32 363 Aanpassing van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven in verband met uitbreiding van de categorieën van personen die recht hebben op een uitkering uit het fonds en verruiming van de gevallen waarin men aanspraak kan maken op een dergelijke uitkering, aanpassing aan de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en enkele andere aanpassingen

Nr. 7 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 7 september 2010

Algemeen

De aan het woord zijnde leden van de fracties betuigen in het algemeen steun aan het wetsvoorstel en stemmen in met een verdere versterking van de positie van het slachtoffer en diens nabestaanden. Voor deze steun zeg ik hen gaarne dank. Wel hebben zij daarbij nog enkele kanttekeningen en opmerkingen gemaakt en vragen gesteld; graag ga ik daarop in het navolgende in.

Doelstelling van het wetsvoorstel

De leden van de PvdA-fractie merken terecht op dat strikt genomen met de verwerping van het wetsvoorstel affectieschade door de Eerste Kamer de in die wet voorgestelde wijziging van artikel 3, waarbij emotionele schade van naasten die geen vermogensschade hebben geleden, voor vergoeding in aanmerking komt, eveneens van de baan is. Zij vragen zich af of ik voornemens ben deze bepaling alsnog in dit wetsvoorstel op te nemen.

Nu een meerderheid in de Eerste Kamer het wetsvoorstel affectieschade op 23 maart 2010 (Kamerstukken 28 781) heeft verworpen, is er een nieuwe situatie ontstaan.

Bij het voorbereiden van dit wetsvoorstel ben ik er inderdaad van uitgegaan dat het wetsvoorstel affectieschade uiteindelijk parlementaire goedkeuring zou verkrijgen. Nu deze goedkeuring is onthouden, is de vraag aan de orde of het redelijk is onderscheid te blijven maken tussen slachtoffers en nabestaanden met betrekking tot de uitkeringsmogelijkheden voor materiële en immateriële schade. Uitgangspunt van de Wet versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces (Stb. 2010, nr. 1) die op 1 januari 2011 in werking zal treden, is dat de positie van slachtoffers en nabestaanden waar mogelijk gelijk wordt getrokken. Gelet op dit uitgangspunt en het evidente en als redelijk aan te merken belang van de nabestaanden, stel ik bij nadere overweging voor dit betrekkelijk geringe onderdeel thans in dit wetsvoorstel op te nemen. Ik heb dit in de bijgevoegde nota van wijziging opgenomen.

De leden van de PvdA-fractie willen weten welke verwachting er bestaat met betrekking tot het aanspreken van het schadefonds geweldsmisdrijven door benadeelde burgers na het van kracht zijn van onderhavige wetsvoorstel. Deze leden begrijpen dat een vijfde van het aantal mensen dat aanspraak zou kunnen maken op het schadefonds geweldsmisdrijven maar aanspraak op het fonds maakt.

Uit onderzoek1 is inderdaad gebleken dat ongeveer een vijfde van de doelgroep van het schadefonds geweldsmisdrijven (hierna het schadefonds) ook daadwerkelijk een aanvraag indient. Dit komt ten dele doordat deze slachtoffers het schadefonds niet kennen. Ook heeft een deel van de doelgroep geen behoefte aan een uitkering van het schadefonds, bijvoorbeeld omdat de schade al op een andere manier is vergoed of omdat een slachtoffer het belangrijker vindt dat de dader wordt opgespoord en berecht. Het schadefonds heeft op basis van dit onderzoek verschillende activiteiten in gang gezet om de doelgroep beter te bereiken. Zo heeft het schadefonds samen met Slachtofferhulp Nederland gericht actie ondernomen om de medewerkers van Slachtofferhulp Nederland die slachtoffers kunnen doorverwijzen naar het schadefonds, beter op de hoogte te brengen van de criteria voor het indienen en honoreren van een aanvraag. Op deze wijze kunnen zij de slachtoffers beter en vollediger informeren. In het overleg van het departement met het schadefonds en met Slachtofferhulp Nederland is dit onderwerp uitgebreid aan de orde gekomen. Ik ben van mening dat op deze manier de doelgroep van het schadefonds beter bereikt zal worden en dat verdere actie nu niet nodig is.

