32 454 Wijziging van een aantal wetten ter invoering van de van rechtswege verleende vergunning (Verzamelwet van rechtswege verleende vergunning)

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 16 november 2010

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

  

ALGEMEEN

1

1. Inleiding

1

2. De van rechtswege verleende vergunning

3

3. Verhouding tussen de van rechtswege verleende vergunning en de dwangsom bij niet tijdig beslissen

5

4. Consultatiereacties

6

5. Administratieve lasten

6

ARTIKELSGEWIJS

7

Overige

9

ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met waardering kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben echter nog wel enkele aanvullende vragen.

Ten eerste merken deze leden verheugd op dat door de invoering van de lex silencio positivo (hierna: LSP) in diverse wetten een belangrijke stap wordt gezet in het verbeteren van de dienstverlening door de overheid richting burgers en bedrijven. Onder verwijzing naar het overzicht in de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 3 december 2008 wordt in de memorie van toelichting vermeld dat besloten is in een aantal gevallen de van rechtswege verleende vergunning niet in te voeren. De aan het woord zijnde leden vragen de regering om een herbezinning van deze gevallen en de van rechtswege verleende vergunning ook voor dit aantal vergunningsstelsels te laten gelden. Reden hiervoor is dat het regeerakkoord vermeldt dat als te laat op een vergunningsaanvraag wordt beslist, de vergunning zoveel mogelijk automatisch wordt verleend. In dit kader vragen deze leden dan ook de LSP op meer vergunningtrajecten toe te passen en vragen zij de regering welke doorslaggevende redenen er mogelijk bestaan om hier niet toe over te gaan.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij danken de regering voor de uitleg over de werking van de van rechtswege verleende vergunning zoals die al in de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is verankerd.

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van bovengenoemd voorstel. Naar aanleiding daarvan brengen deze leden de navolgende vragen en op-/aanmerkingen naar voren.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel waarmee in een aantal wetten de van rechtswege verleende vergunning wordt ingevoerd. Op deze manier wordt een bestuursorgaan geprikkeld tijdig een besluit te nemen voor een vergunning, om toestemming te geven, een aanwijzing te geven, een ontheffing te verlenen etcetera. Dat schept duidelijkheid voor de burger en het bedrijf, die afhankelijk zijn van een adequate besluitvorming.

De leden van de SP-fractie hebben met afkeuring kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden zijn voorstander van het beperken van de administratieve lasten van het bedrijfsleven. Het uitgangspunt daarbij zou moeten zijn dat wanneer vergunningsstelsels overbodig zijn, deze kunnen die worden afgeschaft. Verder zou volgens voornoemde leden in sommige gevallen overgegaan kunnen worden tot het stellen van algemeen geldende wettelijke bepalingen waar voorwaarden worden gesteld aan bepaalde zaken die momenteel vergunningplichtig zijn, zolang daarmee de bescherming van verschillende belanghebbenden niet in gevaar komt. Op die manier kunnen volgens deze leden de administratieve lasten voor het bedrijfsleven beperkt worden en blijven.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij zien het nut van het doel om tijdige besluitvorming op aanvragen om vergunningen, ontheffingen en toestemming te bevorderen. Desalniettemin hebben deze leden enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de SGP-fractie vinden het belangrijk dat er aandacht is voor tijdige besluitvorming door bestuursorganen. Zij vragen zich echter wel af in hoeverre het middel van de automatische vergunningverlening na het verstrijken van de termijn ook daadwerkelijk een verbetering betekent voor de rechtszekerheid voor derden.

Intussen is voor diverse vergunningstelsels gebruik gemaakt van de mogelijkheid van de van rechtswege verleende vergunning. Graag vernemen de aan het woord zijnde leden op welke wijze er zicht op blijft en of er negatieve effecten verbonden zijn aan deze vergunningverlening. Wanneer vindt een evaluatie plaats over de gang van zaken tot nu toe? In hoeveel procent van de gevallen wordt de termijn voor beslissing niet gehaald bij de vergunningstelsels waarop de deze procedure van toepassing is? Tegen welk deel van de van rechtswege verleende vergunningen wordt bezwaar en/of beroep ingesteld?

