32 464 Wijziging van de Werkloosheidswet, de Ziektewet en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen om cumulatie van de uitkeringsduur op grond van de Ziektewet met de uitkeringsduur op grond van de Werkloosheidswet tegen te gaan en enige andere wijzigingen (Wet anticumulatie Ziektewet en Werkloosheidswet)

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 29 november 2010

Inhoudsopgave

blz.

  

1. Algemeen

1

2. Vangnetmaatregelen

7

3. Verrekening inkomsten uit arbeid tijdens recht op een ZW-uitkering

13

4. Financiële gevolgen

14

Hoofdstuk 1. Algemeen

De regering heeft met belangstelling kennisgenomen van het verslag van de Tweede Kamer naar aanleiding van het wetsvoorstel anticumulatie Ziektewet en Werkloosheidswet. Dit wetsvoorstel heeft als doel meer prikkels in te bouwen om daarmee de activerende werking van de Ziektewet (ZW) te bevorderen. De regering stelt met genoegen vast dat verschillende fracties die inbreng voor het verslag hebben geleverd de doelstelling van het wetsvoorstel onderschrijven. Zo stemt het wetsvoorstel de leden van de VVD-fractie tevreden. Ook de leden van de CDA-fractie onderschrijven het doel van dit wetsvoorstel. De leden van de fractie van de ChristenUnie onderstrepen het belang van de activering van zieke werknemers. De leden van de PvdA-fractie hebben met afkeuring kennis genomen van het wetsvoorstel en hebben daarbij enkele vragen. De leden van de fractie van de SP hebben met ontsteltenis kennis genomen van het wetsvoorstel en hebben een aantal vragen.

Bij de beantwoording van de vragen heeft de regering de indeling van het verslag zoveel mogelijk aangehouden. Daar waar de vragen van de verschillende fracties sterk op elkaar lijken of in elkaars verlengde liggen, heeft de regering ervoor gekozen om de vragen te bundelen en samengevoegd te beantwoorden.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering voornemens is, gelet op de opmerkingen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), gebruik te maken van de mogelijkheid die het wetsvoorstel biedt om verschillende onderdelen van het wetsvoorstel op verschillende momenten in werking te laten treden. Ook de leden van de CDA-fractie hebben geconstateerd dat het wetsvoorstel de mogelijkheid biedt om verschillende onderdelen van het wetsvoorstel op verschillende momenten in werking te laten treden en ook zij vragen of de regering voornemens is van deze mogelijkheid gebruik te maken. De leden van de PvdA-fractie hebben gevraagd of delen van het voorstel op een later moment worden ingevoerd.

Het vorige kabinet heeft dit wetsvoorstel aangekondigd in de Rijksbegroting voor het jaar 2010 en streefde ernaar het wetsvoorstel in werking te laten treden per 1 januari 2011. Deze datum is echter niet haalbaar. Het UWV acht invoering per 1 januari 2011 namelijk niet uitvoerbaar voor het onderdeel van het wetsvoorstel dat regelt dat de einddatum van de uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) niet verschuift na een periode waarover een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) is genoten (de anticumulatie). De reden hiervoor is dat, voor de uitvoering van de anticumulatie, systeemaanpassingen noodzakelijk zijn. Invoering van dit onderdeel van het wetsvoorstel acht het UWV wel haalbaar per 1 juli 2011. Daarom is de regering voornemens om dit onderdeel van het wetsvoorstel per 1 juli 2011 in werking te laten treden. Ook het onderdeel van het wetsvoorstel dat de loon- en verhaalssanctie voor werkgevers van vangnetters regelt, alsmede het onderdeel dat de verrekening regelt van inkomsten uit arbeid tijdens recht op een ZW-uitkering, zullen niet op 1 januari 2011 in werking treden. Deze onderdelen zullen zo spoedig mogelijk in werking treden nadat beide Kamers hebben ingestemd met het wetsvoorstel.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat het wetsvoorstel niet conform het coalitieakkoord is, waarbij werd afgesproken dat geen ingrepen in de WW zouden worden gedaan. Deze leden zijn van mening dat met deze wetgeving de tweedeling op de arbeidsmarkt wordt vergroot, omdat mensen die ziek worden onder een vast arbeidscontract recht hebben op twee jaar loondoorbetaling en hun WW-rechten in tact blijven. De leden van de PvdA-fractie vragen zich af hoe dit verschil in behandeling zich verhoudt met het gelijkheidsbeginsel.

De regering acht het van belang te benadrukken dat aan de maximale duur van de WW-uitkering niet wordt getornd. Noch voor werknemers met een vast dienstverband, noch voor werknemers met een tijdelijk dienstverband of werknemers die werkzaam zijn in uitzendarbeid. Alleen als sprake is van een stapeling van uitkeringen, wordt met dit wetsvoorstel een wijze van anticumulatie ingevoerd. Hiermee wordt de prikkelwerking versterkt. De regering onderschrijft daarom niet de stelling van de leden van de fractie van de PvdA dat het wetsvoorstel afwijkt van het coalitieakkoord.

Met betrekking tot de vraag over het gelijkheidsbeginsel is de regering van oordeel dat de positie van een werknemer die onder een vast arbeidscontract werkzaam is, een andere is dan die van een vangnetter. Als de werknemer in loondienst ziek wordt, heeft de werkgever de civielrechtelijke verplichting om het loon te betalen. Dit behoort tot het private domein. Als de vangnetter ziek wordt, heeft hij aanspraak op een ZW-uitkering. Dit hoort tot het publieke domein. Wegens dit essentiële verschil, is hier – in het kader van het gelijkheidsbeginsel – geen sprake van «gelijke gevallen». Door de anticumulatie wordt een stapeling van uitkeringen, gefinancierd uit collectieve middelen, voorkomen. Van stapeling van uitkeringen is geen sprake bij degenen die werkzaam zijn onder een vast arbeidscontract, omdat in dat geval de werkgever bij ziekte het loon betaalt.

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af waarom niet is ingezet op optimalisering van de re-integratie van zieke vangnetters. De leden van de PvdA-fractie hebben de indruk dat de problematiek waarvoor deze wet werd bedacht, ook kan worden opgelost door een betere controle van ziektegevallen en betere re-integratie door het UWV. Zij vragen de regering waarom niet voor die route gekozen is. Ook de leden van de fractie van de ChristenUnie vragen om toe te lichten welke andere alternatieve maatregelen de regering eventueel nog heeft overwogen om te voorkomen dat werknemers wiens dienstbetrekking eindigt zich ten onrechte vanuit financieel oogpunt ziekmelden. Zij willen weten waarom de regering dan niet voor deze maatregelen heeft gekozen.

