Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel I wordt als volgt gewijzigd:
I
Onderdeel A, tweede onderdeel, komt te luiden:
2. Onderdeel g vervalt.
II
Onderdeel B vervalt.
B
Na Artikel I wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL IA
De Wet op het financieel toezicht wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 3:174 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van het tweede lid, onderdeel a, wordt toegevoegd: of rechten en verplichtingen die voor een kredietinstelling
of verzekeraar in verband met haar of zijn deelname aan een systeem als bedoeld in dat artikel zijn ontstaan.
2. In het derde lid, onderdeel a, wordt de zinsnede «de dag waarop de rechtbank de beschikking heeft gegeven» vervangen door
«binnen een werkdag als omschreven in de regels van het systeem, gedurende welke de rechtbank de beschikking heeft gegeven»,
wordt de zinsnede «centrale tegenpartij, afwikkelende instantie of systeemexploitant,» vervangen door «systeemexploitant»
en wordt de zinsnede «ten tijde van de uitvoering van de opdracht» vervangen door: op het tijdstip waarop deze opdrachten
onherroepelijk worden.
Toelichting
A
De wijzigingen in het oorspronkelijke wetsvoorstel betreffen de indirecte deelnemer. Naar aanleiding van het advies van de
Raad van State en de vragen van de leden van verschillende fracties, is bij nader inzien besloten geen gebruik te maken van
de optie in de richtlijn om een indirecte deelnemer als deelnemer te beschouwen. Aanleiding hiervoor is in de eerste plaats
dat het onduidelijk is wie wanneer bepaalt of er sprake is van systeemrisico. Wanneer dit eerst achteraf zou worden vastgesteld,
kan dit in de praktijk te veel onzekerheid geven. Geluiden uit de praktijk bevestigen dat deze onzekerheid niet opweegt tegen
de voordelen van gebruikmaking van de optie. Bij een andere gelegenheid zal worden bezien of het dienstig is te regelen wie
wanneer en op basis waarvan bepaalt of er sprake is van systeemrisico. Daarbij zal de vraag moeten worden beantwoord voor
welke gevallen gebruikmaking van de optie in de richtlijn gevolgen heeft. In het bijzonder moet de vraag worden beantwoord
of deze gevallen zich in de praktijk zodanig vaak voordoen dat een regeling wenselijk is. Daarbij moet worden bezien of de
indirecte deelnemer wel handelingen in het systeem verricht die kunnen worden beschermd door het van toepassing verklaren
van de bepalingen van de richtlijn. Ook moet de vraag worden beantwoord of het van toepassing verklaren van de bepalingen
van de richtlijn op handelingen die door de indirecte deelnemer buiten het systeem worden verricht wel in overeenstemming
met de bedoeling van de richtlijn is.
B
Aanvankelijk werd gedacht dat de Wijzigingsrichtlijn slechts tot aanpassingen van de Faillissementswet en het Burgerlijk Wetboek
noopte. Bij nader inzien leiden de wijzigingen in de Finaliteitsrichtlijn ook tot een enkele wijziging van de Wet op het financieel
toezicht. Hiermee worden de bepalingen betreffende noodregeling, geregeld in de Wet op het financieel toezicht, in overeenstemming
gebracht met de regeling van het faillissement. De opmerkingen in de Memorie van toelichting en in de Nota naar aanleiding
van het verslag betreffende de finaliteitsbescherming in verband met het faillissement, gelden ook voor de finaliteit in verband
met de noodregeling. Het overgrote deel van de wijzigingen van de Faillissementswet die zijn aangebracht in verband met de
aanpassingen van de Finaliteitsrichtlijn, behoeft niet tevens in de Wet op het financieel toezicht te worden aangebracht.
Zo zijn de regels met betrekking tot de interoperabiliteit algemeen van toepassing. Het voorschrift dat systemen regels vaststellen
inzake het tijdstip van invoering in het systeem en het tijdstip van onherroepelijkheid leidt tot regels die zowel in geval
van een faillissement als in geval van een noodregeling gelden.
De minister van Veiligheid en Justitie,
I. W. Opstelten