Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | 32465 nr. E |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | 32465 nr. E |
Vastgesteld 17 mei 2011
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft met betrekking tot het wetsvoorstel inzake wijzigingen met betrekking tot vakantie- en verlofrechten (32 465) in haar vergadering van 12 april 2011 eindverslag vastgesteld ten einde het wetsvoorstel plenair te behandelen op 17 mei 2011. Voorafgaand aan de plenaire behandeling heeft de commissie de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 19 april 2011 een brief met vragen gestuurd.
De minister heeft op 12 mei 2011 gereageerd.
De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.
De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Kim van Dooren
Den Haag, 19 april 2011
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft met betrekking tot het wetsvoorstel inzake wijzigingen met betrekking tot vakantie- en verlofrechten (32 465) in haar vergadering van 12 april 2011 eindverslag vastgesteld ten einde het wetsvoorstel plenair te behandelen op 17 mei 2011. Voorafgaand aan de plenaire behandeling hebben de leden een aantal vragen.
Recentelijk heeft de rechtbank te 's-Gravenhage een uitspraak2 3 gedaan met betrekking tot de uitbetaling van vakantie-uren die tijdens ziekte zijn opgebouwd. De rechtbank baseerde haar uitspraak op de Richtlijnen 2003/88/EG en 93/104/EG en een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, het Schultz-Hoff/Stringer-arrest. De rechtbank bepaalde onder verwijzing naar het Schultz-Hoff/Stringer-arrest dat het recht van elke werknemer op jaarlijkse vakantie met behoud van loon moet worden beschouwd als een bijzonder belangrijk beginsel van communautair sociaal recht, waarvan niet mag worden afgeweken en waaraan de bevoegde nationale autoriteiten slechts uitvoering mogen geven binnen de grenzen die uitdrukkelijk zijn aangegeven in Richtlijn 93/104/EG.
Voorts wordt in deze uitspraak de stelling verworpen dat aan het Schultz-Hoff/Stringer arrest geen terugwerkende kracht toekomt. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit dit arrest niet dat het Hof van Justitie de in beginsel bestaande (de facto terugwerkende kracht van haar arrest heeft willen beperken. De leden van de vaste commissie zijn in dit verband benieuwd naar de reactie van de minister op deze uitspraak in het licht van het met wetsvoorstel 32 465 gecreëerde overgangsrecht. Meer in het bijzonder leven bij hen de volgende vragen.
Kunt u nog eens aangeven op welke onderdelen het te vervangen regime gesauveerd wordt, in de zin dat dit van toepassing blijft op aanspraken die zijn opgebouwd voor inwerkingtreding van wetsvoorstel 32 465? Uit welk onderdeel of onderdelen van wetsvoorstel 32 465 blijkt dat dit het met dit wetsvoorstel beoogde overgangsrecht is? Hoe beoordeelt u de juridische houdbaarheid van dit overgangsrecht in het licht van de interpretatie van de nationale rechter van het arrest Schultz-Hoff/Stringer?
De leden van de commissie zien uw beantwoording, graag voor de datum van de plenaire behandeling, met belangstelling tegemoet.
De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
S. van Driel
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 mei 2011
De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben bij brief van 19 april jl. nog een aantal vragen gesteld inzake het voorstel van wet houdende het afschaffen van de beperkte opbouw van minimum vakantierechten tijdens ziekte, de invoering van een vervaltermijn voor de minimum vakantiedagen en de aanpassing van enige andere artikelen in de regeling voor vakantie en verlof in Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (32 465). Conform uw verzoek, beantwoord ik, mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie, deze vragen voor de plenaire behandeling.
Het wetsvoorstel heeft onmiddellijke werking. Dat betekent, dat met ingang van de datum van inwerkingtreding iedere werknemer ongeacht zijn gezondheidstoestand volledig de minimum vakantiedagen zal opbouwen. Alleen ten aanzien van vakantieaanspraken die zijn opgebouwd voor de inwerkingtreding van het wetsvoorstel blijft de huidige verjaringstermijn gelden.
