32 477 Wijziging van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 en de Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met wijziging van de markt- en overheidbepalingen

Nr. 8 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 juni 2011

1. Inleiding

Op 27 mei jl. heeft de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid mij gevraagd nut en noodzaak nog eens precies toe te lichten van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet Bpf 2000)/Wet verplichte beroepspensioenregeling (Wvb) in verband met wijziging van de markt- en overheidbepalingen (Kamerstukken II 32 477). In het bijzonder is mij verzocht in te gaan op de vraag of het wetsvoorstel een oplossing biedt voor de problemen van verzekeraars en pensioenfondsen met hun uitvoerders. Ook is gevraagd in te gaan op de privacywetgeving in relatie tot de voorgenomen wetswijziging.

2. Doel markt- en overheidbepalingen

Internationaal gezien is het Nederlandse aanvullende pensioenstelsel uniek. De meeste werknemers zijn door middel van verplichte aansluiting bij een bedrijfstakpensioenfonds (bpf) verzekerd van een goed pensioen. Door deze verplichte deelname kunnen voordelen uit schaalvergroting worden behaald. Tegelijkertijd moet worden voorkomen dat aan bpf’en gelieerde ondernemingen (bijvoorbeeld verzekeringsdochters) dankzij deze verplichtstelling voordelen kunnen behalen, met name ten opzichte van andere (commerciële) aanbieders van derde (pensioen)pijlerproducten. Daarom zijn de markt- en overheidbepalingen in de Wet Bpf 2000 en de WvB opgenomen.

3. Recente ontwikkelingen

Verschillende ontwikkelingen geven aanleiding tot wijziging van de markt- en overheidbepalingen.

Dat betreft in de eerste plaats de huidige situatie op de markt voor pensioenuitvoering. Steeds meer pensioenfondsen hebben de administratie uitbesteed aan afgesplitste pensioenuitvoeringsbedrijven (pub’s). Deze pub’s hebben de behoefte zich te profileren op de zakelijke markt van pensioenuitvoerders (de markt waarop pub’s opdrachten van pensioenfondsen tot uitvoering van pensioenregelingen trachten te verwerven). Op dit moment mag een pub niet aan (potentiële) zakelijke klanten melden voor welk bpf het de pensioenregeling uitvoert. Onduidelijkheid over activiteiten naar potentiële zakelijke partners, kan het benutten van marktkansen in de weg staan. Dit is onwenselijk.

In de tweede plaats zijn de ontwikkelingen op het terrein van pensioenregelingen van belang. De inmiddels gerealiseerde massale omzetting van eind- naar middelloonregelingen en (in beperkte mate) beschikbare premieregelingen, beïnvloedt de verhouding tussen tweede- en derdepijlerpensioen en stimuleert de behoefte aan derdepijlerproducten op de consumentenmarkt. In dat verband komt het de informatievoorziening over de totale oudedagsvoorziening ten goede als aanbieders van aan tweedepijlerpensioenen gerelateerde producten de naam mogen noemen van bpf’en, op wier pensioenregeling hun producten een aanvulling kunnen zijn.

Een derde ontwikkeling is dat er vanuit de toezichthouder behoefte bestaat aan het vereenvoudigen en toespitsen van het toezicht op de oorspronkelijke bedoelingen, waarbij niet langer handhavend hoeft te worden opgetreden in situaties waarbij het gelijke speelveld tussen al dan niet aan het bpf gelieerde ondernemingen niet in het geding is. Een voorbeeld hiervan vormt het noemen van een bpf als medeorganisator van een symposium.

4. Noodzaak wetsvoorstel

Het wetsvoorstel komt tegemoet aan de geschetste ontwikkelingen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de consumentenmarkt en de markt voor uitvoering/uitbesteding van pensioenregelingen. Met inachtneming van de huidige doelen van de marktordeningbepalingen worden de marktmogelijkheden voor pub’s vergroot, terwijl op de consumentenmarkt de bepalingen onder voorwaarden worden gehandhaafd. Vertrekpunt daarbij is: soepel waar het kan (op de uitvoeringsmarkt) en streng blijven waar dat nodig is (op de consumentenmarkt, met het oog op het gelijke speelveld). Ook leidt het wetsvoorstel tot een verbetering van de informatievoorziening aan deelnemers aan verplichte bpf’en door aanbieders van private, aan pensioengerelateerde (derde pijler) producten.

