32 500 A Vaststelling van de begrotingsstaat van het Infrastructuurfonds voor het jaar 2011

Nr. 11 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 november 2010

Hiermee beantwoord ik de verzoeken/vragen die uw vaste commissie van Verkeer en Waterstaat per brief van 6 oktober 2010 (zie bijlage) heeft voorgelegd aan de voormalig minister van Verkeer en Waterstaat.

Als algemeen punt in uw brief geeft u aan dat binnen de commissie de behoefte bestaat aan informatie in het MIRT Projectenboek en de lijst van afspraken uit de bestuurlijke overleggen MIRT die het mogelijk maakt te prioriteren binnen het totaal van de MIRT projecten en programma's en af te wegen welke projecten zouden kunnen worden getemporiseerd of versneld. Hierover wil ik het volgende opmerken.

Het kabinet prioriteert binnen het Meerjarenprogramma, Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) en maakt mede op basis van het uitgezette beleid (beleidsnota’s) de afweging welke projecten eventueel kunnen worden versneld dan wel moeten worden getemporiseerd. Het MIRT is de concretisering van deze beleidsnota’s naar projecten en programma’s. Dit betekent dat het gesprek over de prioriteitstelling ten aanzien van het MIRT bij twee gelegenheden met u wordt gevoerd. Ten eerste op het moment dat het beleidsmatig kader wordt besproken met uw Kamer. Daarnaast vindt op reguliere tijdstippen (onder andere Notaoverleg en Algemeen Overleg MIRT) nader overleg plaats met uw Kamer over de concretisering van dit beleidsmatig kader.

Onderstaand ga ik in op de door u gestelde vragen en verzoeken.

1.

Ten laste van welke begrotingsartikelen komen de uitgaven voor het betreffende project of programma?

De projecten en programma’s die uit de begroting van het Infrastructuurfonds (IF) worden gefinancierd, komen ten laste van de IF begrotingsartikelen 11 tot en met 18. De benaming van het begrotingsartikel komt overeen met de benaming van het onderwerp op de desbetreffende projectblad.

Gegevens van de projecten en programma’s van de ministeries van (voorheen) VROM, EZ en LNV staan in de memories van toelichting van de betreffende ministeries.

Voor de precieze verdeling naar begrotingsartikelen per ministerie verwijs ik u naar de tabel op pagina 336 van het MIRT Projectenboek 2011.

2.

Wat zijn de gevolgen van de toezeggingen aan de regio's voor de langjarige ruimte op de begroting?

Indien en voor zover tijdens het bestuurlijk overleg MIRT toezeggingen aan een of meer regio’s worden gedaan, worden de financiële gevolgen hiervan vermeld in de lijst van afspraken naar aanleiding van deze overleggen. Voor de ministeries van (voorheen) VROM, EZ en LNV geldt dat deze afspraken in de respectievelijke begrotingen worden verwerkt. Voor projecten die worden gefinancierd uit het Infrastructuurfonds, worden de financiële gevolgen verwerkt in de projectoverzichten zoals opgenomen in de eerstvolgende IF begroting. Alle afspraken worden daarna in het eerstvolgende MIRT projectenboek op de desbetreffende projectbladen verwerkt.

3.

Wat zijn de totale projectkosten?

Voor projecten die vallen onder de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid is op de projectbladen aangegeven wat de totale aanlegkosten zijn. Voor de vermelding van deze gegevens zie antwoord op vraag 1.

Voor die projecten waar een bijdrage uit het Nota Ruimtebudget is toegekend dan wel dat een subsidiebeschikking is afgegeven in kader van «Regionale/lokale infrastructuur» is alleen de taakstellende rijksbijdrage dan wel het taakstellend budget (rijksbijdrage) opgenomen op de desbetreffende projectbladen.

4.

Hoe ziet de meerjarenraming voor het project er uit? Zowel in termen van verplichtingen als uitgaven.

Voor zover het hierbij gaat om projecten die zijn opgenomen in de IF begroting en zich in de realisatiefase bevinden en voor projecten met geïntegreerde contractvormen, is de meerjarenraming opgenomen in de Financiële tabellen (MIRT Projectenboek 2011, Bijlage II). Voor projecten die zijn opgenomen in de IF begroting en zich in de planstudiefase bevinden, is het taakstellend budget en de uitvoeringsperiode opgenomen in de Financiële tabellen.

5.

Hoeveel van het totaal benodigd budget is reeds belegd?

Jaarlijks wordt in de begroting van het Infrastructuurfonds per productartikel toegelicht welk deel van het budget juridisch verplicht, bestuurlijk gebonden, beleidsmatig verplicht dan wel complementair noodzakelijk is.

