32 444 Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten in verband met de vereenvoudiging van en de invoering van een elektronische dienstverlening bij de burgerlijke stand (Wet elektronische dienstverlening burgerlijke stand)

D NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VEILIGHEID EN JUSTITIE1

Vastgesteld 13 november 2012

De memorie van antwoord geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende nadere opmerkingen en het stellen van de volgende nadere vragen.

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de memorie van antwoord. Zij bedanken de regering voor de uitvoerige beantwoording van hun vragen. Toch vraagt deze beantwoording om een nadere toelichting en roept de beantwoording bij deze leden ook enkele nieuwe vragen op.

De leden van de D66-fractie hebben, naar aanleiding van de memorie van antwoord, nog enkele vragen.

De leden van de GroenLinks-fractie danken de regering voor de antwoorden op de gestelde vragen. Zij willen enkele vervolgvragen stellen.

2. Veiligheid en betrouwbaarheid elektronische dienstverlening

De leden van de VVD-fractie hebben in het voorlopig verslag gevraagd hoe een veilig gebruik van DigiD kan worden gegarandeerd bij invoering van dit wetsvoorstel. De regering stelt dat DigiD een afdoende veilig en betrouwbaar systeem is, zonder daarbij een bevredigende motivatie te geven.2 Kan de regering, zo vragen deze leden, die stelling nader onderbouwen? Waarop baseert de regering deze stelling? De regering geeft aan dat wordt verkend of DigiD met een hoger betrouwbaarheidsniveau moet worden uitgebreid. Ook stelt zij dat in 2012 bekend zal worden welke rol de elektronische identiteitskaart daarin zal kunnen vervullen. Waarom, zo vragen deze leden, is dat nodig als DigiD een afdoende veilig en betrouwbaar systeem is? Is inmiddels bekend welke rol de elektronische identiteitskaart daarin zal kunnen vervullen? Deze leden worden graag door de regering geïnformeerd over de wijze waarop invulling gegeven gaat worden aan die rol.

De leden van de VVD-fractie geven verder aan dat de regering ervan uitgaat dat met invoering van het jaarlijkse ICT-beveiligingsassessment bij gemeenten een structurele en forse impuls wordt gegeven aan de kwaliteitsverhoging van de ICT-beveiliging van organisaties die DigiD gebruiken. Deze leden vinden het uitvoeren van assessments een goede eerste stap. Maar, zo stellen zij, dit brengt nog niet met zich mee dat daadwerkelijk maatregelen getroffen gaan worden. De assessments zullen waarschijnlijk wel het bewustzijn verhogen, maar waarop baseert de regering haar stelling dat het assessment ook daadwerkelijk zal leiden tot concrete maatregelen en betere ICT-beveiliging? Deze leden ontvangen graag een reactie.

De leden van de VVD-fractie hebben ook verzocht geïnformeerd te worden over de wijze waarop de regering de identiteit en authenticiteit van gebruikers gaat garanderen, alsmede de integriteit van gegevens, de onweerlegbaarheid van de ontvangst en verzending van gegevens en de vertrouwelijkheid van gegevens. De regering doet dat door te verwijzen naar het voorgestelde artikel 1:18b BW waarin volgens de regering concrete randvoorwaarden zijn geformuleerd voor de te gebruiken systemen van gegevensverwerking. In het voorgestelde artikel 1:18b BW worden echter geen randvoorwaarden genoemd, maar kwaliteitseisen. De regering geeft aan dat het College Standaardisatie de nodige standaarden heeft vastgesteld voor de ICT-beveiliging. Deze standaarden zullen op enigerlei wijze worden verankerd in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die in het voorgestelde artikel 1:18b lid 2 wordt genoemd. Betekent dit dat als gemeenten aantoonbaar voldoen aan genoemde standaarden, ze daarmee per definitie zullen voldoen aan de kwaliteitseisen van het voorgestelde artikel 1:18b BW? De rechtszekerheid zou daarmee gediend zijn. Deze leden ontvangen graag een reactie van de regering op dit punt.