In dit verband vragen ook de leden van de SP-fractie op basis waarvan de regering veronderstelt dat mensen onterecht aanspraak maken op een ZW-uitkering. De leden van de SP-fractie vragen in dit kader of de regering andere middelen heeft overwogen om het vermeende misbruik te voorkomen en welke middelen dat zijn.

Dankzij de Wet verbetering poortwachter, de Wet verlenging loondoorbetaling tijdens ziekte en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is de instroom in de WAO/WIA sterk gedaald. De in deze wetten vervatte maatregelen zijn met name gericht op werknemers in loondienst en hun werkgevers. Door deze wetten zijn de prikkels sterk gericht op het aan het werk houden en het aan het werk krijgen van zieke werknemers.

In de ZW staan de prikkels voor vangnetters echter nog niet eenduidig gericht op activering. Dat geldt in ieder geval voor het uitkeringsverlengende effect dat een ZW-uitkering thans heeft. Daardoor is er in de huidige situatie veeleer een (ongewenste) prikkel richting ziekte, dan een prikkel richting herstel en werk. Dit acht de regering ten principale onjuist. De regering acht het van belang dat er meer prikkels worden ingebouwd in de ZW, waardoor de activerende werking van de ZW wordt versterkt. Daardoor wordt de prikkelwerking van de ZW richting herstel en werk versterkt. Bovendien acht de regering het ongewenst dat door de huidige regeling uitkeringen worden gestapeld. Met dit wetsvoorstel wordt hieraan een einde gemaakt.

Onder verwijzing naar het IWI-rapport1, wijzen de leden van de PvdA-fractie terecht op het belang van re-integratie en controle van ziektegevallen. De regering beseft terdege dat ook andere aspecten dan die in dit wetsvoorstel zijn opgenomen de aandacht vragen. Ook de voormalige minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft tijdens de vorige kabinetsperiode in zijn brief van 6 september 2010 vastgesteld dat de ZW nu nog te weinig activerend werkt en dat modernisering van de ZW aan de orde is. In dat kader heeft hij een aantal maatregelen benoemd. Deze maatregelen betreffen onder meer de uitwerking van een activerender ZW-begrip, verbeteringen in de uitvoeringspraktijk en versterking van de werkgeversdienstverlening. Doel van modernisering is de activerende werking van de ZW te versterken en de arbeidsmogelijkheden van vangnetters verder te vergroten. Met het onderhavige wetsvoorstel is een eerste stap gezet om de ZW te moderniseren. Momenteel wordt verkend op welke manier de ZW verder gemoderniseerd kan worden.

Zoals gezegd, ziet de regering dit wetsvoorstel daarom als een eerste stap voor een meer omvattende aanpak, gericht op een bredere modernisering van de ZW.

In genoemde brief van 6 september, is ook aangegeven dat het UWV een plan van aanpak heeft opgesteld, om de kwaliteit van de re-integratie van langdurig zieke werklozen op korte termijn substantieel te verbeteren. Het UWV streeft naar een extra uitstroom van 5 000 personen uit de ZW en een verhoging van het aantal werkenden met een ZW-uitkering met ongeveer 8 000 personen in 2013. Het UWV treft met uitvoering van het plan van aanpak maatregelen op alle door IWI benoemde knelpunten. Het UWV zal in de tussentijdse rapportages en de jaarverslagen verslag doen van de uitvoering van het verbeterplan, de bereikte mijlpalen en de resultaten van de verbeteringen. Al met al is de inzet van de regering gericht op zowel verbetering van de uitvoeringspraktijk en de kwaliteit van de re-integratie als verbetering van de prikkelwerking.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat het UWV de taak heeft om degenen die niet ziek zijn niet in aanmerking te laten komen voor de Ziektewet. De leden van de PvdA-fractie vragen of het UWV hier niet toe in staat is.

Het UWV beoordeelt in alle gevallen of er sprake is van ziekte, en ook of de ziekte de betrokkene ongeschikt maakt voor het laatst verrichte werk (de maatstaf van artikel 19 van de ZW). Als de ziekmelding plaatsvindt tegen het einde van een uitkeringsperiode op grond van de WW, dan is het UWV extra alert bij de claimbeoordeling.

De leden van de SP-fractie vragen hoeveel werklozen in 2009 en 2010 een ZW-uitkering hadden enkel en alleen om de WW periode te verlengen.

Er zijn geen cijfers beschikbaar over het aantal werklozen dat een uitkering had om de WW-duur te verlengen. Wel blijkt uit onderzoek van TNO2 dat 35% van de zieke werklozen – naast hun ziekte – als belangrijke reden noemt om zich ziek te melden dat men anders geen uitkering meer ontvangt of dat men door ziekmelding de duur van de uitkering verlengt. Dit is een uiting van de eerder genoemde (ongewenste) prikkel richting ziekte, in plaats van een prikkel richting herstel en werk. Dit acht de regering ten principale onjuist.

Meer principieel zijn de leden van de PvdA-fractie het oneens met de in het voorstel verwoorde doelstelling c.q. constatering dat voor ZW en WW dezelfde re-integratieverplichting geldt. De clientèle en hun kans op de arbeidsmarkt is geheel anders en de omgang met hen ook. Die ongelijkheid wordt niet met een stukje papier ongedaan gemaakt. Voorts is de inkomensachteruitgang voor deels arbeidsongeschikte mensen die, door het verliezen van hun baan door ziekte, na de door dit voorstel veroorzaakte kortere WW in de WGA komen disproportioneel omdat geen aanspraak kan worden gemaakt op de loongerelateerde uitkering. De leden van de PvdA-fractie vinden dit ongewenst.

Ook de leden van de fractie van de ChristenUnie vragen om nader te verklaren wat de regering precies bedoelt met dat het van belang is dat voor de WW en de ZW «in principe» dezelfde re-integratieverplichting geldt.

Met de betreffende passage uit de memorie van toelichting3 heeft de regering tot uitdrukking willen brengen dat zowel voor zieke vangnetters als werklozen vergelijkbare re-integratieverplichtingen van toepassing zijn, waar het betreft het zoveel mogelijk trachten passende arbeid te verkrijgen en te verrichten. Leidend voor de regering zijn niet de beperkingen van mensen, maar de mogelijkheden waarover zij beschikken. Het gaat er dus om dat cliënten worden aangesproken om zich in hun opstelling te oriënteren op werken naar vermogen. Dat tussen werklozen en vangnetters ook verschillen bestaan doet aan dit belangrijke uitgangspunt niet af.

