32 418 Wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de normering van de vergoeding voor kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte

D NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VEILIGHEID EN JUSTITIE1

Vastgesteld 13 december 2011

De memorie van antwoord heeft de commissie aanleiding gegeven de volgende vragen en opmerkingen aan de regering voor te leggen.

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de memorie van antwoord. Zij waarderen het dat de regering in haar beantwoording zo uitgebreid is ingegaan op de gestelde vragen. Desalniettemin hebben deze leden nog een aantal nadere vragen. De fracties van het CDA, de PVV, de SP en D66 sluiten zich aan bij alle vragen en opmerkingen van de VVD-fractie.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de antwoorden van de regering en hebben naar aanleiding van deze antwoorden op één punt nog een vraag aan de regering. De SP-fractie sluit zich ook bij de vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie aan.

2. Algemeen

De leden van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie van de Eerste Kamer ontvingen een email d.d. 18 november 2011 van de Nederlandse Vereniging voor Incassobureaus over het wetsvoorstel. De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering te reageren op de inhoud van deze e-mail.2

Bij brief d.d. 5 september 2011 bracht de Vereniging voor Credit Management (VVCM/VCMB) naar aanleiding van het wetsvoorstel een aantal punten onder de aandacht van de regering.3 Deze leden vernemen graag de visie van de regering op de punten die in deze brief naar voren worden gebracht.

3. Rechterlijke matiging

De leden van de VVD-fractie hebben in het voorlopig verslag een vraag gesteld over het matigingsrecht. Zij hebben begrip voor het voorstel van de regering om de buitengerechtelijke incassokosten te matigen. Zij zien echter niet in dat dit tevens met zich mee moet brengen dat de rechter het matigingsrecht met betrekking tot incassokosten wordt ontnomen. De mogelijkheid voor de rechter om in een individueel geval – in het licht van alle feiten en omstandigheden – gebruik te maken van het matigingsrecht, is een groot goed dat volgens deze leden niet zonder meer opzij gesteld dient te worden met het argument dat de forfaitaire incassokosten redelijk zijn. Kan de regering nog eens uiteenzetten waarom zij bij dit wetsvoorstel aan deze principiële bevoegdheid van de rechter tornt?

4. Vorderen van buitengerechtelijke incassokosten

Optellen van vorderingen

De leden van de D66-fractie hebben in het voorlopig verslag vragen gesteld over de incassokosten bij duurovereenkomsten. De leden van de VVD-fractie begrijpen het antwoord van de regering zo dat het voor een schuldeiser lucratief kan zijn, met het oog op het in rekening brengen van incassokosten, om steeds na iedere opeisbare termijn een aanmaning te versturen en bij het tweede schrijven incassokosten in rekening te brengen. Is die veronderstelling juist? Wanneer een schuldeiser bij duurovereenkomsten op die wijze te werk gaat en aannemende dat een en ander op rechtmatige wijze geschiedt, is de rechter in het geval van een procedure dan voor iedere opeisbare termijn gebonden aan de per opeisbare termijn genormeerde incassokosten, of is desalniettemin matiging mogelijk teneinde cumulatie van incassokosten te voorkomen? Uit het antwoord van de regering naar aanleiding van een vraag van de leden van de VVD-fractie over het matigingsrecht kan worden opgemaakt dat dit niet mogelijk is omdat, zoals de regering stelt, de forfaitaire incassokosten – dus ook per opeisbare termijn – redelijk zijn.4 Graag een reactie van de regering.