Deze leden willen een nadere toelichting op de reden om de bezwaarprocedure administratiefrechtelijk af te doen, omdat zij menen dat de reactie van de regering op de kritiek van de Raad van State op dit punt te mager is.

Ik zie de voorgenomen aanpassing aan het bestuursrecht als een logisch sequeel van de reeds bestaande (gedeeltelijk) bestuursrechtelijke procedure. Het slachtoffer dat het niet eens is met de afwijzing van de aanvraag of de hoogte van het toegekende bedrag door het bureau van het schadefonds kan daartegen in bezwaar bij de Commissie van het schadefonds. Het ligt in de rede om een bezwaar tegen de beslissing van de Commissie ook via de regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) af te handelen en niet – zoals nu gebeurt bij het gerechtshof te Den Haag – volgens de regels van het civiele recht. Het primaire voordeel is stroomlijning en verduidelijking van de procedure; ook de burger weet aan welk beoordelingskader door welke rechter hij toe is. Dat beoordelingskader past bovendien het best bij de aard van de bestreden beslissing, namelijk een toekenning vanwege de overheid op verzoek van een burger. Bij een verschil van inzicht tussen een burger en de overheid over een gevraagde toekenning is in het algemeen immers de Awb van toepassing. Ik merk voorts nog op dat ten tijde van de inwerkingtreding van de onderhavige wet de Awb nog niet bestond; kennelijk is er destijds van afgezien deze wet onder de uniformerende werking van de Awb te brengen.

Deze leden informeren naar de snelheid waarmee de procedure kan worden afgerond en of de verzoeker daarmee tijdswinst zal boeken. In dit voorstel vervallen de artikelen 14 tot en met 18 en daarmee de specifieke afwijkende regeling van de termijnen ten faveure van het Awb-regime. Zoals ik hieronder zal uiteenzetten naar aanleiding van een vraag van deze leden, brengt dit ook mee de toepasselijkheid van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen. Hiermee is, anders dan in het civiele recht, een voorziening in het leven geroepen die ertoe strekt dat gevolgen worden verbonden aan het uitblijven van een beslissing.

De vraag van deze leden of de sector bestuursrecht van de rechtbank Den Haag bij uitsluiting de behandeling van de beroepen die uit dit wetsvoorstel voortvloeien, zal behandelen, kan ik bevestigend beantwoorden. Alleen tegen de beslissingen van het in Rijswijk gevestigde schadefonds kan op grond van de onderhavige wet beroep worden ingesteld.

Deze leden veronderstellen voorts terecht dat de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen van toepassing op de behandeling van verzoeken om schadevergoeding op grond van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: Wet SGM) van toepassing is. Voor het schadefonds geldt dat het streeft naar een beslissing op een aanvraag binnen 12 weken (in plaats van de wettelijk toegestane termijn van 26 weken). De beslissing op een bezwaarschrift dient binnen 12 weken (de wettelijke termijn ) te worden genomen en kan onder bepaalde voorwaarden worden verlengd. Als het schadefonds niet binnen de gestelde termijn een beslissing neemt, kan de verzoeker om een dwangsom vragen. Dat is de in de genoemde wet voorziene en passende consequentie, en niet de uitbetaling van het verlangde bedrag, waarvan immers niet ten gronde is vastgesteld dat de aanvrager daar recht op heeft. Ik zal dus niet bij nota van wijziging een dergelijke voorziening aan dit wetsvoorstel toevoegen. Het vragen van een dwangsom is mogelijk in de gevallen waarin de aanvragen en bezwaarschriften na 1 oktober 2009 zijn ingediend. Het laat zich echter aanzien dat de beslistermijnen van het schadefonds dusdanig tijdig zijn dat toepassing van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen in het geheel niet aan de orde is of zal komen.

