32 464 Wijziging van de Werkloosheidswet, de Ziektewet en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen om cumulatie van de uitkeringsduur op grond van de Ziektewet met de uitkeringsduur op grond van de Werkloosheidswet tegen te gaan en enige andere wijzigingen (Wet anticumulatie Ziektewet en Werkloosheidswet)

Nr. 11 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 januari 2011

Op 15 december 2010 heb ik van de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (VC SZW) het verzoek ontvangen om een reactie te geven op twee brieven die aan de VC SZW zijn gestuurd in het kader van het wetsvoorstel Wet anticumulatie Ziektewet en Werkloosheidswet (32 464).

Zowel de FNV als de Landelijke Cliëntenraad (LCR) heeft een brief over dit wetsvoorstel gestuurd aan de VC SZW.

In mijn brief van 16 december 2010 (kamerstuk 32 464, nr. 10) – en tijdens het spoeddebat met uw Kamer op 16 december 2010 – heb ik aangegeven dat ik schriftelijk op deze brieven zal reageren. Met deze brief geef ik hier gevolg aan.

In het navolgende ga ik eerst nader in op de brief van de FNV. Vervolgens ga ik in op de brief van de LCR.

In haar brief van 14 december 2010 heeft de FNV een aantal principiële bezwaren geuit tegen het onderdeel van het wetsvoorstel dat betrekking heeft op de anticumulatie Ziektewet (ZW) en Werkloosheidswet (WW). Daarbij gaat de FNV in op het gedoogakkoord, het stapelen van uitkeringen, het verlengende effect, het eigenrisicodragerschap voor de ZW en de prikkelwerking in de ZW. De FNV schetst een aantal casusposities met betrekking tot het onderdeel van het wetsvoorstel dat de anticumulatie regelt.

In reactie hierop merk ik allereerst op dat met dit wetsvoorstel niet wordt ingegrepen in de systematiek van de Werkloosheidswet (WW). Met dit wetsvoorstel wordt immers niet getornd aan de maximale duur of de hoogte van de WW-uitkering. Met dit wetsvoorstel wordt uitsluitend een vorm van anticumulatie ingevoerd als er sprake is van een stapeling van uitkeringen. De reden hiervoor is dat het kabinet het onjuist acht dat de periode waarin ziekengeld is ontvangen op grond van de ZW nu een verlengend effect heeft op de WW waardoor de prikkel voor de vangnetter nu veeleer richting ziekte dan richting werk staat. Alleen dit verlengende effect wordt tegengegaan met dit wetsvoorstel. Daarmee wordt de activerende werking van de ZW versterkt.

De FNV plaatst hier een aantal kanttekeningen bij. Volgens de FNV is van «stapelen» geen sprake, omdat sprake is van twee verschillende volgtijdelijke uitkeringen, waarbij de ene uitkering wegens werkloosheid wordt verstrekt en de andere wegens ziekte. In dit verband schetst de FNV een aantal voorbeelden uit de praktijk. De FNV acht het onjuist dat de ZW en de WW ook in die situaties met elkaar worden verknoopt.

Ik hecht eraan te benadrukken dat er door middel van deze maatregel niet wordt getornd aan het beginsel van de sociale zekerheid, op grond waarvan de ene uitkering wordt verstrekt wegens ziekte en de andere wegens werkloosheid.

Dat beginsel blijft onverkort van kracht. Ook na invoering van deze maatregel wordt nog steeds ziekengeld op grond van de ZW verstrekt wegens ziekte aan een WW-gerechtigde, aan wie een WW-uitkering is verstrekt wegens werkloosheid.

Dit geldt ongeacht de aard van de ziekte.

Als betrokkene tussentijds herstelt en weer een beroep doet op de WW, wordt zijn ZW-periode in mindering gebracht op zijn resterende WW-duur.