In artikel 6:96 lid 6 BW is een regeling opgenomen voor het optellen van vorderingen. In het voorlopig verslag zijn verschillende vragen over deze regeling gesteld, onder meer naar aanleiding van de brief van de Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden (LOSR) van 30 mei 2011.5 De LOSR acht de regeling van artikel 6:96 lid 6 BW namelijk niet toereikend bij termijnbetalingen, voor het geval na iedere termijn een aanmaning is verstuurd. De antwoorden van de regering op deze vragen hebben de zorgen van de leden van de PvdA-fractie op dit punt niet kunnen wegnemen. De cumulatie van incassokosten in de hiervoor geschetste situatie is naar de mening van deze leden onwenselijk en doet afbreuk aan de bescherming die dit wetsvoorstel aan de consument beoogt te bieden. In de brief van 30 mei 2011 heeft de LOSR erop gewezen dat de regeling in artikel 6:96 lid 6 BW, in de situatie dat na iedere termijn een aanmaning is gestuurd, een duidelijke verslechtering oplevert ten opzichte van de huidige jurisprudentie waarbij dossiers moeten worden samengevoegd en de kosten over de totale hoofdsom berekend moeten worden. Deze leden menen dat deze verslechtering van de positie van de consument niet de bedoeling van dit wetsvoorstel kan zijn en vragen de regering welke oplossing zij ziet voor deze problematiek.

Incassokosten na één aanmaning

De leden van de VVD-fractie hebben in het voorlopig verslag de vraag gesteld of door het wetsvoorstel mogelijk meer vorderingen door de schuldeiser zelf zullen worden geïnd, omdat een vordering al na één aanmaning kan worden verhoogd met incassokosten. Deze leden schetsten de situatie dat het resultaat kan zijn dat incassobureaus minder snel worden ingeschakeld. Tevens stelden zij de vraag of dit wellicht mede bedoeld is met het wetsvoorstel. Op die laatste vraag ontvingen zij helaas nog geen antwoord. Kan de regering het antwoord alsnog geven?

Volgens de regering houdt de voorwaarde voor het zich kunnen beroepen op een vergoeding van incassokosten, in dat er daadwerkelijk kosten moeten zijn gemaakt.6 Deze leden vragen hoe dit moet worden vastgesteld en door wie, nu de schuldeiser al na een eerste aanmaning zelf incassokosten in rekening kan brengen.7 Graag een reactie.

Tarieven

De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering denkt «dat het goed is dat er nu eerst ervaring wordt opgedaan met de voorgestelde tarieven.»8 Kunnen deze leden hieruit opmaken dat wanneer binnen een bepaalde, nog nader vast te stellen periode, zou blijken dat het minimumtarief van € 40 ontoereikend is – zoals de NVI met kracht van argumenten betoogt – een verhoging van het tarief zou kunnen plaatsvinden? Aan welke termijn denkt de regering dan?

De leden van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie zien de reactie van de regering – bij voorkeur binnen vier weken – met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie,

Broekers-Knol

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie,

Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Broekers-Knol (VVD) (voorzitter), Kneppers-Heynert (VVD), Kox (SP), Engels (D66), Franken (CDA), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA) (vice-voorzitter), Duthler (VVD), Koffeman (PvdD), Quik-Schuijt (SP), Strik (GL), K.G. de Vries (PvdA), Knip (VVD), Hoekstra (CDA), Lokin-Sassen (CDA), Scholten (D66), De Boer (GL), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA), Beuving (PvdA), Koole (PvdA), Schrijver (PvdA), Reynaers (PVV), Popken (PVV), Frijters-Klijnen (PVV), Ester (CU) en Swagerman (VVD).

X Noot
2

Ter inzage gelegd op de afdeling Inhoudelijke Ondersteuning onder griffienummer 148619.05.

X Noot
3

Ter inzage gelegd op de afdeling Inhoudelijke Ondersteuning onder griffienummer 148619.06.

X Noot
4

Kamerstukken I 2011/12, 32 418, C, p. 12.

X Noot
5

Ter inzage gelegd op de afdeling Inhoudelijke Ondersteuning onder griffienummer 148619.

X Noot
6

Kamerstukken I 2011/12, 32 418, C, p. 8.

X Noot
7

Zie eveneens Kamerstukken I 2011/12, 32 418, C, p. 8: «Dit systeem gaat ervan uit dat incassohandelingen worden verricht maar laat aan de schuldeiser welke dit zijn.».

X Noot
8

Kamerstukken I 2011/12, 32 418, C, p. 10.

Naar boven