Deze leden vragen of nabestaanden of slachtoffers die aanspraak kunnen maken op een uitkering van het Schadefonds Geweldsmisdrijven zich tevens met succes als benadeelde partij voegen in een strafzaak. Dit kan zowel onder de bestaande wetgeving als onder de voorgestelde. Wel is de Wet SGM uitdrukkelijk bedoeld als een vangnetvoorziening. Uitgangspunt van de wet is dat degene die het letsel en de schade veroorzaakt heeft, daarvoor op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk is. In zaken waarin de dader bekend is, wordt van het slachtoffer in beginsel verwacht dat hij de schade verhaalt op de dader. Naast de civiele actie uit onrechtmatige daad voor de burgerlijke rechter, kan het slachtoffer zich met zijn vordering voegen in een bijkomende procedure in aansluiting op de strafzaak. Op deze vordering wordt dan met einduitspraak in de strafzaak door de strafrechter beslist. Indien de strafrechter de vordering van het slachtoffer of de nabestaande toewijst en een schadevergoedingsmaatregel oplegt, zal het Centraal Justitieel Incasso Bureau (hierna CJIB) de tenuitvoerlegging daarvan ter hand nemen. Bij de veroordeelde uit dien hoofde geïncasseerde bedragen zullen worden verrekend met het bedrag dat het schadefonds uiteindelijk zal uitkeren.

Het indienen van een vordering bij de strafrechter is alleen mogelijk indien vervolging is ingesteld en berechting volgt. Indien deze oordeelt dat de vordering tot schadevergoeding op grond van het civiele recht niet kan worden toegewezen, zal hij de vordering van de benadeelde partij afwijzen. De benadeelde partij kan zich met zijn vordering bij de behandeling in hoger beroep, ingesteld door de verdachte of de officier van justitie, voegen. In het geval dat geen hoger beroep is ingesteld, kan de benadeelde partij op grond van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering tegen de afwijzing van de vordering tot schadevergoeding hoger beroep instellen bij het gerechtshof waar de strafzaak zou worden behandeld. Dit beroep wordt volgens de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering inzake het rechtsgeding in hoger beroep en cassatie behandeld. Indien de strafrechter evenwel de zaak civielrechtelijk gecompliceerd acht, zal hij de benadeelde partij veelal niet ontvankelijk verklaren, wat als voordeel voor de benadeelde partij heeft dat hij geen instantie verliest en zelf zijn zaak bij de burgerlijke rechter in eerste aanleg aanhangig kan maken. Dit kan zich bij voorbeeld voordoen bij ingewikkelde letselschades, waarvoor de aansprakelijkheid wordt betwist. Het is niet uitgesloten dat de strafrechter het slachtoffer op het bestaan van het schadefonds wijst, maar veelal zal het slachtoffer daarop reeds eerder gewezen zijn door de politie of medewerkers van Slachtofferhulp Nederland dan wel door zijn raadsman. Medewerkers van Slachtofferhulp Nederland zijn hem vaak ook al behulpzaam geweest bij het invullen van het schadevergoedingsformulier waarmee de vordering in het strafgeding moet worden ingediend.

Om voor een uitkering uit het schadefonds in aanmerking te komen, is echter niet vereist, dat eerst de dader is aangesproken. Immers, een dader kan onbekend zijn gebleven of het slachtoffer kan een goede reden hebben om de dader niet aan te willen of durven spreken. Ook dit blijft onveranderd onder de huidige wetgeving en het onderhavige wetsvoorstel.

Deze leden verzoeken andermaal om een regeling op grond van welke Nederlandse slachtoffers van misdrijven die in het buitenland zijn gepleegd, zich in Nederland tot het schadefonds kunnen wenden als zij in dat buitenland, om welke reden dan ook, geen uitkering kunnen krijgen.