Van het totale budget is ongeveer 40% gereserveerd voor beheer en onderhoud. Aangezien dit budget noodzakelijk wordt geacht voor het op orde houden van de systemen, wordt dit getypeerd als complementair noodzakelijk. Het overige deel van de begroting is bestemd voor aanleg. Voor dit deel van de begroting van het Infrastructuurfonds is de verdeling voor de periode 2011–2020 grofweg als volgt:

  • Juridisch verplicht: 37%

    Juridisch verplichte uitgaven op grond van een in rechte afdwingbare overeenkomst of beschikking.

  • Bestuurlijk gebonden: 27%

    Voorgenomen uitgaven die bestuurlijk gebonden zijn, bijvoorbeeld op grond van afspraken/convenanten met decentrale overheden, zelfstandige bestuursorganen of private partijen.

  • Beleidsmatig verplicht: 28%

    Beleidsmatige reserveringen, bijvoorbeeld een formele regeling (zoals een subsidieregeling) een beleidsprogramma waarmee de Tweede Kamer heeft ingestemd.

  • Complementair noodzakelijk: 1%

    Een deel van de niet-juridisch verplichte uitgaven(ramingen) kan wel complementair noodzakelijk zijn; dergelijke noodzakelijke maar nog niet juridisch verplichte uitgaven beperken het vrij-besteedbare deel van het (kas)budget. Bijvoorbeeld: onvermijdelijke onderhoudsuitgaven.

  • Overige: 7%

De aard van de verplichtingen hangt nauw samen met de fase waarin een project zich bevindt. Dit brengt met zich mee dat met name in de begrotingsperiode het grootste deel van het budget als juridisch verplicht is te typeren. Het overige/nog niet concreet belegde deel is hoofdzakelijk in de latere periode te vinden. Deze middelen zijn nodig voor het opvangen budgettaire risico’s indien deze zich voordoen, nieuwe projecten uit het verkenningenprogramma – die nodig zijn om de beleidsdoelen te realiseren – op termijn in het planstudie in te laten stromen, etc.

Voor de onderdelen en projecten met een taakstellende rijksbijdrage uit het Nota Ruimtebudget geldt dat deze bijdragen zijn beschikt en daarmee dus juridisch verplicht zijn.

Voor de onderdelen en projecten met een rijksbijdrage uit het Budget Investeringen Ruimtelijk Kwaliteit (BIRK) geldt dat deze bijdragen zijn beschikt en daarmee dus juridisch verplicht zijn.

6.

Hoeveel draagt het Rijk bij en hoeveel draagt de regio bij?

Op de projectbladen is, indien aan de orde, aangegeven wat de rijksbijdrage en de regionale bijdrage is.

Voor die projecten waar een bijdrage uit het Nota Ruimtebudget is toegekend dan wel dat een subsidiebeschikking is afgegeven in kader van «Regionale/lokale infrastructuur» is alleen de taakstellende rijksbijdrage dan wel het taakstellend budget (rijksbijdrage) opgenomen op de desbetreffende projectbladen.

7.

Waar zitten eventuele tekorten?

In het geval van kostenstijgingen bij een gekozen planstudievariant en bij projecten in uitvoering wordt per project beoordeeld hoe die binnen het totale programma kunnen worden opgelost. Hierbij worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • eerst wordt bekeken of de kosten bij de uitvoering van het project teruggebracht kunnen worden (bijvoorbeeld door het gebruik van andere materialen of technieken);

  • daarna wordt onderzocht of de scope dan wel de functionaliteit van het project kan worden aangepast;

  • als de kostenstijging niet binnen het project zelf kan worden opgevangen wordt bekeken of andere projecten binnen de desbetreffende regio en het desbetreffende deelprogramma kunnen worden versoberd of vertraagd (zodanig dat het totale programma weer financieel sluitend is);

  • mocht dit alles geen oplossing bieden dan zal binnen het totale infrastructuurprogramma een oplossing worden gezocht, zo nodig ten koste van het betreffende of een ander planstudieproject.

8.

Wat is de budgetflexibiliteit en vrije ruimte per project?

Jaarlijks wordt in de IF begroting per productartikel toegelicht wat juridisch verplicht, bestuurlijk gebonden dan wel beleidsmatig verplicht is. Het gaat hierbij om de «absolute budgetflexibiliteit». De vertaling naar concrete projecten kan uitsluitend vertrouwelijk aan de Kamer worden verstrekt; openbaarmaking van budgetflexibiliteit per project schaadt de onderhandelingspositie van het Rijk bij aanbesteding van werkzaamheden.

Voor de projecten met een taakstellende rijksbijdrage uit het Nota Ruimtebudget geldt dat deze bijdragen zijn beschikt en daarmee dus juridisch verplicht zijn. Voor de projecten met een rijksbijdrage uit het Budget Investeringen Ruimtelijk Kwaliteit (BIRK) dat deze bijdragen zijn beschikt en daarmee dus juridisch verplicht zijn.

