32 500 Nota over de toestand van ’s Rijks financiën

A BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 oktober 2010

Tijdens de financiële beschouwingen 2010 zegde de toenmalige minister van Financiën u toe, naar aanleiding van opmerkingen van het lid Schouw, dat een verzoek tot evaluatie van de huidige economische modellen doorgegeven zou worden aan het Centraal Planbureau en dat uw Kamer geïnformeerd zou worden over de resultaten (nummer T01122; kamerstuk 32 123). Hiermee voldoe ik, mede namens de minister van Financiën, aan dat verzoek.

Het Centraal Planbureau heeft de voorspelkracht van haar ramingen tijdens de afgelopen crisis uitgebreid geëvalueerd en hiervan in eerste instantie verslag gedaan in een speciaal onderwerp in het Centraal Economisch Plan 20101 (zie bijlage 1). In het CPB-document «Voorspellen in crisistijd – De CPB-ramingen tijdens de Grote Recessie»1 wordt dieper op deze materie ingegaan (zie bijlage 2). Het document gaat in op de vragen waarom de ernst van de crisis in eerste instantie zo is onderschat en wat gedaan kan worden om in de toekomst de ramingen te verbeteren.

De belangrijkste conclusie is dat, vanwege het karakter van macro-economische kortetermijnramingen, de kans groot is dat het CPB en andere ramingsinstanties ook een volgende financiële crisis niet adequaat zullen voorspellen, zeker niet wat betreft de precieze timing. Een discretionaire beleidsbeslissing, zoals die van de Amerikaanse Minister van Financiën Henry Paulson om zakenbank Lehman Brothers failliet te laten gaan, kan immers niet door macro-economische instrumenten voorspeld worden.

Desalniettemin kan het CPB wel risico’s in kaart brengen die mogelijk tot een nieuwe crisis zouden kunnen leiden. Dat is in het verleden ook gebeurd, zo blijkt uit «Voorspellen in crisistijd». Zo heeft het CPB vóór de crisis al gewaarschuwd voor de risico’s die het Amerikaanse tekort op de lopende rekening en een correctie op de Amerikaanse woningmarkt zouden kunnen hebben voor de economische groei. Of en wanneer geïdentificeerde risico’s feitelijk zullen materialiseren, is een tweede. Dit zal altijd onzeker zijn. De constatering dat een risico bestaat, maakt het echter wel mogelijk te proberen voorzorgsmaatregelen te nemen. Daarmee kunnen de negatieve effecten worden beperkt of zelfs worden voorkomen.

Naast het identificeren van risico’s blijft het ook lastig om de kwantitatieve impact van daadwerkelijk optredende risico’s nauwkeurig in te schatten. Hiervoor moet het CPB zich vooral baseren op ervaringen uit het verleden. Dit terwijl economische instituties en omstandigheden voordurend aan veranderingen onderhevig zijn. Dat dit tot ramingen kan leiden die de feitelijke ontwikkelingen systematisch over- of onderschatten, is gebleken.

Zo is de oploop van de werkloosheid na het begin van de crisis systematisch overschat. In de MEV 2011 geeft het CPB aan dat nader onderzoek zal worden verricht naar de oorzaken hiervan. Dan moet ook blijken in hoeverre aanpassing van de ramingsmodellen mogelijk is om de werkloosheid beter te kunnen voorspellen.

Het CPB zal in de loop van het jaar starten met een inventarisatie van de verschillen in ramingsprocessen tussen de diverse nationale en internationale ramingsinstanties. Daarbij zal ook worden gekeken of de betekenis van deze kortetermijnramingen in het beleidsproces tussen landen verschilt.

Het CPB heeft inmiddels eveneens onderzoek lopen op het gebied van de interactie tussen de monetaire en reële economie, en doet pogingen om zijn conjunctuurindicator, die rekening houdt met vertrouwen van consumenten en producenten, te verbeteren. Dit zou kunnen helpen om in de toekomst nauwkeuriger te ramen en beter risico’s in kaart te brengen.

In zijn betoog benadrukte het lid Schouw ook het belang van de kenniseconomie en hoe dit mee te nemen in de economische modellen. Het CPB onderkent het belang van kennisbeleid op de groei van de economie; dit komt onder andere tot uiting in de meest recente editie van «Keuzes in Kaart», waarin de effecten van negen verkiezingsprogramma’s op economie en milieu gepresenteerd worden (zie bijlage 3). Sinds de vorige verkiezingen heeft het CPB geïnvesteerd in een instrument om niet alleen kwalitatief, maar ook kwantitatief de effecten van kennisbeleid op (materiële) welvaart in beeld te brengen. Helaas heeft de val van het kabinet de voorbereidingstijd hiervoor flink bekort. Desalniettemin heeft het CPB deze keer wel de effecten van een groot deel van de onderwijsmaatregelen op het bbp-niveau op lange termijn bepaald.

Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven


XNoot
1

Ter inzage gelegd op de afdeling Inhoudelijke ondersteuning onder griffie nr. 147 244.

Naar boven