Nederlandse slachtoffers die slachtoffer worden van een misdrijf in het buitenland, komen inderdaad niet in aanmerking voor een uitkering uit het schadefonds. Daarvoor moet het misdrijf hebben plaatsgevonden in Nederland. Het land waar het misdrijf heeft plaatsgevonden is verantwoordelijk voor de zorg voor slachtoffers, ook als het slachtoffers uit een ander land betreft. Binnen de Europese Unie is naar aanleiding van het actieprogramma Tampere afgesproken dat de lidstaten voorzieningen moesten treffen om door een geweldsmisdrijf getroffen slachtoffer op gelijke voet toegang te verschaffen tot mogelijkheden voor schadevergoeding (Richtlijn 2004/80/EG van 29 april 2004 betreffende de schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven). Elke EU-lidstaat dient over een schadefonds te beschikken waar slachtoffers van misdrijven op hun grondgebied gepleegd, een uitkering kunnen aanvragen. Het Nederlandse schadefonds helpt Nederlandse slachtoffers bij hun aanvraag bij een buitenlands schadefonds. Uiteraard heeft daarnaast iedereen een eigen verantwoordelijkheid zich te verzekeren tegen schaderisico’s, bijvoorbeeld door middel van een reisverzekering. Voor het aangaan van een – in omvang niet te voorziene – verplichting om personen die in het buitenland slachtoffer van een geweldsmisdrijf zijn geworden, een uitkering uit het schadefonds toe te kennen, zie ik gelet op het bovenstaande dan ook geen aanleiding.

De leden van de CDA-fractie zien – in aansluiting op een opmerking van de Raad van State over de wenselijkheid van een gespecialiseerde rechter voor de behandeling van deze zaken –, graag een nadere toelichting op de keuze voor bestuursrechtelijke afdoening.

Voor een toelichting verwijs ik deze leden kortheidshalve naar het hierboven door mij gegeven antwoord op dezelfde vraag die werd voorgelegd door de leden van de PvdA-fractie.

Zij vragen voorts naar de toegevoegde waarde van het schadefonds ten opzichte van de mogelijkheden die aan het slachtoffer ten dienste staan om via het civiele recht of het strafrecht zijn schade op de dader te verhalen. In het algemeen zie ik de functie van het schadefonds als een aanvulling op de bestaande mogelijkheden om een vergoeding voor geleden schade te verkrijgen met dien verstande dat de grondslag voor de uitkering niet dezelfde is als de betaling door de veroordeelde. De grondslag van de uitkering van het schadefonds is een uitdrukking van de solidariteit die de maatschappij past indien een individu buiten zijn schuld slachtoffer is geworden van een geweldsmisdrijf en wiens letselschade niet of niet volledig op de dader kan worden verhaald. Dat is bij voorbeeld aan de orde indien de dader niet kan worden opgespoord, zich blijvend aan vervolging onttrekt of over geen enkel vermogen beschikt.

Uitgangspunt is niettemin dat het slachtoffer eerst poogt zijn schade te verhalen op de persoon die deze heeft toegebracht, rechtstreeks of via de verzekering. Verhaal op de verdachte kan via schadebemiddeling door politie of openbaar ministerie, via het voegen in het strafproces of via een procedure bij de civiele rechter. Het kan voorkomen dat al deze mogelijkheden voor een slachtoffer niets opleveren, bijvoorbeeld omdat er geen verdachte bekend is, of omdat de dader onvoldoende middelen heeft om de schade te vergoeden. Voor slachtoffers met ernstig letsel, op wie het misdrijf over het algemeen door dat ernstige letsel een grote invloed heeft, biedt het schadefonds dan een tegemoetkoming in de schade, geen volledige vergoeding van de schade. Voor slachtoffers betekent een uitkering tevens een blijk van erkenning door de maatschappij van leed dat hen is aangedaan.

In het concrete voorbeeld dat deze leden geven over een zestienjarige jongen die een buschauffeur mishandelt en schade toebrengt aan de bus, kan het slachtoffer een aanvraag indienen bij het schadefonds, maar de busmaatschappij niet, vooropgesteld dat deze jongen inderdaad niet over enig vermogen beschikt. Het uitgangspunt is dat de werkgever in eerste instantie aansprakelijk is voor de schade van zijn werknemer. Als een werknemer een geweldsmisdrijf overkomt tijdens de uitoefening van zijn beroep, behoort de werkgever dan ook voor de schade in te staan. Toch wordt in het algemeen zelden alle letselschade door de werkgever vergoed, ook al kan deze proberen de schade te verhalen op degene die de schade heeft veroorzaakt. In dergelijke gevallen kan dan toch het slachtoffer, een beroep doen op het schadefonds voor een aanvullende uitkering. De aanvraag kan worden ingediend door een slachtoffer van een geweldsmisdrijf of een nabestaande, de werkgever kan geen aanvraag indienen.