9.

Hoe is de juridische verankering geregeld? Welke bestuurlijke en juridische verplichtingen zijn reeds aangegaan? Kortom, zijn er al contracten aangegaan en zo ja, welke?

Zie antwoord op vraag 5.

10.

In welke fase van de Tracéwet c.q. MIRT-procedure bevindt een project zich?

Op de projectbladen wordt vermeld in welke fase, zoals benoemd in de Spelregels van het MIRT, een project zich bevindt. Deze indeling sluit aan bij de indeling zoals die wordt gehanteerd in de Tracéwet.

11.

Verzoek om de Kamer te informeren over de mogelijkheden om de bestuurlijke overleggen van het najaar in volgende jaren dusdanig te plannen dat de Kamer in staat kan worden gesteld om feitelijke vragen voor te leggen over de brief bestuurlijke overleggen MIRT.

Ik onderken het belang voor uw Kamer om op het juiste moment vragen te kunnen stellen. Tijdens het technisch begrotingsonderzoek met uw Kamer op 25 november komen we te spreken over de informatievoorziening van het MIRT. Ik stel daarom voor om dit punt daar te bespreken. De uitkomst van dit gesprek en de mogelijke consequenties daarvan voor de planning van de bestuurlijke overleggen in het najaar en de brief aan uw Kamer zal ik meenemen in de afweging over de manier waarop de bestuurlijke overleggen (inclusief de voorbereiding) in de toekomst worden vormgegeven.

12.

Verzoek om de (regionale) plannen en onderzoeken waar aan wordt gerefereerd in de brief uitkomsten bestuurlijke overleggen MIRT centraal digitaal te ontsluiten.

Ik zal mij inspannen om de plannen en onderzoeken waarnaar wordt verwezen die zijn opgesteld in opdracht van het rijk dan wel van rijk en regio gezamenlijk digitaal te ontsluiten, bijvoorbeeld via www.rijksoverheid.nl (documenten en publicaties). Voor de plannen en onderzoeken die in opdracht van de regio zijn opgesteld, zal ik mij inspannen om u te informeren over op welke site de desbetreffende stukken te vinden zijn.

13.

Verzoek om aan geven of het mogelijk is om het MIRT-Projectenboek in de toekomst te voorzien van een overzicht van de (start)beslissingen, (ontwerp)stuctuurvisies, ontwerp-tracébesluiten en tracébesluiten die u naar verwachting in het betreffende begrotingsjaar voornemens bent op welk moment te publiceren.

Een afspraak over een startbeslissing wordt gemaakt in het bestuurlijk overleg MIRT van het betreffende begrotingsjaar. Het MIRT Projectenboek komt echter uit op Prinsjesdag voorafgaande aan het betreffende begrotingjaar. Dit betekent dat het op het moment van uitkomen van het MIRT Projectenboek niet mogelijk om aan te geven welke startbeslissingen er in het betreffende begrotingsjaar mogelijkerwijs worden genomen. In plaats daarvan stel ik voor om, ingaande met het bestuurlijk overleg MIRT voorjaar 2011, bij in de brief uitkomsten bestuurlijke overleggen MIRT een samenvattend overzicht op te nemen inzake de startbeslissingen.

Voor die verkenningen waar een structuurvisie aan de orde is, zal op de desbetreffende projectbladen worden aangegeven wanneer een (ontwerp)structuurvisie aan de orde is.

Voor het overzicht van ontwerp-tracébesluiten en tracébesluiten verwijs ik u naar de halfjaarlijkse Voortgangsrapportage Spoedaanpak en Tracéwetprojecten.

De minister van Infrastructuur en Milieu,

M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

BIJLAGE

Aan de minister van Verkeer en Waterstaat

Den Haag, 6 oktober 2010

Ten aanzien van de behandeling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (32 500-XII), het Infrastructuurfonds (32 500-A), het MIRT-projectenboek voor het jaar 2011 (32 500-A-3), de jaarverslagen en slotwetten 2009 van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (32 360-XII) en van het Infrastructuurfonds (32 360-A) en het Deltaprogramma (31 710-17), heeft de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat het volgende besloten.

Woensdag 20 oktober 2010 te 12.00 uur

Inbreng feitelijke vragen inzake Jaarverslagen en Slotwetten 2009 en de begrotingsstaten van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en van het Infrastructuurfonds, het MIRT Projectenboek 2011 en het Deltaprogramma

Maandag 8 november 2010 te 12.00 uur

Deadline voor de beantwoording van de feitelijke vragen (verzoek aan u)

Woensdag 17 november 2010

Wetgevingsoverleg Begrotingsonderzoek (2 uur)

Week van 22 november 2010 (week 47)

Plenaire behandeling van de begrotingsstaten Verkeer en Waterstaat en Infrastructuurfonds 2011 en Jaarverslagen en Slotwetten 2009

Maandag 6 december 2010

Notaoverleg MIRT/Water, waarin onder andere het Deltaprogramma, de waterprojecten uit het MIRT en het Nationaal Waterplan worden behandeld.