2. De van rechtswege verleende vergunning

De leden van de PvdA-fractie achten het van groot belang dat de derdenbescherming niet uit het oog wordt verloren door een van rechtswege verleende vergunning. Deze leden vragen of die derdenbescherming wel voldoende wordt gewaarborgd in het geval die derde vanwege het niet of te laat publiceren door het bestuursorgaan van de beschikking, de kans op bezwaar of beroep heeft gemist? Kan hier nader op worden ingegaan? Is het voorstelbaar dat het een derde pas op het moment dat hij met de concrete gevolgen van een van rechtswege verleende vergunning wordt geconfronteerd, duidelijk wordt dat hij bezwaar of beroep had kunnen aantekenen? In hoeverre is hij dan nog in staat om de gevolgen van die vergunning terug te laten draaien? In hoeverre dekt artikel 6:11 Awb, waarin is bepaald dat een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift toch ontvankelijk kan worden verklaard dit probleem volledig af?

De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat een tijdige besluitvorming van vergunningsaanvragen dient te worden bevorderd. Met de invoering van deze wet worden de aanvragen veel adequater behandeld. Indien de aanvragen niet of te laat behandeld worden, krijgt de burger van rechtswege een vergunning. Met de invoering van dit wetsvoorstel wordt het voor het bestuursorgaan aantrekkelijker zo spoedig mogelijk de vergunningsaanvragen te behandelen. De aan het woord zijnde leden achten dit een verstandige zaak, de burger hoeft dan niet onnodig lang te wachten op een besluit van het bestuursorgaan.

Voornoemde leden vragen hoe de belangen van de derdebelanghebbenden worden behandeld bij een van rechtswege verleende vergunning. Worden er maatregelen genomen om de positie van derdebelanghebbenden te verbeteren?

Gelet de mogelijkheden van bezwaar en beroep van de belanghebbende en het bestuursorgaan, vragen de aan het woord zijnde leden hoe de burger geïnformeerd wordt over de verkrijging van de rechtswege verleende vergunning en de samenhangende rechten en plichten hierbij van toepassing zijn.

In 2007–2008 was het percentage vergunningen dat op tijd werden verleend in 44 gemeenten 80%. Hoe liggen deze percentages tegenwoordig? Voornoemde leden vragen wat het verwachte percentage van het aantal rechtswege verleende vergunningen is met de invoering van het nieuwe wetsvoorstel.

De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de van rechtswege verleende beschikking niet volledig aan de eisen van de Awb voldoet. Zij kunnen leven met het feit dat zo’n beschikking niet gemotiveerd is zoals in afdeling 3.7 Awb is bepaald, vooral omdat het hier een positieve beschikking betreft. Lastiger is de kans dat een beschikking van rechtswege een stelsel van dwingend geformuleerde weigeringgronden doorkruist. De memorie van toelichting geeft als voorbeeld een vergunning die in strijd is met het Bouwbesluit. Een van rechtswege verleende beschikking kan op grondslag van een ontvankelijk bezwaar worden gewijzigd of herroepen, aldus de memorie van toelichting. De een het woord zijnde leden vragen naar de gevolgen hiervan voor de aanvrager van de vergunning. Zoals gebruikelijk bij een beschikking, staat ook elke van rechtswege verleende vergunning open voor bezwaar en beroep,. De memorie van toelichting stelt dat de rechtsgevolgen verbonden aan een van rechtswege verleende beschikking in werking treden drie dagen nadat de beslistermijn ongebruikt is verstreken. Wanneer een beschikking wordt verleend, begint de periode waarin bezwaar kan worden gemaakt op grond van de Awb. Hoe valt dit met elkaar te rijmen?

