Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 april 2011
Door middel van deze brief stel ik u op de hoogte van de recente ontwikkelingen op het gebied van enkele proefprojecten voor
puur plantaardige olie (PPO) als motorbrandstof. De projecten, waarvoor tot 1 januari 2011 een accijnsvrijstelling gold, betroffen
de uitvoering van de moties Hofstra c.s. en Crone c.s.1. In de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 28 september 20012 is uw Kamer geïnformeerd over het starten van deze proefprojecten. Ik zal geen vervolg geven aan de voor deze projecten geldende
accijnsvrijstelling omdat een dergelijke vrijstelling onverenigbaar is met het huidige biobrandstoffenbeleid en omdat de projecten
een beperkt economisch succes hebben geboekt.
Verenigbaarheid huidig beleid
Per 1 januari 2007 geldt, zoals u bekend, een nieuw biobrandstoffenbeleid in de vorm van een verplichtingregeling. Dit beleid
is erop gericht een bepaald aanbod aan hernieuwbare energie in de vervoerssector verplicht te stellen. De partijen die motorbrandstoffen
(benzine en diesel) op de markt brengen zijn verplicht een bepaald deel daarvan in de vorm van hernieuwbare energie te realiseren.
Dit wordt in hoofdzaak ingevuld door middel van de inzet van duurzame biobrandstoffen. In dit beleid is ook ruimte voor pure
biobrandstoffen. Voor biobrandstoffen die onder de verplichtingenregeling vallen wordt reguliere accijns betaald. Er is geen
aanleiding om PPO anders te behandelen dan deze biobrandstoffen. Uw Kamer is daarover geïnformeerd door middel van een brief
van de Staatssecretaris van VROM van 8 mei 20063. Het is juridisch niet mogelijk een brandstof zowel door een verplichting als door een fiscale vrijstelling te stimuleren.
De huidige proefvrijstellingen voor PPO zijn echter in het leven geroepen voordat het biobrandstoffenbeleid werd ingevoerd.
De reeds afgesproken looptijd, tot 1 januari 2011, is dan ook gerespecteerd. Een verder vervolg aan de vrijstellingen is echter
in strijd met het beleid.
Beperkt economisch succes
De proefprojecten zijn destijds fiscaal gefaciliteerd om te kijken of de productie en de afzet van PPO in Nederland levensvatbaar
was. Dat economische succes is echter beperkt gebleven. Dit is te wijten aan een aantal factoren, zoals de sterk fluctuerende
prijs van de grondstof, de fluctuerende dieselprijs en wellicht ook de kosten die gepaard gaan met het ombouwen van een motor
om deze geschikt te maken voor PPO. Te concluderen valt dat de fiscale stimulans van een volledige accijnsvrijstelling onvoldoende
was om zekerheid van afzet te bieden. De projecten hebben uiteindelijk slechts een klein deel van de hoeveelheid olie die
accijnsvrij geleverd mocht worden, afgezet.
Overgangstermijn
Gelet op het feit dat slechts een klein deel van de toegestane hoeveelheid is geleverd en om de bedrijven langer de tijd te
geven de gemaakte investeringen terug te verdienen, heeft mijn ambtsvoorganger besloten de bedrijven een overgangstermijn
te gunnen van drie jaar. Dezelfde voorwaarden zouden daarbij gelden als die golden op het moment van het verlenen van de vergunningen.
Een aanvullende voorwaarde was dat de brandstof duurzaam moest zijn in de zin van de Richtlijn hernieuwbare energie4. Voor deze overgangstermijn was goedkeuring van de Europese Commissie noodzakelijk. Een melding ter goedkeuring van staatssteun
is dan ook gedaan bij de Europese Commissie.
Geen toestemming staatssteun
De Europese Commissie heeft inmiddels laten weten geen goedkeuring te kunnen verlenen aan deze staatssteun. De reden hiervoor
is de strijdigheid van een dergelijke vrijstelling met artikel 110 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), het verbod
op belastingdiscriminatie. Een dergelijke discriminatie kan niet worden voorkomen wanneer een regeling wordt getroffen die
wordt beperkt tot de drie individuele bedrijven waar het hier om gaat.
Gevolgen voor betrokken bedrijven
Het niet kunnen toepassen van de overgangsmaatregel heeft tot gevolg dat de bedrijven vanaf 1 januari 2011 de PPO niet meer
accijnsvrij kunnen leveren. Leveringen van PPO vallen, als de duurzaamheid is aangetoond, vanaf deze datum echter onder het
reguliere biobrandstoffenbeleid en kunnen daarom meetellen voor de vaststelling van het aandeel hernieuwbare energie in de
motorbrandstoffen. De prestatie boven het verplichte aandeel hernieuwbare energie is verhandelbaar als bioticket. Het financiële
voordeel van deze verhandelbaarheid is echter kleiner dan een volledige accijnsvrijstelling. Daar staat tegenover dat de restrictieve
voorwaarden die golden voor de staatssteun tot 1 januari 2011 niet langer van toepassing zijn.
De staatssecretaris van Financiën,
F. H. H. Weekers