Ik sluit niet uit dat het CJIB onder omstandigheden opgelegde schadevergoedingsmaatregelen verhaalt op spaarrekeningen of inkomsten uit vakantiewerk van de minderjarige. De reden waarom de busmaatschappij niet voor een uitkering van het schadefonds in aanmerking kan komen is gelegen in de beperking die is opgenomen in artikel 3 van de Wet SGM. Het eerste lid van dat artikel bepaalt dat uitkeringen alleen worden gedaan aan personen die ten gevolge van een in Nederland gepleegd opzettelijk geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen. Nu de schade van de busmaatschappij alleen materieel van aard kan zijn, kan zij geen beroep doen op het schadefonds. Het schadefonds is bedoeld voor natuurlijke personen, van wie niet kan worden verlangd dat de hun toegebrachte schade uitsluitend voor hun rekening komt; om die reden kunnen zij aanspraak maken op solidariteit van de samenleving.

Het verbaast de leden van de SP-fractie dat het Schadefonds Geweldsmisdrijven opmerkt dat de huidige praktijk is dat het uitgekeerde bedrag niet op de dader wordt verhaald; zij menen dat dit toch nooit de bedoeling kan zijn geweest. Graag vernemen deze leden een toelichting hierop.

Slachtoffers en nabestaanden kunnen naast een aanspraak op het schadefonds zich ook voegen in het strafproces. In zaken waarin de dader bekend is, wordt van het slachtoffer in beginsel verwacht dat hij de schade verhaalt op de dader. Om voor een uitkering uit het schadefonds in aanmerking te komen, is echter niet vereist, dat eerst de dader is aangesproken. Immers, een dader kan onbekend zijn gebleven of het slachtoffer kan een goede reden hebben om de dader niet aan te willen of durven spreken. In deze stand van zaken brengt het onderhavige wetsvoorstel geen wijziging.

Deze leden signaleren terecht dat op grond van het huidige artikel 6, derde lid, van de Wet SGM het schadefonds voor het aan de benadeelde uitgekeerde bedrag treedt in de rechten die de benadeelde ter zake van de door hem geleden schade tegenover derden heeft. Het oefent deze rechten niet uit dan met toestemming van de Minister van Justitie. In het wetsvoorstel wordt dit onderwerp geregeld in artikel 6, vierde lid, en luidt het: «De Staat treedt voor het bedrag dat het fonds aan de aanvrager heeft uitgekeerd in de rechten die deze ter zake van de door hem geleden schade tegenover derden heeft.»

De Commissie heeft tot op heden zelf nooit direct verhaal op de dader gezocht. Op grond van de wet mag de Commissie dit alleen doen na verkregen toestemming van de Minister van Justitie geeft. De Minister heeft in twee gevallen deze toestemming verleend.

Voorts heeft de Commissie schadefonds geweldsmisdrijven afspraken gemaakt met het CJIB. De Commissie wordt geïnformeerd over de bedragen die op grond van een schadevergoedingsmaatregel door het CJIB worden geïncasseerd. De Commissie kan dan vervolgens een beroep doen op haar subrogatierecht. Tevens zijn er met het Ministerie van Justitie afspraken met betrekking tot veroordeelden aan wie een tbs-maatregel is opgelegd. Deze veroordeelden ontvangen namelijk voor de dagen, die zij te lang in een gewone inrichting in plaats van in een tbs-kliniek hebben doorgebracht, een schadevergoeding van de staat. Het schadefonds probeert het bedrag dat uitgekeerd is aan slachtoffers te verhalen door dit te verrekenen met de uitkering die deze veroordeelden van de Staat ontvangen omdat zij niet tijdig in een tbs-kliniek zijn geplaatst.

