32 500 IXA Vaststelling van de begrotingsstaat van de Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 2011

Nr. 4 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 28 september 2010

De vaste commissie voor Financiën1 belast met het voorbereidende onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De op 23 september 2010 voorgelegde vragen zijn, bij brief van 28 september 2010, beantwoord door de minister van Financiën.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De fungerend voorzitter van de commissie,

Blok

De griffier van de commissie,

Berck

Vragen en antwoorden inzake de vaststelling van de begrotingsstaat van de Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 2011

Vraag 1:

In de Rijksbegroting hoofdstuk Nationale Schuld wordt een totaal aan rentekosten op de staatsschuld verantwoord van 12,9 mrd euro. Is het niet zuiverder om hier de werkelijk betaalde rentekosten te publiceren, dus exclusief de rente op het Spaarfonds AOW? Hoeveel bedraagt de werkelijk betaalde rente?

Antwoord vraag 1:

Naast de totale rentekosten worden in tabel 1 van de begroting ook de verschillende onderdelen gepresenteerd. Doel hiervan is een volledig beeld te geven. De rentekosten zijn een netto-begrip, dat wil zeggen rentebaten minus rentelasten. De totale rentekosten in de tabel bestaan uit de rentekosten op de staatsschuld (exclusief de Illiquid Back-up Facility met ING) en de rentekosten vanwege het AOW-fonds verminderd met de rentebaten vanwege vorderingen van de Staat op ABN AMRO (voorheen Fortis Bank Nederland) en de rentebaten vanwege de schuldverhouding die de Staat heeft met deelnemers aan het schatkistbankieren. De (netto) rentekosten voor alleen de staatschuld bedragen in 2011 naar verwachting € 11,3 mld2.

Tabel. Rentekosten 2011 (mld)

Rentekosten staatsschuld

11,4

Rentekosten schuldverhouding Abn Amro

– 0,1

Netto rentekosten staatsschuld

11,3

Rentekosten AOW spaarfonds

1,9

Rentekosten schatkistbankieren

– 0,3

Rentekosten totaal

12,9

Vraag 2

Hoe verhoudt zich de door het ministerie van Financiën gerapporteerde rentelast op de staatschuld in 2011 met die door het CPB in de Macro Economische Verkenningen op p. 125 (2,3% bbp = ca. 14 mrd euro)? Hanteert het CPB een andere definitie voor de staatsschuld en/of een andere rentevoet? Zo ja wat is het verschil?

Antwoord vraag 2

Het CPB rapporteert de rentelasten op de EMU-schuld van de gehele collectieve sector. De staatsschuld betreft alleen de schuld van het Rijk. Aangezien de EMU-schuld hoger is dan de staatsschuld zijn de bijbehorende rentelasten ook hoger.

Vraag 3

Wat is precies het verschil tussen «EMU schuld» en «Staatsschuld conform EMU-definitie»? Hoe is dit verschil opgebouwd?

Antwoord vraag 3

De staatsschuld is onderdeel van de EMU-schuld. De EMU-schuld omvat naast de schuld van het Rijk, de schulden van de sociale fondsen en de medeoverheden. Onderlinge schuldverhoudingen tussen deze drie samenstellende delen van de collectieve sector worden geconsolideerd hierin.

Vraag 4:

Hoe is de financiering van de netto staatsschuld (exclusief AOW spaarfonds) opgebouwd? Welk deel is vaste schuld en welk deel is kortlopende schuld? Wat is de looptijd (maturity) van deze totale schuld?

Antwoord vraag 4:

De staatsschuld wordt gefinancierd door uitgifte van lang- en kortlopend schuldpapier. Eind 2009 was 75% van de schuld langlopend (looptijd langer dan één jaar) en 25% kortlopend (looptijd korter dan één jaar). De gemiddelde resterende looptijd van de uitgeven obligaties op de kapitaalmarkt bedraagt 7,2 jaar. Door ook nog rekening te houden met de geldmarkt wordt de gemiddelde resterende looptijd voor de gehele staatsschuld verkregen. De resterende looptijd over de gehele staatsschuld bedraagt circa 6 jaar. Overigens zegt de resterende looptijd niets over de rentegevoeligheid van de schuld. Het renterisico wordt gestuurd door de inzet van renteswaps. Effectief betaalt de Nederlandse staat daardoor over de bestaande schuld de 7-jaarsrente. Alleen nieuwe schuld (kastekort) wordt gefinancierd tegen het variabele geldmarkttarief.  

Vraag 5:

Kan grafisch aangegeven worden wat de afgelopen 30 jaar de gemiddelde jaarlijkse reële rente is geweest op de staatsschuld?

Antwoord vraag 5:

Onderstaande figuur geeft de reële rente over de staatsschuld voor de laatste 30 jaar. Deze is berekend door de gemiddelde rente betaalde rente op de staatsschuld te verminderen met de inflatie in hetzelfde jaar.

Reële rentevoet op de staatsschuld, 1971–2011.

Rentelasten in % schuld minus inflatie

Rentelasten in % schuld minus inflatie

Vraag 6:

Waarom lopen de rentelasten op de vlottende schuld zo scherp op in de periode 2010–2015? Is dit gevolg van beleid om een groter deel van de staatsschuld kortlopend te financieren?

Antwoord vraag 6:

De geraamde rentelasten lopen op vanwege de ontwikkeling van de rentetarieven. Voor de raming van de rentelasten wordt de tarieframing van het CPB gebruikt. Het CPB raamt een toename van de korte rente van 0,75% in 2010 naar 3,25% in 2015. Daarnaast geldt voor de raming van 2010 dat deze deels gebaseerd is op gerealiseerde rentelasten. In het eerste deel van 2010 is tegen een lager tarief geleend dan 0,75% (circa 0,4%).


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Rouvoet, A. (CU), Blok, S.A. (VVD), Fng voorzitter, Weekers, F.H.H. (VVD), Haersma Buma, S. van (CDA), Hijum, Y.J. van (CDA), Irrgang, E. (SP), Neppérus, H. (VVD), Blanksma-van den Heuvel, P.J.M.G. (CDA), Dijck, A.P.C. van (PVV), Spekman, J.L. (PvdA), Vermeij, R.A. (PvdA), Broeke, J.H. ten (VVD), Ouwehand, E. (PvdD), Bashir, F. (SP), Sap, J.C.M. (GL), Plasterk, R.H.A. (PvdA), Groot, V.A. (PvdA), Bemmel, J.J.G. van (PVV), Braakhuis, B.A.M. (GL), Vliet, R.A. van (PVV), Dijkgraaf, E. (SGP), Verhoeven, K. (D66) en Koolmees, W. (D66).

Plv. leden: Vacature, (CU), Schaart, A.H.M. (VVD), Mulder, A. (VVD), Atsma, J.J. (CDA), Koppejan, A.J. (CDA), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Azmani, M. (VVD), Smilde, M.C.A. (CDA), Graus, D.J.G. (PVV), Bouwmeester, L.T. (PvdA), Veen, E. van der (PvdA), Boer, B.G. de (VVD), Thieme, M.L. (PvdD), Karabulut, S. (SP), Halsema, F. (GL), Heijnen, P.M.M. (PvdA), Smeets, P.E. (PvdA), Beertema, H.J. (PVV), Gent, W. van (GL), Jong, L.W.E. de (PVV), Staaij, C.G. van der (SGP), Koşer Kaya, F. (D66) en Veldhoven, S. van (D66).

XNoot
2

Zie Begroting IX-A, pagina 4; Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 IX-A.

Naar boven