Het verschil tussen beide groepen komt wel tot uiting in de re-integratieondersteuning, die zij hierbij ontvangen van het UWV. Dit is immers maatwerk.

Tot slot merkt de regering op dat de criteria om voor een WIA-uitkering in aanmerking te komen gelijkelijk gelden voor vangnetters en niet-vangnetters. Met betrekking tot de effecten van dit wetsvoorstel op de duur van de loongerelateerde uitkering voor vangnetters, wordt verwezen naar de antwoorden, die hierna zijn gegeven, op vragen van gelijke strekking van de leden van de ChristenUnie-fractie.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader toe te lichten hoe groot de groep vangnetters thans is, uitgesplitst naar de categorieën vangnetters die in de memorie van toelichting worden beschreven.

De omvang van de groep vangnetters kan goed worden getypeerd aan de hand van het gemiddeld aantal lopende ZW-uitkeringen per dag. In de onderstaande tabel wordt dit weergegeven.

Tabel 1. Gemiddeld aantal lopende ZW-uitkeringen per vangnetgroep

Vangnetcategorie

ultimo augustus 2010

uitzendkrachten fase A, 1 en 2

13 061

uitzendkrachten overige fasen

1 258

  

overige flexwerkers, einde dienstverband

35 283

Werklozen

23 437

  

zwangere vrouwen, vóór verlof

9 367

zwangere vrouwen, na verlof

6 013

  

no risk polis

6 117

overige vangnetgroepen

2 842

Totaal

97 378

Bron: UWV tertaalverslag t/m augustus 2010, statistische bijlage

De leden van de CDA-fractie vragen voorts of de regering nader kan onderbouwen welke re-integratieprestaties het UWV de afgelopen vijf jaar heeft geleverd voor de categorie van vangnetters die geen werkgever (meer) hebben.

Het UWV verricht een aantal activiteiten, gericht op de re-integratie van vangnetters. Deze activiteiten omvatten onder meer het opstellen van een probleemanalyse en een plan van aanpak, het uitvoeren van het plan van aanpak en het waar nodig inzetten van een re-integratietraject of interventie. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de inzet van (nieuwe) re-integratietrajecten of kortdurende interventies (met name gericht op herstel) over de afgelopen jaren.

Tabel 2. Inzet trajecten/interventies ZW

Trajecten/interventies ZW

2006

2007

2008

2009

2010 (t/m aug)

Trajecten (netto instroom)1

 

3 842

4 756

5 905

5 072

plaatsingspercentage2

 

35%

25%

9%

7%

interventies3

 

7 911

9 596

12 795

11 818

XNoot
1

Trajecten ZW zijn pas vanaf 2009 in kwantitatieve informatie opgenomen. 2007 en 2008 zijn herleid; over 2006 is geen informatie beschikbaar.

XNoot
2

Plaatsingspercentage in 2009 en 2010 nog niet volledig, omdat trajecten deels nog lopen.

XNoot
3

Over ZW interventies wordt sinds 2007 gerapporteerd; plaatsingspercentage is hierbij niet relevant.

Voor de totale groep vangnetters zonder werkgever ziet het totale uitstroompercentage (het percentage vangnetters dat uit de ZW stroomt) er als volgt uit. De daling in de jaren 2009 en 2010 heeft waarschijnlijk te maken met een effect van de economische crisis.

Tabel 3. Uitstroompercentage vangnetters
 

2006

2007

2008

2009

2010

Totaal vangnet

95,8%

96,0%

95,7%

94,5%

93,4%

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de wetgeving sinds 2008 is aangepast om zieke vangnetters beter te re-integreren. Deze leden vragen wat sindsdien de instroom in de WIA is door vangnetters.

De WIA-instroom vertoont tussen 2008 en 2009 voor de vangnetgroepen samen een lichte stijging van 2,2% van 10 007 naar 10 227 personen (zie onderstaande tabel). De stijging is minder groot dan de 9,2% bij reguliere werknemers. Het aandeel ZW-vangnet binnen de totale WIA-instroom daalt licht en wel van 43,7% in 2008 naar 42,1% in 2009. Desondanks blijft sprake van een grote oververtegenwoordiging van vangnetters bij de WIA-instroom.

Tabel 4. WIA-instroom in 2008 en 2009

WIA-toekenningen aan:

in 2008

in 2009

toe-/afname in %

Werknemers

12 889

14 080

9,2%

    

Totaal Vangnetgroepen

10 007

10 227

2,2%

    

Totaal

22 896

24 307

6,2%

    

Vangnet als % van totaal

43,7%

42,1%

 

Bron: Kennismemo 10/07 Analyse stijging WIA-instroom II

De leden van de ChristenUnie-fractie willen weten waarom de regering veronderstelt dat de re-integratie van vangnetters beter gaat als er sprake is van anticumulatie van de ZW en de WW.

Onder het huidige recht, heeft een ZW-periode een verlengend effect en is er sprake van stapeling van uitkeringen. Daardoor is er nu veeleer een (ongewenste) prikkel richting ziekte, dan een prikkel richting herstel en werk. Om deze reden wordt in dit wetsvoorstel geregeld dat een ZW-periode geen verlengend effect meer heeft. Hierdoor wordt de prikkelwerking van de ZW richting herstel en werk versterkt.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om toe te lichten hoe hoog het ziekengeld is dat men ontvangt en hoe hoog de WW-uitkering is.

Het ziekengeld bedraagt 70% van het dagloon (in specifieke situaties 100%). Het dagloon is het loon dat de betrokkene gemiddeld per dag verdiende in het jaar voordat hij ziek werd. De eerste twee maanden bedraagt de hoogte van de WW-uitkering 75% van het dagloon. Vanaf de derde maand is de WW-uitkering 70% van het dagloon. Het dagloon is het loon dat de betrokkene gemiddeld per dag verdiende in het jaar voordat hij werkloos werd.

Hoofdstuk 2. Vangnetmaatregelen

De leden van de VVD-fractie constateren dat als de werkgever aantoont dat hij alsnog zijn re-integratieverplichting is nagekomen, de duur van de verlengde loondoorbetalingsperiode wordt bekort. Voorts constateren deze leden dat de duur van het tijdvak waarover de werkgever het loon moet betalen dus bepaald wordt door het gedrag van de werkgever. De leden van de VVD-fractievragen of de regering hier concretere zaken kan noemen. Voorts vragen zij op welke criteria wordt besloten om te bepalen of werknemers voldoende inspanning hebben geleverd om te voldoen aan de re-integratieverplichting.

