32 430 Wijziging van de Algemene Ouderdomswet teneinde een korting te kunnen toepassen op de toeslag voor de echtgenoot die jonger is dan 65 jaar

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in het licht van de economische omstandigheden wenselijk is om een korting op de toeslag voor de echtgenoot die jonger is dan 65 jaar toe te passen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Algemene Ouderdomswet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid vervalt onder vernummering van het vierde tot derde lid.

2. In het derde lid (nieuw) wordt «en 11» vervangen door: 11 en 12.

B

Artikel 12 komt te luiden:

Artikel 12

  • 1. Op de bruto-toeslag, vastgesteld op grond van artikel 10 en, indien van toepassing, na toepassing van artikel 13, tweede lid, wordt een korting toegepast tot 8% voor zover de toeslag samen met het gezamenlijke inkomen uit of in verband met arbeid in het bedrijfs- en beroepsleven van de gehuwde pensioengerechtigde en diens echtgenoot vermeerderd met het op grond van de artikelen 9, zesde lid, onderdeel b en 13, eerste lid, vastgestelde bruto-ouderdomspensioen door de toepassing van de korting niet minder dan 110 % van het bruto-minimumloon bedraagt.

  • 2. De met toepassing van artikel 10, tweede lid, of artikel 13, tweede lid, of het eerste lid berekende niet-volledige bruto-toeslag wordt voor toepassing van artikel 29, tweede lid, aanhef en onderdeel b, uitgedrukt in een percentage van de volledige bruto-toeslag. Dit percentage wordt rekenkundig afgerond op een veelvoud van éénhonderdste.

  • 3. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de pensioengerechtigde, bedoeld in artikel II van de Wet van 23 oktober 1993 tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet (wijziging in de verhouding van ouderdomspensioen en toeslag) (Stb. 592). Ten aanzien van die pensioengerechtigden dient:

    • a. artikel 10, vierde lid, zoals dat luidde voor de datum van inwerkingtreding van die wet, te worden gelezen alsof «en 11» is vervangen door «11 en 12»; en

    • b. artikel 29, tweede lid, zoals dat luidde voor de datum van inwerkingtreding van die wet, te worden gelezen alsof «met toepassing van artikel 10, tweede lid,» is vervangen door «met toepassing van artikel 10, tweede lid, of artikel 13, tweede lid, of artikel 12, eerste lid,» en «de in artikel 10, derde lid, bedoelde percenten» is vervangen door «de in artikel 12, tweede lid, bedoelde percenten».

C

Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. aan wie een niet-volledige toeslag is toegekend met toepassing van artikel 10, tweede lid, artikel 13, tweede lid, of artikel 12, eerste lid, is gelijk aan de bruto-vakantie-uitkering, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, vermeerderd met de met behulp van de in artikel 12, tweede lid, bedoelde percenten over het verschil tussen de vastgestelde bruto-vakantie-uitkering, bedoeld in onderdeel a en de vastgestelde bruto-vakantie-uitkering, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c.

2. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. In de gevallen, dat op het ouderdomspensioen, vastgesteld op grond van artikel 9, met toepassing van artikel 13, eerste lid, een korting wordt toegepast, wordt op de, op grond van het eerste en derde lid, vastgestelde bruto-vakantie-uitkering, een evenredige korting toegepast.

ARTIKEL II

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Naar boven