De leden van de D66-fractie stellen dat in het wetsvoorstel met artikel I onderdeel B een bepaling wordt ingevoegd (artikel 1:18b), welke de beginselen bevat waaraan de gegevensverwerking moet voldoen. De termen die hierin gebruikt worden zijn relatief open, zoals «juistheid» of «vertrouwelijkheid». Deze termen kunnen door een AMvB bedoeld in het voorgestelde lid 2 van het artikel geactualiseerd worden met het oog op technische ontwikkelingen. Deze leden hechten veel waarde aan deze flexibiliteit, in de zin dat de veiligheidsnormen zeer dicht op de technische mogelijkheden moeten blijven zitten. Hiervoor is uitsluitend een kan-bepaling in het voornoemde lid 2 echter onvoldoende. Kan de regering toezeggen deze AMvB op gezette tijden, bijvoorbeeld jaarlijks, te evalueren en indien nodig te herzien, desnoods ook vaker bij nieuwe technische ontwikkelingen? En hoe worden de hiervoor besproken open termen in eerste instantie – dus voordat een AMvB is vastgesteld – ingevuld? Deze leden ontvangen graag een reactie van de regering.

De leden van de D66-fractie hechten veel belang aan de beveiliging tegen fraude, zeker wanneer het om fundamentele documenten gaat zoals die van het gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA). De leden zien dat de regering het hiermee eens is, en zijn daar verheugd over. Tegelijkertijd lezen deze leden in het antwoord op de vragen van de CDA-fractie in de memorie van antwoord dat de te gebruiken systemen nog uitvoerig moeten worden getest en buiten twijfel moeten staan voordat overgegaan wordt tot een verplichte invoering. Echter, zonder dat deze systemen op deze wijze zijn getest, lijkt het deze leden onverantwoord om gemeenten er vrijwillig aan te laten deelnemen. Er lijkt een hogere veiligheidsstandaard te worden geëist voor een verplichte invoering dan voor een vrijwillige invoering. Kan de regering dit uitleggen?

Vervolgens vragen de leden van de D66-fractie of de regering van plan is een jaarlijks budget in te richten om de beveiliging van de elektronische dienstverlening actueel te houden.

3. Geboorteaangifte

De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij te vernemen dat de door hen gedane suggestie om ook het doen van elektronische geboorteaangifte door een moeder en de lesbische meemoeder mogelijk te maken, de regering aanspreekt. Zij zijn er ook over te spreken dat de regering bij het wetsvoorstel dat het lesbisch meemoederschap regelt een nota van wijziging heeft ingediend om dit te zijner tijd mogelijk te maken.3 In de memorie van antwoord verbindt de regering dit echter aan de uitkomst van de evaluatie.4 Het is deze leden niet duidelijk waarom de mogelijkheid elektronisch aangifte van een geboorte te doen niet direct bij het inwerkingtreding van het wetsvoorstel lesbisch meemoederschap ingesteld kan worden. Waarom wil de regering wachten op de evaluatie? De regering stelt dat uit de evaluatie zou moeten blijken dat elektronische aangifte in deze situatie op betrouwbare wijze kan worden gedaan. Waarom, zo vragen deze leden, zou de betrouwbaarheid in deze situatie anders liggen dan in die van hetero-ouders? En waarom is het criterium of er in deze specifieke situatie behoefte bestaat aan het openstellen van de mogelijkheid tot het doen van elektronische geboorteaangifte, doorslaggevend? Is het niet simpelweg een kwestie van gelijke behandeling? In de ingediende nota van wijziging lezen deze leden overigens de in de memorie van antwoord genoemde voorwaarde «als uit de evaluatie blijkt dat dit betrouwbaar kan en daaraan in de praktijk behoefte blijkt te bestaan» niet terug.5 Kan op de basis van de tekst van het ingediende wijzigingsvoorstel geconcludeerd worden dat zodra beide wetsvoorstellen in werking zijn getreden, het ook voor lesbische ouders mogelijk is elektronisch geboorteaangifte te doen, en dat daarvoor de evaluatie niet behoeft te worden afgewacht? Deze leden ontvangen graag een reactie van de regering.

Vervolgens merken de leden van de GroenLinks-fractie op dat de regering in de memorie van antwoord aangeeft dat in het kader van de consultatie over het wetsvoorstel tot wijziging van Boek 1 BW en de Wet GBA ter zake van vermelding van het geslacht in de geboorteakte is besloten het complexe vraagstuk van de mogelijkheid van de afwezigheid van vermelding van het geslacht in de geboorteakte apart te gaan bezien.6 Kan de regering concreet aangeven hoe en wanneer zij dit apart gaat bezien? En is de regering bereid daarbij tevens de vraag te onderzoeken of het mogelijk en wenselijk is de registratie van het geslacht in het GBA geheel achterwege te laten?