Als het UWV bij de WIA-aanvraag constateert dat de werkgever onvoldoende heeft gedaan aan de re-integratie van de zieke werknemer, dan kan het UWV de loondoorbetalingsperiode verlengen met één jaar. Dit wordt de loonsanctie genoemd. Het UWV geeft dan aan wat er van de werkgever verlangd wordt. Hoe lang de loonsanctie precies duurt, hangt af van de re-integratieactiviteiten die de werkgever verricht tijdens de verlenging van de loondoorbetaling. De periode van één jaar kan namelijk worden bekort als de werkgever alsnog aan de eisen voldoet, bijvoorbeeld door passende arbeid aan te bieden of door een re-integratietraject in te kopen. Als de werkgever dat gedaan heeft en van mening is dat hij alsnog aan zijn re-integratieverplichtingen heeft voldaan, dan kan hij dat melden aan het UWV. Het UWV beoordeelt dan of de werkgever inderdaad alsnog aan zijn re-integratieverplichtingen heeft voldaan. Zes weken nadat het UWV besloten heeft dat de werkgever alsnog voldoende heeft gedaan, stopt de loonsanctie en hoeft de werkgever geen loon meer te betalen.

De toets op de re-integratie-inspanningen van zowel de werkgever als de werknemer, vindt plaats op basis van de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar en de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter. Daarbij is vooral het resultaat van de re-integratie-inspanningen van belang. Van de werknemer wordt verwacht dat hij zich actief opstelt, en meewerkt aan de maatregelen die de werkgever neemt om hem te kunnen (her)plaatsen in het eigen of in ander aangepast werk. Dit kan ook een tijdelijke detachering bij een andere werkgever inhouden.

De leden van de VVD-fractie merken op dat een deskundige en objectieve beoordeling van het re-integratieverslag van groot belang is. Zij vragen hoe de regering de objectieve beoordeling waarborgt.

De beoordeling vindt plaats aan de hand van het Beoordelingkader poortwachter. De daarin opgenomen toetsingsnormen zijn ontwikkeld door de Stuurgroep verbetering poortwachter. In deze Stuurgroep zijn onder meer het UWV, sociale partners en andere betrokken koepelorganisaties uit het veld vertegenwoordigd. De besluitvorming binnen het UWV vindt plaats onder toezicht van interne toetsingscommissies. In de verantwoordingsverslagen rapporteert UWV over de juistheid van de toetsing van de re-integratieverslagen. Tot en met juni 2010 is de score 86% (bij een norm van 80%).

De leden van de VVD-fractie merken op dat het ook kan voorkomen dat de werkgever wel voldoende inspanning heeft geleverd, maar dat de werknemer dat niet heeft gedaan. De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre er dan (financiële) consequenties zijn voor de werknemer en wat de gevolgen daarvan zijn voor de werkgever. Ook vragen deze leden hoe dit wordt beoordeeld door het UWV.

Terecht merken de leden van de VVD-fractie op dat het ook kan voorkomen dat de werknemer onvoldoende aan zijn re-integratie heeft gedaan. De werknemer moet immers ook zelf meewerken aan zijn re-integratie. Als de werknemer tijdens de loondoorbetalingsperiode niet meewerkt aan zijn re-integratie, dan kan de werkgever het loon volledig of deels inhouden, om de medewerking van zijn werknemer af te dwingen. Als de looninhouding niet tot het gewenste resultaat heeft geleid, dan zal het UWV bij de beoordeling van het re-integratieverslag de werkgever niet sanctioneren. De werknemer kan in dat geval wel – indien er een uitkering wordt toegekend – een korting op zijn uitkering opgelegd krijgen.

Als de werkgever zelf voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en heeft getracht om zijn werknemer tot medewerking te bewegen, dan heeft dat in het kader van de Wet WIA, voor de werkgever derhalve geen (financiële) gevolgen.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de wet slechts slaat op langdurig zieken, daar kortdurende ziekte al sinds 1986 kan leiden tot WW-duurkorting. De leden van de PvdA-fractie vragen waarom dit niet is vermeld in de memorie van toelichting.

Met de opmerking dat kortdurende ziekte al sinds 1986 kan leiden tot WW-duurkorting, doelen de leden van de PvdA-fractie kennelijk op de Wet wijziging WW-stelsel, die geldt sinds 1 mei 2007. Na de stelselherziening is immers weliswaar de huidige WW ingevoerd per 1 januari 1987, maar op grond daarvan gold tot 1 mei 2007 dat het recht op WW-uitkering eindigde indien de WW-gerechtigde ziek werd. Van duurverkorting van de WW was toen geen sprake. Pas met de Wet Wijziging WW-stelsel is geregeld dat degene die recht heeft op een WW-uitkering tijdens de eerste 13 weken van ziekte een WW-uitkering blijft ontvangen. Dit is toegelicht in de memorie van toelichting. Als gevolg hiervan leidt een ziekteperiode van korter dan 13 weken niet meer tot toekenning van ziekengeld op grond van de ZW. De leden van de PvdA-fractie merken terecht op dat niet in de memorie van toelichting is vermeld dat dientengevolge sprake kan zijn van een duurverkorting (van maximaal 13 weken) van de WW. Weliswaar is de tekst in de memorie van toelichting niet onjuist op dit punt, maar de regering erkent dat het vollediger was geweest om dit gevolg expliciet te benoemen.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat in de memorie van toelichting wordt opgemerkt dat de regering zal volgen welke effecten de verlenging van de loondoorbetalingsperiode voor en verhaal ZW-uitkering op werkgevers van vangnetters hebben voor de arbeidsmarktpositie van vangnetters. Deze leden vragen hoe de regering de arbeidsmarktpositie van deze vangnetters gaat volgen. Tevens vragen de leden van de PvdA-fractie hoe en wanneer de Kamer over de conclusies van de regering wordt geïnformeerd. De leden van de fracties van CDA en ChristenUnie stellen vragen van gelijke strekking.