Maandag 13 december 2010

Notaoverleg MIRT/Infrastructuur (Wegen, spoor, vaarwegen, et cetera)

Week 13 december 2010 (week 50)

Stemmingen over de begrotingen en eventuele ingediende amendementen en over moties in relatie tot het MIRTProjectenboek.

In verband met de behandeling van specifiek het MIRT-Projectenboek wil de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat u een aantal verzoeken/vragen voorleggen.

De commissie heeft in de procedurevergadering van 28 september 2010 gesproken over een voorstel voor een effectiever en efficiënter wijze van behandelen van het MIRT-Projectenboek.

De leden van de commissie zijn van mening dat het hen behulpzaam zou zijn wanneer het MIRTProjectenboek en de begroting voor het Infrastructuurfonds informatierijker zouden zijn en wel dusdanig dat de leden de efficiënte en effectieve besteding van de middelen beter kunnen beoordelen en gefundeerd een afweging te kunnen maken op het niveau van de gebiedsagenda’s, de programma’s en over de projecten heen.

Concreet bestaat in de commissie de behoefte aan informatie in het MIRT-Projectenboek en de lijst van afspraken uit de bestuurlijke overleggen MIRT die het mogelijk maakt te kunnen prioriteren binnen het totaal van de MIRT-projecten en programma’s en te kunnen afwegen welke projecten zouden kunnen worden getemporiseerd of versneld.

In dat kader verzoekt de commissie u om de Kamer – vóór het wetgevingsoverleg Begrotingsonderzoek d.d. 17 november 2010 – te informeren over de wijze waarop de financiële informatie en de informatievoorziening in het MIRT-Projectenboek én de afsprakenlijst bestuurlijke overleggen MIRT kan worden verbeterd, gericht op beantwoording van vragen als:

  • 1. Ten laste van welke begrotingsartikelen komen de uitgaven voor het betreffende project of programma?

  • 2. Wat zijn de gevolgen van de toezeggingen aan de regio’s voor de langjarige ruimte op de begroting?

  • 3. Wat zijn de totale projectkosten?

  • 4. Hoe ziet de meerjarenraming voor het project er uit? Zowel in termen van verplichtingen als uitgaven.

  • 5. Hoeveel van het totaal benodigd budget is reeds belegd?

  • 6. Hoeveel draagt het Rijk bij en hoeveel draagt de regio bij?

  • 7. Waar zitten eventuele tekorten?

  • 8. Wat is de budgetflexibiliteit en vrije ruimte per project?

  • 9. Hoe is de juridische verankering geregeld? Welke bestuurlijke en juridische verplichtingen zijn reeds aangegaan? Kortom, zijn er al contracten aangegaan en zo ja, welke?

  • 10. In welke fase van de Tracéwet c.q. MIRT-procedure bevindt een project zich?

Het zou vooral op prijs worden gesteld als de lijst met afspraken uit de bestuurlijke overleggen MIRT op deze wijze zou worden «verrijkt».

Daarnaast verzoekt de commissie u om de Kamer – eveneens vóór het WGO Begrotingsonderzoek van 17 november 2010 – te informeren over de mogelijkheden om de bestuurlijke overleggen van het najaar in volgende jaren dusdanig te plannen dat de Kamer in staat kan worden gesteld om feitelijke vragen aan u voor te leggen over de brief bestuurlijke overleggen MIRT.

De ervaring leert namelijk dat u de Kamer over het algemeen niet eerder dan eind november kunt informeren over de uitkomsten van de bestuurlijke overleggen, gelet op de planning van deze overleggen.

Omdat in december slechts twee à drie Kamerweken beschikbaar zijn én de behandeling van de begrotingsstaten en het MIRT-Projectenboek voor het einde van enig jaar dient te worden afgerond, rest er in de huidige praktijk te weinig ruimte voor een feitelijke vragenronde over de uitkomsten van de bestuurlijke overleggen MIRT.

Verder is het verzoek om de (regionale) plannen en onderzoeken waar aan wordt gerefereerd in de brief uitkomsten bestuurlijke overleggen MIRT centraal digitaal te ontsluiten.

Tenslotte is het verzoek of u kunt aan geven of het mogelijk is om het MIRT-Projectenboek in de toekomst te voorzien van een overzicht van de (start)beslissingen, (ontwerp)structuurvisies, ontwerptracébesluiten en tracébesluiten die u naar verwachting in het betreffende begrotingsjaar voornemens bent op welk moment te publiceren.

Bij deze breng ik u de verzoeken van de commissie over.

De griffier van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat,

Sneep

Naar boven