Naast deze twee manieren van verhalen van de betaalde schadevergoedingen is het beleid van de Commissie dat de schade niet direct op de dader wordt verhaald. Het schadefonds garandeert het slachtoffer namelijk dat het fonds nooit rechtstreeks contact met de dader zal zoeken. Het slachtoffer kan angst voor bijvoorbeeld represailles hebben en moet ervan op aankunnen dat het schadefonds de dader niet op de hoogte stelt van de aanvraag die het slachtoffer heeft ingediend. Dat kan immers tot nieuwe daden van agressie leiden.

Als een nabestaande of slachtoffer meent aanspraak te kunnen maken op een schadevergoeding volgens het burgerlijk recht en zich hiertoe voegt in een strafzaak, maar tijdens de (straf)procedure blijkt een schadevergoeding volgens het burgerlijk recht niet haalbaar is, dan kan het slachtoffer op de mogelijkheid van het indienen van een aanvraag bij het schadefonds geweldsmisdrijven worden gewezen, indien het slachtoffer aan de criteria van het fonds voldoet. Medewerkers van het slachtofferloket (een samenwerkingsverband van OM, politie en Slachtofferhulp Nederland) zijn hiervoor de meest aangewezen personen. De rechter heeft hierbij geen taak.

Ook vragen deze leden zich af hoe wordt bevorderd dat daders opdraaien voor de schade en niet de belastingbetaler.

Er is een intensieve samenwerking tussen het schadefonds en het CJIB tot stand gekomen. De samenwerking is bedoeld om te voorkomen dat het slachtoffer zowel van de dader als van het schadefonds dezelfde schade vergoed krijgt. Hierbij staat voorop dat de dader in principe de eerste is om de schade te vergoeden en dat het schadefonds als vangnet fungeert.

In 2008 is het Convenant Gegevensuitwisseling door het CJIB en het schadefonds tot stand gekomen. Sindsdien worden de gegevensbestanden van het CJIB vergeleken met die van het schadefonds. De rechter kan in een strafzaak aan het slachtoffer een schadevergoeding toewijzen, die door de dader aan het slachtoffer moet worden betaald. Wanneer de rechter een schadevergoedingsmaatregel oplegt, zorgt het CJIB voor de inning van dit bedrag bij de dader. Als er sprake is van samenloop van een schadevergoeding die door de rechter is opgelegd en een uitkering uit het schadefonds voor dezelfde schade, maakt het CJIB het bedrag dat bij de dader is geïnd direct over aan het schadefonds. Dit in plaats van het aan het slachtoffer over te maken, die het dan weer aan het schadefonds zou moeten terugbetalen. Hiermee wordt er inderdaad voor gezorgd dat het slachtoffer of de nabestaande sneller de uitkering krijgt, zonder dat de dader de dans ontspringt. Daarmee wordt dus ook gezorgd dat daders de door hun veroorzaakte schade betalen en niet de belastingbetaler.

Het verheugt mij dat de leden van de SP-fractie instemmen met het voorstel tot regeling van slachtoffer-daderbemiddeling.

Bij bemiddeling tussen daders en slachtoffers is inderdaad sprake van een onderscheid tussen schadebemiddeling, veelal uitgevoerd door politie en Openbaar Ministerie, en herstelgesprekken. Bij schadebemiddeling is het doel het regelen van de schade. De schade van het slachtoffer wordt vastgesteld en ter betaling aan de dader voorgelegd. De uitkomst van de bemiddeling kan tot gevolg hebben dat een zaak niet meer aan de rechter hoeft te worden voorgelegd, of dat de rechter, afhankelijk van de uitkomst van de bemiddeling, beslist tot oplegging van een andere of lagere straf. Schadebemiddeling vindt daarom altijd voor de zitting plaats, zodat een slachtoffer zich alsnog kan voegen in het strafproces op het moment dat de schadebemiddeling niet succesvol is gebleken.