Invoering van de nieuwe wetgeving met terugwerkende kracht zou afbreuk doen aan de rechtszekerheid van werkgevers. Het zou immers betekenen dat een (voormalig) langdurig zieke werknemer alsnog jegens zijn (ex-)werkgever aanspraak zou kunnen maken op de volledige opbouw van de minimum vakantiedagen of de uitbetaling daarvan bij het einde van de arbeidsovereenkomst.
Los van het rechtszekerheidsbeginsel is dit ook praktisch niet te realiseren. Werkgevers hebben mogelijk hun bedrijf verkocht aan een andere werkgever, hun dossiers reeds vernietigd, zijn failliet of reeds gestopt. Ook is niet meer na te gaan of werknemers mogelijk vakantie hadden kunnen opnemen tijdens ziekte. Het bepalen van een datum van de eventuele terugwerkende kracht zou eveneens problematisch zijn. De vraag komt dan naar voren tot hoever zou moeten worden teruggegaan: de eerste of tweede uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, de oorspronkelijke datum van de bepaling in de richtlijn (deze dateert van 1993), de datum waarop bepalingen in het Burgerlijk Wetboek zijn opgenomen of de termijn waarbinnen op grond van het Burgerlijk Wetboek nog vorderingen bij de werkgever kunnen worden ingediend (hoofdregel is een verjaringstermijn van 5 jaar na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is ontstaan).
Met inachtneming van het bovenstaande acht ik het met het oog op de rechtszekerheid van werkgevers niet wenselijk om het wetsvoorstel met terugwerkende kracht in te voeren.
Met de uitspraak waar de leden van de commissie naar verwijzen ben ik bekend. Wat ik over deze zaak kan melden is dat de Staat (IND) hoger beroep heeft ingesteld tegen deze uitspraak bij de Centrale Raad van Beroep. De rechtsvragen in deze zaak zijn dus nog niet definitief beslist. Overigens gaat het in deze uitspraak om een zaak van een ambtenaar, terwijl de voorgestelde wijziging van de vakantiewetgeving in het Burgerlijk Wetboek werknemers betreft.
De mogelijkheid bestaat dat de Centrale Raad van Beroep in deze zaak prejudiciële vragen stelt aan het Hof van Justitie EU over de uitleg van de rechtsregels ter zake. Mocht dit aan de orde zijn dan laat de beslissing op de gestelde rechtsvragen naar alle waarschijnlijkheid nog geruime tijd op zich wachten. Hangende de behandeling van die vragen wordt de procedure bij de Centrale Raad van Beroep geschorst.
De wetgever kan daar in ieder geval niet zo lang op blijven wachten. De wetgever heeft immers de taak om zijn wetgeving zo snel mogelijk op orde te brengen conform de jurisprudentie van het Hof van Justitie EU en de richtlijn.
Ik hoop hiermee uw vragen afdoende te hebben beantwoord en ben van mening dat met dit wetsvoorstel op een adequate wijze wordt gereageerd op de uitspraken van het Hof van Justitie EU. Indien uw Kamer instemt met dit wetsvoorstel kan het met ingang van 1 januari 2012 in werking treden.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
H. G. J. Kamp
Samenstelling: Van den Berg (SGP), Swenker (VVD), Terpstra (CDA), vice-voorzitter, Vedder-Wubben (CDA), Biermans (VVD), Kneppers-Heijnert (VVD), Van Driel (PvdA), voorzitter, Meulenbelt (SP), Ten Hoeve (OSF(, Westerveld (PvdA), Leijnse (PvdA), Staal (D66), Thissen (GroenLinks), Russell (CDA), Goyert (CDA), Huijbregts-Schiedon (VVD), Elzinga (SP), Quik-Schuijt (SP), Kuiper (CU), Lagerwerf-Vergunst (CU), Strik (GL), Koffeman (PvdD), Yildirim (Fractie-Yildirim) en Flierman (CDA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32465-E.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.