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de publicatie is geregeld van de van rechtswege verleende vergunning. Immers, als het bestuursorgaan zich zou realiseren dat de termijn is verstreken, zou het wel tijdig een beschikking hebben gegeven. Hoe kan het bestuursorgaan dan wel voor tijdige publicatie zorgen? In het verlengde hiervan vragen deze leden naar de positie van derdebelanghebbenden. De kans bestaat dat zij later op de hoogte worden gesteld van het verlenen van de vergunning, soms zelfs als de beroepstermijn verstreken is. De memorie van toelichting stelt dat de van rechtswege verleende beschikking geldt als een besluit in de zin van art. 1:3 Awb, waarop het stelsel van rechtsbescherming van de Awb van toepassing is. Welke rechten hebben derdebelanghebbenden wanneer zij op de hoogte worden gebracht van de van rechtswege verleende beschikking na het verstrijken van de beslistermijn? Ook de Raad van State wijst erop dat het bestuursorgaan verplicht is om de van rechtswege verleende vergunning bekend te maken, maar dat de bekendmaking geen gevolgen heeft voor de inwerkingtreding van de vergunning. Zo blijft er onzekerheid bestaan voor de vergunningaanvrager en eventueel derdebelanghebbenden. De aan het woord zijnde leden nodigen de regering uit op deze opmerkingen te reageren.

De leden van de CDA-fractie vragen naar de rechtsgevolgen van een van rechtswege verleende vergunning. Stel dat een burger een bouwvergunning aanvraagt voor een huis en van rechtswege de bouwvergunning krijgt omdat het college van burgemeester en wethouders verzuimd hebben een besluit te nemen. Hij begint te bouwen en weldra ligt er een fundering. Blijven de rechtsgevolgen in stand indien het college geen positieve vergunning had kunnen verlenen in verband met strijdigheid met bestemmingsplan? Hoe zit het met schorsing en vernietiging van dergelijke van rechtswege verleende vergunningen? Hoe zit het met mogelijke schadevergoedingen van derden die erdoor benadeeld zijn?

In artikel 4:13 Awb wordt bepaald dat de overheid een besluit neemt binnen een redelijke termijn. Voor de toepassing van de van rechtswege verleende beschikking moet de beslistermijn zo duidelijk mogelijk zijn bepaald. Is de lex silencio positivo alleen van toepassing voor gevallen waarin bij wet een beslistermijn is genoemd? Wanneer niet bij specifieke wettelijke bepaling een beslistermijn wordt genoemd, is de redelijke termijn uit art.4:13 Awb van toepassing. Is ook in die gevallen een van rechtswege verleende beschikking mogelijk of is deze alleen mogelijk bij wettelijke bepalingen die een specifieke beslistermijn bevatten?

Het uitgangspunt van de LSP is volgens de leden van de SP-fractie fundamenteel verkeerd. Indien de overheid niet in staat is om tijdig te beslissen over het al dan niet verlenen van een vergunning, dan moet ervoor gezorgd worden dat de overheid krachtig genoeg is om een kwalitatief goede en snelle beslissing te nemen. Deze wet, die het mogelijk maakt dat vergunningen van rechtswege worden verleend na de overschrijding van de beslistermijn, werkt volgens deze leden willekeur in de hand en wentelt de gevolgen van overheidsfalen af op de samenleving. De wet werkt willekeur in de hand omdat de aanvrager het «geluk» kan hebben dat er niet tijdig wordt besloten over de vergunningaanvraag en hij dus de vergunning mogelijk onterecht ongezien verleend krijgt. Overheidsfalen wordt met deze wet afgewenteld op de samenleving, omdat de afweging van maatschappelijke belangen en belangen van betrokkenen bij een vergunningaanvraag bij het van rechtswegen verlenen niet meer wordt gedaan. Dit ontneemt derden ook de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen het verlenen van de vergunning, alvorens die verleend wordt. Daarnaast zien de aan het woord zijnde leden ook niet hoe de wet bijdraagt aan het doel dat de overheid sneller beslist. In tegendeel: er zijn meer klachten te verwachten als procedures minder zorgvuldig worden doorlopen of als achteraf blijkt dat een vergunning niet verleend had mogen worden, gezien de af te wegen belangen. Die klachten zijn een uiting van een gebrek aan kwaliteit van de beslissing en verhogen de werkdruk bij de overheid. Bovendien is er al een instrument om de overheid te aan te sporen op tijd te beslissen, namelijk de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (hierna: Wet dwangsom). Zou de regering kunnen motiveren waarom in haar ogen de Wet dwangsom blijkbaar niet voldoet en er behoefte is aan een extra instrument?