Zoals gezegd, is de reden hiervoor dat het kabinet het onwenselijk vindt dat een ZW-periode nu een verlengend effect heeft op de resterende WW-duur. De omstandigheid dat deze uitkeringen niet bovenop elkaar worden gezet (zoals in de uitleg van de FNV van het begrip «stapelen»), maar volgtijdelijk worden verstrekt doet hier niet aan af.

Ik ben van mening dat op basis van de casusposities die de FNV aandraagt niet geconcludeerd kan worden dat het anticumulatievoorstel ten principale onjuist is.

Enkel op basis van een diagnose kan geen uitspraak worden gedaan over de herstelkansen of toekomstige belastbaarheid. Wanneer, na genoten ziekengeld op grond van de ZW, sprake is van arbeidsongeschiktheid kan een beroep worden gedaan op de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).

Daarnaast constateren zowel de LCR als de FNV dat de anticumulatie ook gevolgen heeft voor de Wet WIA. Dit is juist. De reden hiervoor is de volgende. De loongerelateerde WGA-uitkering bestaat voor werknemers die meer dan 35% arbeidsongeschikt zijn uit een arbeidsongeschiktheidscomponent en een werkloosheidscomponent. De loongerelateerde WGA-uitkering is in hoogte en duur gelijk aan de WW-uitkering. Daarom ligt het voor de hand dat de wijze van anticumulatie tussen de ZW en de WW ook doorwerkt in de loongerelateerde uitkering van de WGA. Ook na invoering van het wetsvoorstel kan aanspraak blijven bestaan op een resterend recht op loongerelateerde WGA-uitkering en WGA-loonaanvulling of WGA-vervolguitkering. De anticumulatie heeft voorts geen effect op de IVA-uitkering bij volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid.

De FNV constateert voorts dat sinds 2003 de mogelijkheid bestaat voor werkgevers om zelf de ZW-lasten te dragen voor vangnetters. In relatie hiermee vraagt de LCR aandacht voor het gelijkheidsbeginsel.

Werknemers in loondienst hebben bij ziekte recht op loondoorbetaling op grond van het Burgerlijk Wetboek. Dit is een private verantwoordelijkheid.

Vangnetters hebben recht op ziekengeld op grond van de ZW, ongeacht of hun ex-werkgever eigenrisicodrager is. Dit is een publieke verantwoordelijkheid.

Ingeval van ZW-eigenrisicodragerschap is de ZW onverminderd van kracht.

Weliswaar betaalt de ZW-eigenrisicodrager geen premie, maar dat doet niet af aan het publieke karakter van de ZW. Het UWV blijft hiervoor verantwoordelijk.

Omdat sprake is van ziekengeld op grond van de ZW, geldt ook hier het argument dat stapeling van publieke uitkeringen tegengegaan moet worden. Daarom wordt ook in deze situatie de ZW-periode in mindering gebracht op de resterende WW-duur.

Tot slot merkt de FNV op dat prikkelwerking gedragsverandering veronderstelt. Dit is volgens de FNV niet aan de orde bij degenen die langer dan 13 weken ziek zijn. De FNV is van mening dat het kabinet doorslaat op dit onderwerp en hiermee vooral langdurig zieke werklozen treft. Eerder in deze brief heb ik reeds toegelicht waarom het kabinet op dit punt een andere mening is toegedaan.

In het navolgende ga ik nader in op de brief van de LCR zoals ik deze via de VC SZW heb ontvangen op 15 december 2010. In zijn brief geeft de LCR aan dat hij zich kan vinden in twee van de drie onderdelen van het wetsvoorstel. Met betrekking tot het onderdeel dat de anticumulatie ZW en WW regelt, verzoekt de LCR om de huidige verlenging van de WW-periode met de ZW-periode te handhaven. De LCR voert hiervoor een aantal argumenten aan en licht dit toe aan de hand van een aantal casusposities.