Bij de invoering van de Wet verbetering poortwachter (in 2002) is ervoor gekozen om de loon- en verhaalssanctie niet te laten gelden voor werkgevers van vangnetters. Dat wil zeggen, voor werknemers die een orgaan doneren, werknemers die ziek worden als gevolg van zwangerschap of bevalling en werknemers die aanspraak hebben op een no riskpolis. De reden om deze sanctie niet te laten gelden voor werkgevers van vangnetters, was de vrees voor risicoselectie. Destijds was men namelijk bevreesd dat werkgevers deze personen niet meer zouden aannemen als hen een sanctie boven het hoofd zou hangen, als zijn hun re-integratieverplichtingen jegens deze werknemers niet zouden nakomen. Nu maakt de regering een andere keuze. De regering vindt dat het belang bij re-integratie van de werknemer moet prevaleren boven de vermeende risicoselectie door de werkgever. Bovendien is de regering van mening dat de vrees ongegrond is dat werkgevers deze personen om deze reden niet meer zullen aannemen. Immers, op grond van de Wet op de medische keuringen mag een werkgever geen medische aanstellingskeuring laten verrichten. Ook mag de werkgever een sollicitant niet naar zijn gezondheid vragen. Met andere woorden, de werkgever kan en mag niet op risico selecteren.

De regering acht het van belang dat – na invoering van de loon- en verhaalssanctie voor werkgevers van vangnetters – empirisch vastgesteld wordt dat zich daadwerkelijk geen risicoselectie voordoet. Daarom wil de regering volgen welke effecten de invoering van de loon- en verhaalssanctie heeft voor de arbeidsmarktpositie van vangnetters.

Na invoering van de loon- en verhaalssanctie zal onderzoek worden gedaan bij werkgevers die in de praktijk met een loon- of verhaalssanctie geconfronteerd worden. Ook zal onderzoek gedaan worden bij andere werkgevers. Daarbij zal onderzocht worden of zij bekend zijn met deze sancties en of dit effect heeft gehad op hun aanstellingsbeleid. Uiteraard zullen ook werknemers(organisaties) en andere (belangen)organisaties bij dit onderzoek worden betrokken.

Omdat de loonsanctie alleen voor nieuwe ziektegevallen zal gaan gelden en deze sancties pas kunnen worden opgelegd bij het einde van de loondoorbetalingsperiode van 104 weken, zullen de eerste loonsancties op zijn vroegst begin 2013 kunnen worden opgelegd. Om een representatief beeld te kunnen krijgen zal er over een substantiële periode onderzoek gedaan moeten worden.

Om deze redenen zullen de eerste onderzoeksresultaten pas na 2014 bekend kunnen worden. Vanzelfsprekend zal de regering het onderzoek en haar beleidsconclusies ter zake van de effecten van de loon- en verhaalssanctie op de arbeidsmarktpositie van vangnetters te zijner tijd aan uw Kamer doen toekomen.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat het wetsvoorstel op dit moment een aantal uitzonderingen kent. Zij vragen waarop dit uitzonderingsbeleid is gebaseerd. Voorts vragen zij of de uitzonderingen te maken hebben met internationale eisen, verdragen of wetten.

Ook de leden van de SP-fractie vragen naar de gemaakte uitzonderingen. Zij vragen waarom in geval van een ZW-uitkering als gevolg van orgaandonatie of zwangerschap dit wetsvoorstel niet van toepassing is.

Er zijn drie categorieën vangnetters uitgezonderd van de werkingssfeer van dit wetsvoorstel. Er wordt namelijk geregeld dat de anticumulatie niet geldt voor werknemers die vangnetter zijn omdat zij een orgaan doneren, ziek worden als gevolg van zwangerschap of bevalling en werknemers die aanspraak hebben op een no riskpolis. Anders dan voor de vangnetters voor wie de anticumulatie wel geldt – zoals WW-gerechtigden en degenen van wie het dienstverband eindigt door of tijdens ziekte – hebben deze vangnetters een dienstverband met een werkgever. Ingeval van ziekte als gevolg van orgaandonatie, zwangerschap of bevalling, of ingeval van een no riskpolis, moet de werkgever het loon aan deze vangnetter betalen, maar wordt er ziekengeld betaald ter compensatie van zijn loonkosten. Hiermee heeft het ziekengeld dat aan hen wordt verstrekt een ander karakter dan het ziekengeld dat wordt verstrekt aan de andere vangnetters. Gezien dit afwijkende karakter, acht de regering het ongewenst dat de ZW-periode van deze vangnetters met een werkgever in mindering gebracht zou worden op hun eventuele toekomstige WW-aanspraken. Dit verdraagt zich niet met de beschermde positie die deze groepen op grond van de ZW genieten, wegens de bijzondere oorzaak van hun verzuim (bij orgaandonatie of zwangerschap of bevalling), respectievelijk wegens hun ziektegeschiedenis (bij de no riskpolis). Met andere woorden, zowel de beschermde positie van deze vangnetters, als het feit dat deze vangnetters een werkgever hebben, is reden geweest om deze groepen uit te zonderen.

De leden van de SP-fractie hebben in dit verband een casuspositie geschetst. Zij vragen naar de gevolgen van dit wetsvoorstel voor een werknemer die een nier doneert en een werknemer die een nieroperatie ondergaat.

Als een werknemer die in dienst is van een werkgever een nier doneert, geldt de loondoorbetalingsverplichting, maar bestaat ook recht op ziekengeld. Als dezelfde werknemer een nieroperatie ondergaat, heeft hij recht op loondoorbetaling van zijn werkgever. In beide situaties wordt de ziekteperiode niet in mindering gebracht op de WW-duur. Als de laatstgenoemde werknemer echter geen werkgever meer heeft en daarom aanspraak heeft op ziekengeld, wordt de ZW-periode wel in mindering gebracht.

Ook vragen de leden van de SP-fractie of een ZW-uitkering na de zwangerschap en bevalling, met als oorzaak de zwangerschap of bevalling, in mindering wordt gebracht op de WW- periode.

Omdat de periode dat ziekengeld wordt verstrekt wegens zwangerschap of bevalling is uitgezonderd van de anticumulatie – zoals in het bovenstaande is toegelicht – wordt deze ZW-periode niet in mindering gebracht op de resterende WW-duur.

De leden van de PvdA-fractie hebben in dit verband nog gevraagd of deze uitzonderingen te maken hebben met internationale eisen, verdragen of wetten.

Op grond van regels die hun oorsprong hebben in het internationale recht moeten zwangere en bevallen werknemers weliswaar beschermd worden, maar zoals hiervoor al is toegelicht is de reden voor deze uitzondering met name gelegen in de afwijkende positie van deze vangnetters.

Ter zake van de internationale aspecten (ILO Conventie 102 en de Europese Code inzake Sociale Zekerheid en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM) van dit wetsvoorstel merkt de regering nog het volgende op.