Volgens de leden van de SP-fractie zou het uitgangspunt bij vergunningverlening moeten zijn dat wanneer een vergunning nuttig is, er tijdig en met een zorgvuldige afweging over het al dan niet verlenen moet worden besloten. Indien de vergunning niet nuttig is, dan moet deze worden afgeschaft. Waar dat mogelijk is, kunnen vergunningsstelsels worden omgezet in algemeen geldende wettelijke voorwaarden, waarin de belangen van betrokken partijen tot uiting komen. Het wetsvoorstel bevat een aantal vergunningstelsels die nuttig zijn en waarbij mogelijk maatschappelijke risico’s worden gelopen bij ongeziene verlening van de vergunning.

De leden van de D66-fractie achten het noodzakelijk inzicht te krijgen in de inzet van de LSP. Zij menen dat zorgvuldig monitoren en een jaarlijkse rapportage helderheid kunnen verschaffen over de tijdigheid van de besluitvorming en de effecten van de invoering van deze maatregel hierop. De aan het woord zijnde leden zijn van mening dat een dergelijke rapportage tevens de bezwaren van de Raad van State over nut en noodzaak van onderhavig wetsvoorstel kan wegnemen of bevestigen. Deze leden vragen de regering op deze wens te reageren. Ook vragen zij de regering alsnog te voldoen aan het verzoek van de Raad van State om per vergunningsstelsel overtuigend te motiveren waarom de van rechtswege verleende vergunning voor burger of bedrijf een toegevoegde waarde heeft.

Vanwege de rechtszekerheid van derden vragen de leden van de SGP-fractie of het wel een goede zaak is om hen afhankelijk te laten zijn van een uitzondering voor ontvankelijkheid in artikel 6:11 Awb. Wordt door het intussen verstreken zijn van de termijn voor bezwaar de ontvankelijkheid op geen enkele wijze ondergraven als het bestuursorgaan niet tot publicatie is overgegaan?

3. Verhouding tussen de van rechtswege verleende vergunning en de dwangsom bij niet tijdig beslissen

De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader in te gaan op de verhouding tussen de van rechtswege verleende vergunning en de dwangsom bij niet tijdig beslissen. De memorie van toelichting verklaart eenvoudig dat er bij een van rechtswege verleende vergunning per definitie sprake is van tijdig beslissen. Kan de regering nader ingaan op de werking van deze twee instrumenten om tijdig beslissen te bevorderen en op de mogelijkheden van oneigenlijk gebruik?

De leden van de D66-fractie vragen in hoeverre de Wet dwangsom effectief is. Zij vragen de regering inzicht te geven in zowel het aantal gebeurde dwangsommen, als de effectiviteit hiervan. Daarnaast vragen deze leden de regering uiteen te zetten hoe het functioneren van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen zich verhoudt tot voorliggend wetsvoorstel.

De aan het woord zijnde leden constateren dat het doel van zowel de Wet dwangsom als voorliggend wetsvoorstel is om onbehoorlijk gedrag van overheidsorganen tegen te gaan en te stimuleren dat er tijdig op aanvragen van burgers wordt beslist. Deze leden verzoeken de regering dan ook te beargumenteren waarom voorgaande wetten niet van toepassing zijn op overheidsorganisaties als de Immigratie- en Naturalisatiedienst en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, terwijl bij deze organisaties vaak sprake is van overschrijding van de beslistermijnen.

De leden van de SGP-fractie lezen dat voor de gevallen waarvoor van rechtswege een vergunning verleend wordt, de bepalingen over de dwangsom niet meer van toepassing zijn. Zij vernemen graag of door de dwangsombepalingen niet even effectief of effectiever kan worden bereikt dat bestuursorganen een beslissing nemen, waarbij ook nog eens rekening wordt gehouden met de noodzakelijke toetsing aan de regelgeving en de belangen van derden. Wat is de visie van de regering hierop?

De van rechtswege verleende vergunning verleent de persoon die de vergunning aanvraagt weliswaar een beslissing, maar het is onduidelijk of de beslissing ook in stand zal kunnen blijven in bezwaar en beroep. Is zijn rechtszekerheid er wel mee gediend als hij een ongemotiveerde vergunning krijgt?