De LCR merkt op dat door een goede controle van de ziekmelding misbruik van de ZW tegengegaan dient te worden. De LCR is van mening dat met het gelijkschakelen van de verplichtingen van de werkgever voor vangnetters de activerende werking van de ZW voldoende wordt verbeterd.

Misbruik van de ZW wordt al tegen gegaan via controle en handhaving door het UWV. Het UWV beoordeelt onder meer in alle gevallen of er sprake is van ziekte en of die ziekte de betrokkene ongeschikt maakt voor zijn laatstelijk verrichte werk. Zoals reeds eerder aangegeven wil het kabinet met dit wetsvoorstel het verlengende effect en het stapelen van uitkeringen tegengaan. Dit wordt niet tegengegaan door verbetering van de controle.

Het verheugt mij dat de LCR onderschrijft dat er ook voor de werkgever van de vangnetter een loon- en verhaalssanctie wordt geregeld in dit wetsvoorstel. Evenals de LCR, ben ik van mening dat hiermee de activerende werking van de ZW wordt verbeterd. Ik deel echter niet de mening van de LCR dat de activerende werking van de ZW hierdoor voldoende wordt verbeterd. Deze sanctie voor werkgevers heeft namelijk uitsluitend betrekking op vangnetters die een werkgever hebben. Door deze maatregel wordt de activering niet bevorderd voor vangnetters zonder werkgever. Dat geldt bijvoorbeeld voor WW-gerechtigden. Daarom ben ik van mening dat alleen de loon- en verhaalssanctie niet voldoende is.

De LCR wijst de anticumulatie af omdat zieke werknemers hierdoor anders worden behandeld dan zieke vangnetters. Als reden hiervoor geeft de LCR aan dat de anticumulatie voor zieke vangnetters ook gevolgen heeft voor de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering. Aan de hand van een tweetal casusposities schetst de LCR de effecten die het wetsvoorstel heeft.

In de eerste casuspositie schetst de LCR de gevolgen van de anticumulatie voor een werkloze vangnetter die recht heeft op 12 maanden WW-uitkering en die vervolgens na 6 maanden ziek wordt. Na 104 weken ziekte volgt de WIA-beoordeling.

Als de betrokkene bij de WIA-beoordeling minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht en een beroep doet op de WW, dan resteert er geen WW-duur meer als gevolg van het onderhavige wetsvoorstel.

Als de betrokkene bij de WIA-beoordeling meer dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht, ontstaat in deze situatie geen recht op een loongerelateerde WGA-uitkering als gevolg van dit wetsvoorstel.

De LCR concludeert dat de betrokkene nog recht zou hebben op 6 maanden WW-uitkering, respectievelijk 6 maanden loongerelateerde WGA-uitkering, als er geen anticumulatie zou gelden. Deze conclusie is juist. Blijkens mijn vorenstaande toelichting zijn deze effecten (op de duur van de WW, respectievelijk op de duur van de WGA) immers ook beoogd met dit wetsvoorstel.

In de tweede casuspositie schetst de LCR een situatie dat de betrokkene recht heeft op 32 maanden WW-uitkering en de betrokkene na 6 maanden ziek wordt.

Als de betrokkene bij de WIA-beoordeling minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht en een beroep doet op de WW, dan resteert er een WW-duur van 2 maanden als gevolg van dit wetsvoorstel.

Als de betrokkene bij de WIA-beoordeling meer dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht, dan resteert er een recht van 2 maanden op een loongerelateerde WGA-uitkering als gevolg van dit wetsvoorstel.

Ook deze conclusies zijn juist. Zoals ik hiervoor heb toegelicht, ligt het in mijn ogen voor de hand om de ZW-periode ook in mindering te brengen op de WGA, omdat de WGA-uitkering een werkloosheidscomponent heeft en qua hoogte en duur gelijk is aan een WW-uitkering.

Al met al ben ik na nadere bestudering van de brieven van FNV en de LCR van oordeel dat deze geen nieuwe argumenten bevatten.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. G. J. Kamp

Naar boven