Bij herstelgesprekken, de slachtoffer-dader gesprekken van Slachtoffer in Beeld, is het doel het contact tussen slachtoffer en dader. Dit vindt plaats op basis van vrijwilligheid van beide partijen. De gesprekken hebben niet zoals bij schadebemiddeling tot doel tot een overeenkomst met rechtsgevolgen te komen. Het proces om tot een gesprek tussen slachtoffer en dader te komen kan voor, tijdens en na het strafproces plaatsvinden. Wanneer het gesprek plaatsvindt voor de zitting wordt het procedurele resultaat met instemming van beide partijen gemeld aan de officier van justitie, die dit kan meewegen in zijn eis. Ook de advocaat van de verdachte kan op de zitting meedelen dat een dergelijk gesprek heeft plaatsgevonden. Het gesprek kan echter ook in een later stadium, na de strafzitting, plaatsvinden. Dit kan dan niet meer meewegen in de besluitvorming van de rechter.

In die zin is er een duidelijk onderscheid tussen schadebemiddeling aan de ene kant en herstelgesprekken aan de andere kant, zoals Slachtofferhulp Nederland terecht in zijn brief heeft aangegeven.

Deze leden hebben vragen over de bekendheid van het schadefonds. Voor het antwoord hierop verwijs ik deze leden kortheidshalve naar mijn hierboven gegeven antwoord op soortgelijke vragen van de leden van de PvdA-fractie. In aanvulling daarop kan ik meedelen dat het aantal slachtoffers dat, indien zij gewezen worden op het schadefonds, waarschijnlijk een aanvraag wil indienen, in ieder geval groter is dan het aantal slachtoffers dat daadwerkelijk een aanvraag indient. Feitelijk is het niet zo zeer van belang dat het slachtoffer zelf op de hoogte is van het bestaan van het schadefonds, maar wel dat hij tijdig opmerkzaam wordt gemaakt op de mogelijkheid om een uitkering aan te vragen door de desbetreffende instanties. Dat zijn bijvoorbeeld Slachtofferhulp Nederland en het slachtofferloket.

Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten2 voert het schadefonds inmiddels overleg met Slachtofferhulp Nederland, om ervoor te zorgen dat meer slachtoffers gewezen worden op de mogelijkheden van het schadefonds. De medewerkers die slachtoffers daadwerkelijk kunnen doorverwijzen, worden beter op de hoogte gebracht van het fonds en de criteria voor een aanvraag. Daarnaast zal het schadefonds zijn contacten met andere verwijzende organisaties verder versterken. Hierbij kan gedacht worden aan de politie, GGZ-instellingen, Slachtofferloketten, Steunpunten Huiselijk Geweld, organisaties die strijden tegen mensenhandel en onvrijwillige prostitutie, nabestaandenorganisaties en lotgenotengroepen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen wat de status zal worden van de civielrechtelijke bemiddelingsovereenkomst in het strafproces.

Indien een overeenkomst tot het betalen van schadevergoeding tussen het slachtoffer en de verdachte tot stand komt, kan de officier van justitie daarmee bij zijn vervolgingsbeslissing rekening houden. Het slachtoffer zal geen reden meer hebben om zich als benadeelde partij in het strafproces te voegen, omdat zijn vordering reeds door de verdachte is erkend. De rechter zal er bij de bepaling van de op te leggen straf en maatregel rekening mee houden dat een schaderegeling tot stand is gekomen. Beter is het nog voor de verdachte als hij reeds aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, maar dat zal bij omvangrijker schades niet altijd mogelijk zijn. Van belang is niettemin dat ook de rechter kennis neemt van de betalingsbereidheid van de verdachte.

Tevens vragen deze leden naar de gevolgen voor het strafrecht van de mogelijkheid tot het opstellen van een bemiddelingsovereenkomst die bij geweldsmisdrijven bestaat, terwijl deze nog niet bij andere delicten tot de mogelijkheden behoort.