ILO Conventie 102 en de Europese Code inzake Sociale Zekerheid geven regels voor verschillende soorten uitkeringen, waarbij een minimum wordt aangegeven voor de hoogte en de duur van uitkeringen bij bepaalde risico’s. De verdragssluitende landen kunnen kiezen of zij regelingen treffen voor alle of bepaalde groepen werknemers of regelingen voor alle ingezetenen. Om te bepalen of het Nederlandse stelsel van sociale zekerheid in overeenstemming is met deze verdragen moet het gehele stelsel in ogenschouw worden genomen. Wat betreft hoogte en duur voldoen de specifieke uitkeringen (ruim) aan de gestelde minimumnormen. Daarnaast is in het Nederlandse stelsel voorzien in een algemeen vangnet in de vorm van de Wet werk en bijstand (WWB). Een WWB-uitkering voldoet qua hoogte en duur aan alle gestelde normen. Hierdoor wordt gewaarborgd dat belanghebbenden in alle gevallen een uitkering krijgen die voldoet aan de minimumnormen in de verdragen. Het onderhavige wetsvoorstel brengt in die situatie geen verandering.

Artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM verbiedt ontneming van eigendom door de overheid, tenzij daarvoor een rechtvaardiging bestaat. Opeisbare aanspraken op een sociale zekerheidsuitkering zijn als eigendom te beschouwen.

Het onderhavige wetsvoorstel heeft geen ontneming van eigendom tot gevolg. Op grond van het overgangsrecht geldt de nieuwe regeling alleen voor nieuwe gevallen. Voor nieuwe gevallen geldt dat zij een aanspraak op WW hebben conform de nieuwe regeling. Van ontneming van eigendom is dan geen sprake. Werknemers die op de dag van inwerkingtreding van de Wet anticumulatie Ziektewet en Werkloosheidswet al recht op WW hebben, behouden dit recht conform het recht voor de inwerkingtreding van die wet. Ook voor deze werknemers is er dus geen sprake van ontneming van eigendom. Dit betekent dat de vraag naar een rechtvaardiging ook niet aan de orde is.

De leden van de CDA-fractie merken op dat in artikel 19 WW staat dat in geval van langdurige ziekte (langer dan 3 maanden) de betrokkene van een werkloosheidsuitkering is uitgesloten, omdat ervan uit wordt gegaan dat bij ziekte iemand niet beschikbaar kan zijn voor de arbeidsmarkt. Zij merken op dat het onderhavige wetsvoorstel hier haaks op lijkt te staan. De leden van de CDA-fractie vragen een toelichting van de regering op de vraag of dit wetsvoorstel wel past in de wetsystematiek van de Werkloosheidswet.

In het onderhavige wetsvoorstel wordt niet getornd aan de WW-systematiek. De WW-bepalingen, waarin de uitsluitingsgronden (artikel 19 van de WW) en het beschikbaarheidsvereiste voor zieke werklozen (artikel 20, lid 6, WW), zijn neergelegd worden met onderhavig wetsvoorstel niet gewijzigd. Ook op grond van het onderhavige wetsvoorstel bestaat immers na 13 weken uitsluitend recht op ziekengeld. Anders dan onder het huidige recht, wordt het verlengende effect van de ZW-periode tegengegaan.

De leden van de SP-fractie vragen of de periode waarin iemand WW ontvangt bedoeld is om onder andere werk te zoeken of scholing te volgen. Deze leden vragen of de regering van mening is dat iemand met bijvoorbeeld ernstige bekkeninstabiliteit in staat is om sollicitatiegesprekken te voeren. De leden van de SP-fractie vragen de regering om een lijst op te stellen van ziektes waarbij aanspraak kan worden gemaakt op de ZW maar waarbij het solliciteren niet mogelijk is en een lijst op te stellen van ziektes waarbij dit wel mogelijk is en toch aanspraak op de ZW kan worden gemaakt.

Van degene die een WW-uitkering ontvangt wordt verlangd dat hij beschikbaar is voor passende arbeid, solliciteert naar passende arbeid en passende arbeid aanvaardt. Als de WW-gerechtigde ziek wordt en aanspraak heeft op ziekengeld op grond van de ZW, geldt ook voor hem dat hij moet zoeken naar passend werk en dat werk moet aanvaarden. Bij de vraag wat passend is, wordt in het kader van de ZW – evenals in de WW – rekening gehouden met de beperkingen die de betrokkene ondervindt als gevolg van zijn ziekte. Indien de betrokkene om medische redenen niet in staat is om passend werk te verrichten, wordt dan ook niet van hem verlangd om hiernaar te solliciteren.

Welk werk in welke situatie en bij welk ziektebeeld passend is, is afhankelijk van de individuele omstandigheden van het geval. Dit vergt een individuele (medische) beoordeling. In zijn algemeenheid valt dan ook niet te zeggen of een bepaald ziektebeeld het al dan niet mogelijk maakt om om te zien naar passende arbeid. Indien iemand lijdt aan ernstige bekkeninstabiliteit – zoals de leden van de SP-fractie stellen – valt dan ook niet in algemene termen uit te drukken welke arbeid als passend kan worden aangemerkt. Er zijn gevallen denkbaar waarin dit absoluut uitgesloten is, maar er zijn ook gevallen denkbaar waarin dit wel tot de (medische) mogelijkheden behoort.

Gelet op het vorenstaande, is de regering dan ook niet voornemens om – zoals de leden van de SP-fractie vragen – een lijst op te stellen van ziekten waarbij het wel of juist niet mogelijk is om passend werk te zoeken en dit werk te aanvaarden.

De leden van de SP-fractie vragen met welk doel de WGA-uitkering de eerste periode aan het oude loon gerelateerd is. Voorts vragen deze leden of van dit doel geen sprake meer is indien iemand eerst een uitkering op grond van de ZW heeft gehad.

De leden van de SP-fractie doelen op de loongerelateerde uitkering in de WGA.

De loongerelateerde uitkering bestaat zowel uit een arbeidsongeschiktheids- als een werkloosheidscomponent. Vandaar dat de hoogte en duur van de loongerelateerde uitkering gelijk zijn aan de WW en daarmee zijn gerelateerd aan het oude loon. Reeds nu is het zo dat de duur van ontvangen WW-uitkering, in mindering wordt gebracht op de duur van de resterende loongerelateerde uitkering. In het verlengde hiervan acht de regering het wenselijk, nu met dit wetsvoorstel perioden van genoten ZW worden geanticumuleerd met de resterende WW-duur, om in geval iemand meer dan 35% arbeidsongeschikt is, hetzelfde te doen voor de resterende duur van de loongerelateerde uitkering. Anders zou immers een discrepantie ontstaan tussen het recht op WW en het recht op loongerelateerde WGA-uitkering.