4. Consultatiereacties

De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de Raad voor de rechtspraak stelt dat de verwachting is dat de werklast die uit dit wetsvoorstel volgt voor de gerechten minimaal zal zijn. Kan de regering aangeven waaruit deze minimale werklast bestaat?

De leden van de D66-fractie vinden de argumentatie van de regering welke pleit voor de invoering van de van rechtswege verleende vergunning voor een vergunningstelsel in de Wet op de kansspelen met betrekking tot de kansspelautomaten onvoldoende. Deze leden vragen de regering de zorgen van zowel de Raad van State, het College van Toezicht op de Kansspelen en de Vereniging Nederlandse Gemeenten afdoende weg te nemen. De aan het woord zijnde leden vragen de regering aan te geven hoe vaak zij verwacht dat aanwezigheidsvergunningen die bij tijdige besluitvorming niet zouden worden verleend, door de invoering van de LSP wel worden verleend.

De leden van de SGP-fractie vinden de automatische vergunningverlening voor speelautomaten (en voor de Wet op de kansspelen in het algemeen) geen goede zaak. Juist nu het beleid erop gericht is om kansspelverslaving tegen te gaan, is zorgvuldigheid in de afwegingen noodzakelijk. Het maakt voor het tegengaan van kansspelverslaving niet uit of het om een vergunning voor twee of voor veel automaten gaat. Kan de regering uitleggen waarom automatische vergunningverlening bij maximaal twee automaten wel verantwoord is met het oog op het tegengaan van verslaving? Hoe wordt voorkomen dat een vergunning wordt verleend aan mensen die hier vanwege hun verleden of gedrag op grond van de wettelijke regels niet voor in aanmerking zouden behoren te komen?

Zij vragen zich verder af waarom de regering stelt dat het «niet waarschijnlijk» is dat een semipermanente vergunning zou ontstaan voor een loterij. Is het volledig uitgesloten of rekent de regering erop dat het niet zal gebeuren, zonder dat die zekerheid er is?

5. Administratieve lasten

De leden van de D66-fractie menen dat de constatering van de Raad van State dat de bekendmaking van een van rechtswege verleende vergunning geen gevolgen heeft voor de inwerkingtreding van de vergunning de aandacht verdiend. Deze leden delen de zorg van de Raad dat de vergunning niet die zekerheid brengt die de toelichting daarvan verwacht. Deze constatering wordt in de ogen van de aan het woord zijnde leden onvoldoende weerlegd. Zij vragen de regering hier op te reageren. Deze leden vragen de regering tevens te reageren op de stelling van de Raad dat de Wet dwangsom reeds een prikkel biedt aan het bestuursorgaan om tijdig te beslissen.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel VI (artikel 90 van de Wet op de accijns)

De leden van de SP-fractie lezen dat de Wet op de accijns wordt veranderd omtrent het verbod om een distilleertoestel te vervaardigen of voorhanden te hebben zonder een daartoe verstrekkende vergunning van de inspecteur. Een vergunning wordt verstrekt om fraude tegen te gaan. De termijn is acht weken. Het is deze leden niet geheel duidelijk of de stilzwijgende instemming wordt verleend na acht weken of dat dit veranderd wanneer de inspecteur de belanghebbende in kennis heeft gesteld? Kan dit worden verduidelijkt? Gezien het doel van de vergunning, namelijk tegengaan van fraude, is het volgens de aan het woord zijnde leden juist niet de bedoeling dat stilzwijgend wordt verleend. Hoeveel van deze vergunningen zullen naar verwachting stilzwijgend verleend worden?

