32 373 Wijziging van de Wet implementatie EG-richtlijnen energie-efficiëntie

32 374 Wijziging van de Wet houdende wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet ter verbetering van de werking van de elektriciteit- en gasmarkt

Nr. E NADER VOORLOPIG VERSLAG

Vastgesteld 28 januari 2011

De memorie van antwoord heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Inleiding

De leden van de SP-fractie danken de regering voor de beantwoording van hun eerdere vragen in de memorie van antwoord. Zij constateren dat de regering in de onderhavige kwestie het uitgangspunt van deze leden deelt, waar de regering bij monde van de minister stelt: «Met de leden van de SP-fractie acht ik het van belang om goed zicht te hebben op de ontwikkeling van de kosten en baten van de uitrol van de op afstand uitleesbare meter.» Graag stellen zij de regering in dit licht nog een aantal vervolgvragen.

Energiebesparing

De regering stelt dat KEMA in zijn kosten-batenanalyse een «besparing van 3,2% op elektriciteit en 3,7% op gas» aan het onderhavige project toerekent.1 Om de adequaatheid en de realisering van deze posten te kunnen beoordelen (en om naar aanleiding daarvan het project eventueel bij te stellen) is kennis over de autonome energiebesparing nodig, dat wil zeggen de besparing los van dit project. Op de vraag hiernaar van de leden van de SP-fractie stelt de regering: «In haar studie geeft KEMA aan dat er een besparingspotentieel is van 10% (indirecte feedback) tot 15% (directe feedback) over het energieverbruik. Door in de kosten- en batenanalyse uit te gaan van minder dan 4% energiebesparing als gevolg van de introductie van de op afstand uitleesbare meter heeft KEMA een ruime marge aangehouden om rekening te houden met andere ontwikkelingen rond energiebesparing.» Hiermee is de vraag van deze leden niet beantwoord. Het gaat niet om het besparingspotentieel maar om de geraamde autonome energiebesparing (indien deze bijvoorbeeld 15% zou zijn, dan zou bij een gerealiseerde besparing van ±19% de toerekening adequaat zijn geweest). Indien deze autonome groei niet adequaat onderbouwd te geven is, dan ontvalt een belangrijke grond ter onderbouwing van deze kosten-batenanalyse. Deelt de regering deze opvatting? Zo nee, hoe hoog is dan de autonome groei en hoe is deze groei onderbouwd?

Lagere kosten door marktwerking

Zoals deze leden in het voorlopig verslag reeds aangaven, boekt KEMA in zijn analyse een bate van € 680 miljoen aan lagere kosten door marktwerking (wisselen van leverancier).2 Dit is op € 90 miljoen na gelijk aan de totale baten van € 770 miljoen die in de referentieanalyse tegen het jaar 2 060 zouden resulteren. Om de mogelijke realisering van deze geboekte bate te kunnen beoordelen, dient men uiteraard te weten wat het aantal autonome leverancierswisselingen is (los van dit project). Op de vraag hiernaar stelt de regering: «In het onderzoek [KEMA 2010] is uitgegaan van een geleidelijke toename van het switchpercentage van circa 9% in de aanvangssituatie naar 15% in 2060. Dit laat ruimte voor autonome groei. In de Monitor kleinverbruikersmarkten gas en elektriciteit 2009 stelt de NMa namelijk dat de switchbereidheid hoger ligt dan 15%.» Dit geeft geen antwoord op de vraag naar de adequate toerekening van leverancierswisselingen aan het onderhavige project. Het gaat niet om de «ruimte» voor autonome groei maar om de autonome groei los van het project. Indien deze autonome groei niet adequaat onderbouwd te geven is, dan ontvalt een belangrijke grond ter onderbouwing van deze kosten-batenanalyse. Deelt de regering deze opvatting? Zo nee, hoe hoog is dan de autonome groei en hoe is deze groei onderbouwd?

Vergelijkende ex-post analyse

De leden van de SP-fractie merken nog eens op dat de grootste kostenposten van het onderhavige project (tegen de € 4,5 miljard) bij de overheid en bij overheidsbedrijven (netbeheerders) liggen, dat wil zeggen uiteindelijk bij de burger.

In de beide voorgaande punten werd door deze leden gesteld dat bij het ontbreken van informatie over de autonome ontwikkeling, belangrijke gronden ter onderbouwing van de genoemde kosten-batenanalyse ontbreken. Indien de regering deze opvatting deelt, dan heeft zij het geheel bij het rechte eind als zij stelt: «Om de baten in kaart te brengen voor zowel energiebesparing als voor het aantal switches zullen Agentschap NL en de NMa een vergelijking moeten maken tussen huishoudens die wel en huishoudens die niet over een op afstand uitleesbare meter beschikken. Op deze manier kan objectief inzicht verkregen worden in de baten van dit project en wordt voorkomen dat baten ten onrechte worden gezien als succes van de op afstand uitleesbare meter.» Kan de regering toezeggen dat Agentschap NL en de NMa inderdaad zo te werk zullen gaan en dat de Kamer – onder verwijzing naar het onderhavige verslag – over de uitkomst van dit specifieke onderzoek geïnformeerd wordt?

Uitkomsten kleinschalige invoering

De regering stelt dat de kleinschalige invoering («uitrol») van het project minimaal twee jaar duurt. De leden van de SP-fractie danken de regering voor de toezeggingen om: (1) de Kamer dan te informeren over de uitkomsten van het toezichtsproces («monitoring»); (2) het besluit over de start van de grootschalige invoering in overleg met de Kamer te nemen; (3) de Kamer te informeren indien blijkt «dat zich negatieve effecten voordoen ten opzichte van de businesscase».

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Kneppers-Heynert

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken,

De Boer


XNoot
1

KEMA, «Intelligente meters in Nederland; Herziene financiële analyse en adviezen voor beleid» (2010).

XNoot
2

In feite gaat het niet om lagere maatschappelijke kosten maar om lagere prijzen voor de consument geïnduceerd door marktwerking als gevolg van het wisselen van leverancier (d.w.z. ceteris paribus andere prijseffecten).

Naar boven