Ten overvloede wijst de regering erop dat ook na afloop van de loongerelateerde WGA-uitkering sprake kan zijn van een aan het loon gerelateerde loonaanvulling indien sprake is van volledige maar niet duurzame arbeidsongeschiktheid of indien betrokkene in voldoende mate de resterende verdiencapaciteit benut.

Ook de leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de wetswijziging er toe leidt dat een zieke vangnetter, die in de WIA instroomt, geen recht meer heeft op de loongerelateerde WGA-uitkering. Deze leden willen weten waarom de regering hiervoor kiest. Wordt een zieke vangnetter zo niet ongelijk behandeld dan ieder andere niet-vangnetter, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Wat rechtvaardigt het verschil in behandeling van vangnetters en niet-vangnetters in dit geval, zo willen deze leden weten.

Op de rechtvaardiging voor het verschil in behandeling tussen vangnetters en niet-vangnetters is de regering reeds eerder in deze nota naar aanleiding van het verslag ingegaan. Aanvullend daarop wenst de regering te benadrukken dat het niet zo is dat een vangnetter geen recht op loongerelateerde uitkering meer heeft. In reactie op vragen van de leden van de SP-fractie is reeds aangegeven dat, ook onder het huidige recht al de genoten WW-uitkering in mindering wordt gebracht op de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering. Nu met dit wetsvoorstel ook genoten ZW-uitkering in mindering wordt gebracht op resterende WW-duur acht de regering het noodzakelijk om deze regeling ook door te trekken naar een eventueel WGA-recht. Anders zou immers de aanspraak op loongerelateerde uitkering voor degenen die minder dan 35% arbeidsongeschikt worden geacht (aanspraak resterend WW-recht) en degenen die meer dan 35% arbeidsongeschikt worden geacht (aanspraak resterend recht WGA-loongerelateerde uitkering) uit elkaar gaan lopen.

De leden van de ChristenUnie-fractie willen weten wanneer een werkgever te horen krijgt of de werkgever voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Gaat de werkgever hier ook tussentijds bericht van ontvangen zodat de werkgever de inspanningen kan vergroten, zo vragen deze leden.

Ingeval van ziekte van de werknemer, die een dienstverband heeft, moet de werkgever het loon doorbetalen. Gedurende deze loondoorbetalingsperiode is de werkgever samen met de werknemer verantwoordelijk voor de re-integratie van de werknemer. Het gaat hier om een private verantwoordelijkheid. Het UWV heeft hier dan ook geen bemoeienis mee. Pas aan het eind van de loondoorbetalingsperiode, beoordeelt het UWV de re-integratie-inspanningen van de werkgever op basis van het re-integratieverslag. Ingeval van een vast contract, is dat na de WIA-aanvraag, als het einde van de 104 weken loondoorbetaling in zicht is. Ingeval van een tijdelijk contract, is dat bij het einde van de dienstbetrekking, bij de overdracht van het ziektegeval door de werkgever – door middel van een re-integratieverslag – aan het UWV.

Wegens deze verantwoordelijkheidsverdeling tussen het private en publieke domein, heeft het UWV tot het moment waarop een WIA of ZW-uitkering wordt aangevraagd geen bemoeienis met de manier waarop de werkgever zijn re-integratietaak invult. Om deze reden krijgt de werkgever dan ook tussentijds geen bericht over de kwaliteit van zijn re-integratie-inspanningen. De werkgever kan wel tussentijds een deskundigenoordeel aan het UWV vagen over zijn re-integratie-inspanningen. Bijvoorbeeld als de werkgever zich afvraagt of hij nog wel op de goede weg zit met zijn re-integratie-inspanningen. Het oordeel dat het UWV desgevraagd geeft, kan werkgever en werknemer vervolgens verder helpen bij de re-integratie.

Hoofdstuk 3. Verrekening inkomsten uit arbeid tijdens recht op een ZW-uitkering

De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennis genomen van het voorstel om het inkomen in een betalingtijdvak zodanig te verrekenen met de ZW-uitkering dat het niet meer ter zake doet in hoeveel dagen werken dat inkomen is verdiend. Over de voorgestelde systematiek om bij inkomsten uit arbeid een percentage te verrekenen dat gelijk is aan het uitkeringspercentage, vragen deze leden of dat werknemers met een hoog uitkeringspercentage voldoende prikkelt om aan het werk te gaan. Verder vragen deze leden waarom de regering heeft gekozen voor deze rekenmethode.

In reactie op deze vragen van de leden van de VVD-fractie merkt de regering op dat de rekenmethode zo gekozen is dat enerzijds een financiële prikkel bestaat om (meer) te gaan werken, maar dat anderzijds geen prikkel bestaat om zich ziek te melden of ziek te blijven. Vanwege dat laatste mag de uitkering plus het daarnaast verdiende inkomen niet hoger zijn dan het dagloon. Dat kan zich voordoen als van de inkomsten uit arbeid minder wordt verrekend dan het uitkeringspercentage. Het meest duidelijk is dat bij een werknemer die een uitkering van 100% van zijn dagloon ontvangt. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een orgaandonor. Als hij zich ziek meldt, en dus een uitkering ontvangt die gelijk is aan zijn dagloon, en vervolgens deels gaat werken, waarvan maar een deel zou worden verrekend met de uitkering, dan zou zijn totale inkomen (uitkering plus loon) hoger zijn dan zijn dagloon. Daarvan zou een financiële prikkel uitgaan om zich ziek te melden dan wel ziek te blijven. Door van de inkomsten uit arbeid een percentage te verrekenen dat gelijk is aan het uitkeringspercentage, kan het zich niet voordoen dat het totale inkomen bij ziekte hoger is dan het dagloon van de werknemer. Wel blijft er, althans voor werknemers met een uitkeringspercentage lager dan 100, altijd een prikkel bestaan om (meer) te gaan werken. In die zin is sprake van een verbetering ten opzichte van de huidige systematiek.

De leden van de SP fractievragen of de regering een systematiek heeft overwogen die geen bezuiniging inhoudt. Deze leden vragen welke systematiek dit is.

De systematiek om een deel van de inkomsten uit arbeid te verrekenen met de ZW-uitkering, wordt niet voorgesteld om te bezuinigen. De reden van de voorgestelde systematiek is om meer werken altijd lonend te maken. In de huidige situatie loont het wel om te gaan werken, maar niet om meer te gaan werken doordat de meerdere inkomsten volledig in mindering worden gebracht op de ZW-uitkering. Bovendien sluit de voorgestelde systematiek aan op de systematiek die in de loongerelateerde fase van de WGA-uitkering wordt gehanteerd. Ook daar wordt van de inkomsten uit arbeid een percentage verrekend dat gelijk is aan het uitkeringspercentage.

