32 484 Verdrag tot beëindiging van het op 18 april 2001 te Berlijn totstandgekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake sociale zekerheid ter aanvulling van communautaire regelingen, en de op 21 januari 1969 te ’s-Gravenhage totstandgekomen Overeenkomst inzake de invordering van premies voor de sociale zekerheid; Berlijn, 4 februari 2010

Nr.1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 13 september 2010.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen wordengegeven uiterlijk op 13 oktober 2010.

Den Haag, 3 september 2010

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 4 februari 2010 te Berlijn totstandgekomen verdrag tot beëindiging van het op 18 april 2001 te Berlijn totstandgekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake sociale zekerheid ter aanvulling van communautaire regelingen, en de op 21 januari 1969 te ’s-Gravenhage totstandgekomen Overeenkomst inzake de invordering van premies voor de sociale zekerheid (Trb. 2010, 101).

Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

TOELICHTENDE NOTA

Algemeen

Op 18 april 2001 is te Berlijn totstandgekomen het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake sociale zekerheid ter aanvulling van communautaire regelingen (Trb. 2001, 99) (hierna: «het Verdrag»). Op 21 januari 1969 is te ’s-Gravenhage totstandgekomen de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake invordering van premies voor de sociale zekerheid (Trb. 1969, 8) (hierna: «de Overeenkomst»).

Het verdrag uit 1969 is opgenomen in Verordeningen van de Europese Gemeenschap, respectievelijk in Bijlage 5 bij Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PbEG L 74 van 27 maart 1972), en in artikel 51 van Verordening (EEG) nr. 3 van 25 september 1958 van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap inzake de sociale zekerheid van migrerende werknemers (PbEG L 561 van 16 december 1958).

Als gevolg van de voorziene inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 883/2004 van 29 april 2004 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PbEU L 166 van 30 april 2004) op 1 mei 2010, worden de hierboven genoemde Verordeningen ingetrokken. Verordening (EG) 883/2004 en de bijbehorende toepassingsverordening vormen het nieuwe referentiepunt wat de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels van de lidstaten van de Europese Unie betreft.

Het Verdrag en de Overeenkomst zullen per notawisseling worden beëindigd per datum inwerkingtreding Verordening (EG) 883/2004.

1. Beëindiging van het Verdrag inzake sociale zekerheid ter aanvulling van communautaire regelingen van 18 april 2001

Het Verdrag consolideert verschillende bepalingen uit de in het verleden met Duitsland afgesloten verdragen ter aanvulling op de communautaire regelingen inzake sociale zekerheid.

Aan deze bepalingen bestaat thans niet langer behoefte. Zo zijn als gevolg van het elektronische betalingsverkeer specifieke regels met Duitsland over de wijze van betaling van pensioenen en uitkeringen overbodig geworden. Verder hebben verzekerden als gevolg van de inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet, waar ter wereld zij hun zorg inroepen, en zonder voorafgaande toestemming van de verzekeraar, recht op een vergoeding van de kosten van zorg. Daardoor zijn de bepalingen van het verdrag die betrekking hebben op de verlening van medische zorg ten behoeve van grensarbeiders en hun gezinsleden (artikel 6) en andere (groepen van) verzekerden (artikel 7) niet langer nodig.

Het Verdrag incorporeert tevens artikel 3 van de op 21 december 1956 te ‘s-Gravenhage totstandgekomen Vierde Aanvullende Overeenkomst bij het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake sociale verzekering van 29 maart 1951 betreffende de regeling van aanspraken, die door Nederlandse werknemers tussen 13 mei 1940 en 1 september 1945 op grond van de Duitse sociale verzekering zijn verkregen (Trb. 1957, 18). Aan dit artikel bestaat nog wel behoefte, omdat dit de grondslag vormt om tijdvakken van tewerkstelling in Duitsland gedurende de Tweede Wereldoorlog in het Nederlandse ouderdomspensioen te kunnen honoreren. Dit artikel is op Bijlage II van Verordening (EG) nr. 883/2004 opgenomen. Handhaven van het Verdrag uit 2001 is daarom niet noodzakelijk.

2. Beëindiging van de Overeenkomst inzake de invordering van premies voor de sociale zekerheid van 21 januari 1969

De Overeenkomst is oorspronkelijk gesloten om uitvoering te geven aan artikel 51 van Verordening (EEG) nr. 3. De Overeenkomst bleef relevant na de inwerkingtreding van Verordening (EEG) nr. 1408/71 van 14 juni 1971 van de Raad betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PbEG L 149 van 5 juli 1971), de rechtsopvolger van Verordening nr. 3.

Met ingang van 1 mei 2010 zal Verordening (EG) nr. 883/2004 de huidige Verordening (EEG) nr. 1408/71 vervangen. De bij deze Verordening behorende toepassingsverordening bevat in Titel IV een geheel hoofdstuk inzake de invordering van premies voor de sociale zekerheid en terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen. De bepalingen uit deze nieuwe toepassingsverordening overlappen met de bepalingen uit de Overeenkomst. Daarmee wordt de Overeenkomst met ingang van de datum waarop Verordening (EG) nr. 883/2004 en de bijbehorende toepassingsverordening van toepassing worden, overbodig.

Koninkrijkspositie

Het onderhavige Verdrag zal voor wat het Koninkrijk betreft, evenals het op te zeggen Verdrag en de op te zeggen Overeenkomst, alleen voor Nederland gelden.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. Klink

Naar boven