4. Huwelijksdwang en schijnhuwelijken

De leden van de D66-fractie sluiten zich aan bij het belang dat de regering hecht aan het voorkomen van schijnhuwelijken. Zij willen er echter op wijzen dat schijnhuwelijken niet alleen aantrekkelijk zijn met het oog op het verkrijgen van een verblijfsvergunning, maar dat er ook sprake kan zijn van andere motieven. Naar de mening van deze leden is het offline-contact tussen een ambtenaar van de burgerlijke stand en de partijen bij ondertrouw een belangrijke waarborg voor de controle daarop. Deze leden merken op dat op dat moment immers kan worden gekeken naar iemands wijze van uitdrukken en lichaamshouding, wat als indicatie voor verder onderzoek kan worden aangegrepen. Kan de regering motiveren waarom desondanks met het inzien van schriftelijke stukken kan worden volstaan? Deze leden ontvangen graag een reactie.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de antwoorden van de regering met betrekking tot de vraag of het doen van elektronische aangifte het risico van het missen van signalen van huwelijksdwang vergroot. Zij zijn te spreken over het feit dat de regering op verschillende manieren tracht huwelijksdwang tegen te gaan. Zij zijn er echter niet van overtuigd dat het onderhavige wetsvoorstel wat dat betreft weinig risico's meebrengt, zoals de regering blijkbaar veronderstelt. Natuurlijk is het zo dat ook na een elektronische aangifte van het voornemen te trouwen men voor het echte huwelijk in persoon naar het stadhuis moet. Maar, zo vragen deze leden, is het niet naïef te veronderstellen dat iemand die door haar (of soms zijn) familie is gedwongen tot een huwelijk, gedurende een huwelijksplechtigheid in aanwezigheid van de hele familie het vermogen heeft om aan te geven dat zij (of hij) dit huwelijk eigenlijk niet wil? Met het antwoord dat bij voorgenomen huwelijken altijd de verblijfsstatus van de niet-Nederlandse huwelijkskandidaten wordt gecheckt, en er derhalve altijd een concreet toetsmoment voor de huwelijkssluiting blijft, lijkt de regering volgens deze leden te veronderstellen dat huwelijksdwang alleen plaatsvindt bij huwelijken met niet-Nederlanders of mensen zonder verblijfsstatus. Maar, zo vragen zij, is het niet zo dat er ook sprake kan zijn van huwelijksdwang wanneer beide huwelijkspartners de Nederlandse nationaliteit en/of een zelfstandige verblijfsvergunning bezitten? Welk concreet toetsmoment is er dan voor de huwelijkssluiting? Deze leden vragen of de regering bereid is om bij de evaluatie van de wet ook het mogelijk missen van signalen van huwelijksdwang mee te nemen, evenals het mogelijk gebruiken van de DigiD door (aanstaande) echtgenoot of ouders, zonder toestemming van de betrokkene. Zij ontvangen graag een reactie van de regering.

5. Uitvoerbaarheid

De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van antwoord dat de regering een deels aanzienlijke en in ieder geval structurele besparing voor gemeenten verwacht.7 Echter, de rechten zullen volgens artikel 229b lid 1 Gemeentewet evenredig moeten worden verlaagd met de efficiëntiewinst. Hoe kan de gemeente volgens de regering in financieel opzicht dan toch profiteren van deze nieuwe dienstverlening? Voorts, zo merken deze leden op, zegt de regering dat een betrouwbare inschatting van de kosten en baten nog niet gemaakt kan worden.8 Deze leden vragen of de regering kan uitleggen hoe, los van de te verlagen leges, een en ander met elkaar te rijmen valt.

De leden van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie zien de reactie van de regering – bij voorkeur binnen vier weken – met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie, Broekers-Knol

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Broekers-Knol (VVD) (voorzitter), Kneppers-Heynert (VVD), Kox (SP), Engels (D66), Franken (CDA), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA) (vice-voorzitter), Duthler (VVD), Koffeman (PvdD), Quik-Schuijt (SP), Strik (GL), K.G. de Vries (PvdA), Knip (VVD), Hoekstra (CDA), Lokin-Sassen (CDA), Scholten (D66), De Boer (GL), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA), Beuving (PvdA), Koole (PvdA), Schrijver (PvdA), Reynaers (PVV), Popken (PVV), Frijters-Klijnen (PVV), Ester (CU), Swagerman (VVD)

X Noot
2

EK, 32 444, C, blz. 3.

X Noot
3

Kamerstukken II 2011/12, 33 032, nr. 2, wetsvoorstel inzake juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder anders dan door adoptie (lesbisch ouderschap)

X Noot
4

EK, 32 444, C, blz. 11.

X Noot
5

Kamerstukken II 2011/12, 33 032, nr. 7.

X Noot
6

EK, 32 444, C, blz. 12.

X Noot
7

EK, 32 444, C, blz. 13.

X Noot
8

EK, 32 444, C, blz. 14.

Naar boven