Artikel X (Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek)

De leden van de SP-fractie vragen de regering een risicobeoordeling te maken voor het stilzwijgend verlenen van ontheffing op grond van de artikelen 2:49, zesde lid, 2:58, vijfde lid, en 2:300, vijfde lid, BW. De bepaling dat de Minister van Economische Zaken slechts «om gewichtige redenen» ontheffing kan verlenen van de verplichting tot het opmaken, het overleggen en het vaststellen van de jaarrekening zegt toch al genoeg? Er moeten gewichtige redenen zijn, dan kan en mag die vergunning toch nooit stilzwijgend worden verleend? Hoe kan nu beoordeeld worden of de aangevoerde redenen «gewichtig» zijn, wanneer dit niet eens meer wordt getoetst? Waarom is het volgens de regering niet langer nodig dit verzoek om een ontheffing in behandeling te nemen en expliciet te beoordelen, en daarbij ook het algemeen belang en de belangen van derden in acht te nemen? Hoeveel van deze ontheffingen zullen naar verwachting stilzwijgend verleend worden?

Artikel XI (Wet op de kansspelen)

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de aanvraag van een vergunning voor speelautomaat in een café of restaurant van rechtswege kan worden verleend bij overschrijding van de beslistermijn. Het komt deze leden voor dat het algemene belang van het voorkomen van gokverslaving, boven dat van een tijdige besluitvorming gaat. Kunt u hier nader op ingaan? Acht u het bijvoorbeeld mogelijk dat het aantal speelautomaten onbedoeld toeneemt ten gevolge van dit wetsvoorstel?

De leden van de SP-fractie vragen de regering een risicobeoordeling te maken voor het stilzwijgend verlenen van vergunningen op grond van artikel 3 van de Wet op de kansspelen. Waarom is het volgens de regering niet langer nodig de vergunningsaanvraag voor het organiseren van een incidenteel kansspel in behandeling te nemen en expliciet te beoordelen? Het gaat hier volgens de toelichting om één vergunning per jaar per aanvrager. Hoeveel administratieve lasten scheelt het invoeren van de LSP op dit punt naar verwachting?

Voornoemde leden zijn ronduit tegen het stilzwijgend verlenen van vergunningen voor speelautomaten, zoals wordt voorgesteld met de wijziging van artikel 30b van de Wet op de kansspelen. Zij vragen de regering een risicobeoordeling te maken voor het stilzwijgend verlenen van vergunningen voor kansspelautomaten. Hoeveel van deze vergunningen zullen naar verwachting stilzwijgend verleend worden? Waarom is het volgens de regering niet langer nodig deze vergunningsaanvraag in behandeling te nemen en expliciet te beoordelen? De leden vragen de regering het wetsvoorstel op dit punt aan te passen.

Artikel XII

Begrijpen de leden van de SP-fractie het goed dat de wijziging in de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus alleen maar met zich meebrengt dat de ontheffing van de verplichting een uniform te dragen bij het verrichten van beveiligingswerkzaamheden stilzwijgend wordt verleend aan mensen die binnen het gebouw van de beveiligingsorganisatie blijven? Zo nee, dan ontvangen zij graag een nadere toelichting.

Artikel XIII (Wet financiering sociale verzekeringen)

De leden van de SP-fractie zien geen redenen om een lex silencio-bepaling op te nemen aangaande de Wet financiering sociale verzekeringen omdat de Wet dwangsom voldoet. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) bepleit dan ook dat de Wet dwangsom wordt toegepast in plaats van de LSP. Deze leden vragen in hoeveel gevallen de SVB in 2007, 2008 en 2009 te laat een beslissing heeft genomen. Graag ontvangen zij een uiteenzetting van de mogelijke maatschappelijke effecten van LSP op de Wet financiering sociale verzekeringen. Hoeveel van deze vergunningen zullen naar verwachting stilzwijgend verleend worden?

Artikel XVIII (Wet Milieubeheer)

Wat betreft de Wet Milieubeheer vragen de leden van de PvdA-fractie waarom van rechtswege ontheffing van het verbod om afvalstoffen te verbranden buiten een inrichting zou moeten worden verleend. Naar de mening van deze leden kan daarmee het algemeen belang wel degelijk in het geding zijn. Weliswaar kunnen gemeenten ongewenste gevolgen voorkomen door in een beleidsregel de voorwaarden voor ontheffing op het verbrandingsverbod op te nemen, maar niet alle gemeenten kennen al een dergelijke beleidsregel. Bestaat er voor de gemeenten die die beleidsregel nog niet kennen, het gevaar dat vanwege toepassing van de LSP bij verbranding van afvalstoffen buiten een inrichting het milieu wel wordt aangetast?