5. Hoofdlijnen huidig wetsvoorstel

Met het wetsvoorstel wordt het volgende geregeld:

  • Het huidige generieke verbod op gebruik van de naam van het bpf wordt gewijzigd in een specifiek verbod op de consumentenmarkt. Zo mag de pub in op consumenten gerichte informatie over financiële producten niet melden dat het de regeling van het bpf uitvoert. Juist die melding geeft aan bpf’en gelieerde pub’s/verzekeraars een concurrentievoordeel ten opzichte van andere pub’s/verzekeraars. Dit staat haaks op de intenties van de markt- en overheidbepalingen en is daarom onwenselijk.

  • Op het naamsverbod op de consumentenmarkt geldt als uitzondering dat elke financiële marktpartij mag melden hoe de eigen producten zich verhouden tot een met naam te noemen bpf-regeling. Zo kunnen zij laten zien hoe hun producten aansluiten op wat de deelnemer aan de pensioenregeling van het bpf kan ontlenen.

  • Bij contacten met deelnemers en aangesloten werkgevers die plaatsvinden in het kader van de uitvoering van de pensioenregeling van het bpf, mag uitsluitend de naam van het bpf worden genoemd. Het is niet meer toegestaan om (ook) de naam van de pub te vermelden. Zo moet in de toekomst het uniform pensioenoverzicht op naam van het bpf worden verstuurd. Dit is ook in het belang van verzekeraars. Het voorkomt indirecte associatie. Als bij communicatie over de pensioenregeling ook de naam van de pub wordt vermeld, dan kunnen betrokkenen bij informatie door de pub over andere producten de pub associëren met het bpf, hetgeen aanleiding kan zijn juist van die pub financiële producten af te nemen.

  • Pub’s mogen op de uitvoeringsmarkt voor pensioenuitvoerders de namen van hun bpf-klanten noemen. Dit voorstel vergroot de kansen op het werven van nieuwe klanten en op het uitbesteden van bijvoorbeeld vermogensbeheer, omdat transparant wordt voor wiens vermogen de pub een beheerder zoekt.

  • Een belangrijk probleem van verzekeraars met de huidige bepalingen, ligt in de mogelijkheid van overdracht van de naam van een bpf (bijvoorbeeld aan een pub of verzekeringsdochter). Het voorliggende wetvoorstel neemt dat probleem weg; naamsoverdracht wordt verboden. Dit voorstel heeft evenzeer beperking van het associatiegevaar tot doel.

  • Voorts plaatst het wetsvoorstel situaties waarin het gelijke speelveld niet in het geding is, buiten de reikwijdte van de markt- en overheidbepalingen. Dit vereenvoudigt het toezicht.

6. Privacywetgeving in relatie tot wetsvoorstel

De huidige markt- en overheidbepalingen bevatten een aantal specifieke regels voor het gebruik van persoonsgegevens waarover een bpf of uitvoerder van een beroepspensioenregeling beschikt. Deze bepalingen sluiten aan bij de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Persoonsgegevens mogen alleen worden verstrekt aan de desbetreffende persoon en – bij een bpf – aan de desbetreffende werkgever. In geval van uitbesteding aan een pub, gelden voor de pub dezelfde regels. Gebruik voor andere doelen is alleen toegestaan na persoonlijke machtiging. Het wetsvoorstel scherpt dit aan.

Momenteel vallen werkgevergegevens waarover een bpf of pub beschikt, zoals naam, adres en vestigingsplaats, niet onder de reikwijdte van de markt- en overheidbepalingen. Evenmin vallen dergelijke gegevens onder de Wbp als het gaat om een werkgever die een rechtspersoon is in de zin van artikel 1a van de Wbp. Dat artikel heeft uitsluitend betrekking op gegevens van natuurlijke personen. Het wetsvoorstel beëindigt deze mogelijkheid van het doorgeven van werkgevergegevens. In het vervolg mogen ook de werkgevergegevens waarover het bpf dan wel de pub beschikt uitsluitend worden verstrekt aan de werkgever zelf. Voor het doorgeven van werkgevergegevens aan een derde is net als bij de deelnemers een machtiging vereist. Bij werkgevergegevens betreft dit een machtiging van de werkgever.

7. Ten slotte

Ik realiseer me dat de in dit wetsvoorstel gemaakte keuzes niet alle partijen in de pensioensector tot tevredenheid stemmen, gegeven de uiteenlopende belangen. Niettemin is in mijn ogen sprake van een evenwichtig voorstel, dat inspeelt op de huidige ontwikkelingen zonder afbreuk te doen aan de uitgangspunten die ten grondslag liggen aan de markt- en overheidbepalingen. Nut en noodzaak van het wetsvoorstel zijn zodanig van aard dat ik uw Kamer wil verzoeken het wetsvoorstel verder in behandeling te nemen.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. G. J. Kamp

Naar boven