Hoofdstuk 4. Financiële gevolgen

De leden van de PvdA-, CDA-en ChristenUnie-fracties vragen een nadere toelichting waarom de ramingen voor de besparingen als gevolg van de anticumulatie ZW en WW nu hoger uitvallen dan aanvankelijk geraamd werd in de beantwoording op vraag 96 van de begroting 2009 (Kamerstukken II 2009/10, 32 123-XV, nr. 6).

De besparing als gevolg van de anticumulatie ZW en WW bedraagt 42 miljoen in 2015.

De groep vangnetters die het betreft (WW-gerechtigden die ziek worden, alsmede degenen van wie het dienstverband eindigt tijdens of door ziekte) is op basis van de meest actuele inzichten groter dan waarvan aanvankelijk werd uitgegaan. Na de begroting van 2009 is besloten om de anticumulatie niet alleen te laten gelden voor de WW-gerechtigden, maar ook op de groep waarvan het dienstverband eindigt tijdens of door ziekte. Met deze groep werd eerder nog geen rekening gehouden. Daarnaast is gebruik gemaakt van de meest actuele uitvoeringsinformatie. Hierdoor valt de besparing hoger uit dan destijds werd geraamd.

De leden van de PvdA-fractie vragen welke berekeningen ten grondslag liggen aan de geschatte financiële gevolgen van dit voorstel. De leden van de CDA-fractie vragen of de besparing anticumulatie ZW/WW nader onderbouwd kan worden. Voorts vragen de leden van de CDA-fractie hoe de berekening van de besparing van € 15 miljoen in de ZW-uitkeringslasten tot stand is gekomen. Ook de leden van de ChristenUnie-fractie ontvangen graag een nadere onderbouwing op basis waarvan de regering een besparing van 15 miljoen euro op de ZW-uitkeringslasten verwacht. De leden van de CDA-fractie vragen tot slot eveneens of de berekening van € 15 miljoen inzake de nieuwe verrekeningssystematiek nader onderbouwd kan worden.

De regering licht de financiële gevolgen (per onderdeel van het wetsvoorstel) als volgt toe.

Anticumulatie ZW en WW

De populatie waarop de anticumulatie van ZW en WW betrekking heeft, zijn de WW-gerechtigden die ziek worden, alsmede degenen van wie het dienstverband eindigt tijdens of door ziekte, die na een ZW-periode in de WW terecht komen. Op basis van recente uitvoeringsinformatie van het UWV, blijkt dat het hier om een groep van circa 20 000 vangnetters gaat.

De besparing vindt plaats doordat de ZW-periode in mindering wordt gebracht op de WW-duur. Het verschil tussen de resterende gemiddelde WW-duur van deze groep en de gemiddelde verblijfsduur in de WW (na instroom vanuit de ZW) leidt tot een bruto besparing van circa 60 miljoen in 2015. In de berekeningen wordt rekening gehouden met extra doorstroom naar de WWB van circa 18 miljoen in 2015. De netto besparing komt daarmee uit op 42 miljoen.

Daarnaast vindt anticumulatie plaats van genoten ZW-uitkering met de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering. Aangezien er voor de groep vangnetters niet of nauwelijks een verschil bestaat tussen de hoogte van de uitkering in de loongerelateerde fase en de vervolgfase van de WGA, zijn de financiële gevolgen hiervan nihil.

Loon- en verhaalssanctie

De loon- en verhaalssanctie leiden ertoe dat een werkgever van een vangnetter (zwangere of bevallen vrouwen, orgaandonoren en werknemers met een no risk polis) bij onvoldoende re-integratie-inspanningen een sanctie krijgt, in de vorm van een verlenging van de loondoorbetalingsverplichting, respectievelijk het vergoeden van ziekengeld aan het UWV.

Bij de loonsanctie treedt een besparing op omdat de werkgever bij onvoldoende re-integratie-inspanningen na 2 jaar ziekte het loon van de vangnetter maximaal een jaar moet doorbetalen. Dit vertraagt de instroom in de WIA met maximaal een jaar en daardoor treedt een besparing in de WIA op. De populatie waarop de loonsanctie betrekking heeft is de groep werkgevers die onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Op basis van recente uitvoeringsinformatie van het UWV blijkt dat het hier jaarlijks om een groep van ongeveer 175 werkgevers gaat die een sanctie krijgt opgelegd.

Bij de verhaalssanctie treedt een besparing op omdat de werkgever van de werknemer van wie het dienstverband eindigt tijdens of door ziekte onvoldoende re-integratieinspanningen heeft verricht bij instroom in de ZW en daarom de ZW-uitkering van de vangnetter tijdelijk aan het UWV moet vergoeden. Dit zorgt voor lagere ZW-uitkeringslasten voor het UWV en is daarom een besparing op de ZW-uitkeringslasten. Naar inschatting van het UWV, betreft het hier ongeveer 160 werkgevers per jaar.

De totale besparing als gevolg van de loon- en verhaalssanctie bedraagt tezamen ca. 2 miljoen.

ZW-verrekeningssystematiek

De voorgestelde systematiek betekent dat van de inkomsten een vast percentage (het uitkeringspercentage) wordt verrekenend met de uitkering, conform de WIA-systematiek.

Het UWV past de huidige verrekeningssystematiek jaarlijks voor een kleine 50 000 ZW-uitkeringen toe. Bij een gemiddelde ziekteduur van 10 weken zullen deze uitkeringsgerechtigden als gevolg van de nieuwe verrekeningssystematiek gemiddeld in totaal ruim € 300 minder aan ZW-uitkeringen ontvangen. De nieuwe regeling voorziet immers in een lagere uitkering bij een gegeven loon, maar betekent wel dat méér werken er ook altijd toe leidt dat de werkende ziekengeldgerechtigde een hoger inkomen genereert.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. G. J. Kamp


XNoot
1

Rapport «Dienstverlening op Maat», juli 2010, pagina 17.

XNoot
2

TNO-rapport, december 2007, «Gezondheidsherstel en werkhervatting van zieke en niet-zieke werklozen».

XNoot
3

De desbetreffende passage luidt: «In dat kader is mede van belang dat voor de WW en de ZW in principe dezelfde re-integratieverplichting geldt. In beide gevallen dient de uitkeringsgerechtigde te trachten passende arbeid te verkrijgen en, indien hij daartoe in de gelegenheid wordt gesteld, deze arbeid te verrichten.»

Naar boven