De leden van de SP-fractie merken op dat verbranden in de openlucht erg hinderlijk kan zijn voor de omgeving, getuige ook de vele klachten over barbecues en tuinkachels. Op welke wijze worden de rechten van omwonenden gewaarborgd als de vergunning van rechtswege verleend wordt bij overschrijding van termijnen? Kan de regering aangeven welke type materialen precies wel en niet in het openbaar verbrand mogen worden? Waarom is voor het verbranden van deze materialen in het openbaar een vergunning nodig? Welke schadelijke stoffen kunnen in de lucht en in de asresten vrijkomen? Waarom zou het niet schadelijk zijn als dit verbranden van rechtswege zou geschieden? Hoeveel van deze vergunningen zullen naar verwachting stilzwijgend verleend worden?

Artikel XIX (Noodwet Geneeskundigen)

Artikel XX (Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting)

De leden van de SP-fractie ontvangen graag een uitgebreide toelichting op nut en noodzaak van het toepassen van de LSP op de Noodwet Geneeskundigen en de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting. Deze leden zijn van mening dat de meerwaarde van de voorgestelde wijzigingen volstrekt onhelder is. Genoemde wetten hebben het bijzondere karakter dat ze direct of indirect raken aan de zorg voor mensen. Omdat het om de gezondheid van mensen gaat, zijn voornoemde leden van mening dat uiterste zorgvuldigheid geboden is. Het lijkt hun dan ook onwenselijk om de in de genoemde wetten vastgelegde vergunnings- en instemmingsplicht te versoepelen. Graag vernemen zij waarom de bestaande vergunnings- en instemmingsplicht ooit in de Noodwet Geneeskundigen en de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting zijn opgenomen en waarom naar de mening van de regering deze redenen kennelijk van verminderde betekenis zijn geworden. De aan het woord zijnde leden vragen de regering een risicobeoordeling te maken voor het stilzwijgend verlenen van genoemde vergunningen en instemmingen. Waarom is het volgens de regering niet langer nodig deze vergunningsaanvraag in behandeling te nemen en expliciet te beoordelen en daarbij ook het algemeen belang en de belangen van derden in acht te nemen? Hoeveel van deze vergunningen zullen naar verwachting stilzwijgend verleend worden?

Overige

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de LSP niet van toepassing wordt verklaard op een aanvraag op grond van de Wet werk en bijstand.

De voorzitter van de commissie,

De Roon

Adjunct-griffier van de commissie,

Puts


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Rouvoet, A. (CU), Staaij, C.G. van der (SGP), Arib, K. (PvdA), Çörüz, C. (CDA), Koopmans, G.P.J. (CDA), Roon, R. de (PVV), Voorzitter, Brinkman, H. (PVV), Vermeij, R.A. (PvdA), Ondervoorzitter, Raak, A.A.G.M. van (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Dibi, T. (GL), Toorenburg, M.M. van (CDA), Peters, M. (GL), Berndsen, M.A. (D66), Nieuwenhuizen, C. van (VVD), Schouw, A.G. (D66), Marcouch, A. (PvdA), Steur, G.A. van der (VVD), Recourt, J. (PvdA), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Helder, L.M.J.S. (PVV) en Taverne, J. (VVD).

Plv. leden: Slob, A. (CU), Dijkgraaf, E. (SGP), Bouwmeester, L.T. (PvdA), Bochove, B.J. Van (CDA), Sterk, W.R.C. (CDA), Dille, W.R. (PVV), Elissen, A. (PVV), Timmermans, F.C.G.M. (PvdA), Kooiman, C.J.E. (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Karabulut, S. (SP), Halsema, F. (GL), Smilde, M.C.A. (CDA), Voortman, L.G.J. (GL), Pechtold, A. (D66), Burg, B.I. van der (VVD), Hachchi, W. (D66), Spekman, J.L. (PvdA), Liefde, B.C. de (VVD), Dijsselbloem, J.R.V.A. (PvdA), Azmani, M. (VVD), Bontes, L. (PVV) en Dijkhoff, K.H.D.M. (VVD).

Naar boven