Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 januari 2012
Inleiding
Op 1 november 2011 vond in uw Kamer de plenaire behandeling plaats van het voorstel
van Wet vergunning onrechtmatige bewoning recreatiewoningen (32 366).
Aan het einde van de beraadslaging gaf ik aan mij te zullen beraden over het handhaven
van het wetsvoorstel, in het licht van de zeer kritische bezwaren vanuit uw Kamer
tegen het voorstel én gelet op het recente voorstel van de VNG.
Daarbij gaf ik aan overleg te willen plegen met de VNG ter zake en uw Kamer te zullen
informeren over dat gesprek en mijn conclusies op basis daarvan. U constateerde daarop
dat uw Kamer de behandeling van het wetsvoorstel aanhoudt totdat ik u nader informeer
ter zake. Dat doe ik bij deze.
Het VNG-voorstel
Ook de VNG erkent dat de huidige situatie – waarin gemeenten een vergunning kunnen verlenen aan onrechtmatige bewoners van vóór 1 november 2003 – in sommige gevallen
niet voldoende zekerheid biedt aan de bewoners.
Daarom stelt zij voor om alle gemeenten aan te schrijven met het dringende verzoek
om zgn. beleidsregels vast te stellen die nadere invulling geven aan de voorwaarden
waaronder de gemeente een vergunning verleent.
De bij dat verzoek meegestuurde voorbeeld-beleidsregels sluiten zoveel mogelijk aan
op de voorwaarden zoals beschreven in het onderhavige wetsvoorstel.
Het VNG-voorstel is interessant omdat gemeenten via vaststelling van de beleidsregels
zich er toe verbinden om een vergunning te verlenen in de in het wetsvoorstel bedoelde
situaties.
De VNG zal bij haar aanschrijving aan de gemeenten tevens de voortgang benadrukken
en aangeven in de toekomst met de gemeenten in gesprek te zullen blijven over ruimtelijk
beheer en ruimtelijke kwaliteit.
Tevens heeft de VNG met mij afgesproken dat in daarvoor in aanmerking komende specifieke
situaties via goede bestuurlijke afstemming zal worden gezocht naar maatwerk-oplossingen
op ad hoc basis.
Conclusie
Gezien deze houding van actieve betrokkenheid heb ik er alle vertrouwen in dat de
VNG haar voorstel voldoende gestand kan doen en dat daarmee het doel van het wetsvoorstel
– duidelijkheid aan de bedoelde onrechtmatige bewoners – zoveel mogelijk wordt gerealiseerd.
Tegen die achtergrond én in het licht van de rijksbeleidsinzet in het ruimtelijke
domein, zoals vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte ben ik tot
de conclusie gekomen dat het wetsvoorstel kan worden ingetrokken.
De ministerraad heeft in zijn vergadering van 27 januari 2012 besloten H.M. de Koningin
te vragen om, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, mij te machtigen
tot intrekking van het bovengenoemde voorstel van wet. Ik zal u daarover berichten.
Per gelijke datum zend ik de voorzitter van de Tweede Kamer een afschrift van deze
brief1.
De minister van Infrastructuur en Milieu, M. H. Schultz van Haegen