenthal


XNoot
1

Ter vertrouwelijke inzage gelegd, alleen voor de leden, bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Naar boven