De totstandkoming van een dergelijke overeenkomst is voor schade die zijn veroorzaakt als gevolg van een strafbaar feit ook op grond van het geldend recht al mogelijk. Het staat partijen vrij de schade in een vroeg stadium te regelen. Dit biedt het slachtoffer het voordeel dat hij zijn schade snel vergoed krijgt en de verdachte kan door het erkennen van de schade zijn goede wil tonen en pogen de gevolgen van het strafbaar feit te herstellen. Dit is gemakkelijker indien het gaat om betrekkelijk overzichtelijke schades, waarvan de omvang onmiskenbaar is (een ingetrapte ruit van een woning, braakschade aan een auto). Indien de verdachte evenwel van oordeel dat onzeker is of de schade als gevolg van zijn gedrag is ontstaan of hij het niet eens is met het bedrag van de vordering, zal hij er de voorkeur aan geven dat de rechter de hoogte van de schadevergoeding vaststelt. De voorgestelde regeling leidt er in geen enkel opzicht toe dat de mogelijkheid van civielrechtelijk verhaal via de civiele rechter of na voeging als benadeelde partij in het strafgeding voor het slachtoffer wordt beperkt.

De leden van de SGP-fractie willen graag vernemen voor welke soort misdrijven het Schadefonds Geweldsmisdrijven van toepassing is.

Artikel 3 van de Wet SGM bepaalt dat uit het fonds uitkeringen kunnen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland gepleegd opzettelijk geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk letsel heeft bekomen. Zolang er sprake is van een opzettelijk geweldsmisdrijf kan er uitkering plaatsvinden; de soorten misdrijf zijn in de wet niet nader gespecificeerd. Er is sprake van een geweldsmisdrijf als er geweld is gebruikt of met geweld is gedreigd. Voorbeelden zijn: diefstal met geweld, straatroof, bedreiging met een wapen, mishandeling, een zedenmisdrijf, maar ook huiselijk geweld of stalking.

De leden van de SGP-fractie vragen wat nu het precieze motief is om de speciale verzoekschriftenprocedure bij het Gerechtshof in ’s-Gravenhage af te schaffen en in plaats daarvan te kiezen voor de bezwaar- en beroepsprocedure van de Awb.

Voor de nadere toelichting op de gemaakte keuze verwijs ik deze leden kortheidshalve naar het antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de PvdA-fractie en van de CDA-fractie.

Deze leden verzoeken aan te geven hoe vaak in de praktijk van de genoemde verzoekschriftenprocedure gebruik wordt gemaakt?

Op 1 januari 2009 had het schadefonds 230 bezwaardossiers in behandeling; in de loop van 2009 werden 680 nieuwe bezwaarschriften ingediend. Van het geheel werd in 719 zaken een beslissing genomen. Tegen de beslissing staat beroep open bij het Haagse gerechtshof; in 2009 werden tegen de beslissing op bezwaar in 109 zaken (ca 15% van de beslissingen op bezwaarschrift) beroep aangetekend. Het Hof besliste in 106 zaken, waarbij het ingestelde beroep in 20 gevallen gegrond werd verklaard en in de overige 86 ongegrond.

Naar aanleiding van de vraag van deze leden of deze regeling voldoende bekend is bij (nabestaanden van) slachtoffers van geweldsmisdrijven verwijs ik naar mijn antwoord op eerdere vragen van de leden van de fracties van de PvdA en de SP.

Deze leden vragen zich af of behandeling door een gespecialiseerde rechter gelet op de combinatie van civielrechtelijke en strafrechtelijke kennis die nodig is, en daarmee ook de bestaande kwaliteit van de rechtspraak voldoende kan worden gegarandeerd.

Ik zie geen grond om aan te nemen dat de kwaliteit van de Haagse rechtbank en het Haagse gerechtshof die in de administratieve procedure moeten oordelen minder zou zijn dan die van het hof dat in zijn huidige samenstelling over de beroepszaken oordeelt. Ter discussie staat de veelal zorgvuldig voorbereide beslissing van het schadefonds, waartegen het ingestelde beroep voor een overgroot deel wordt verworpen. Zoals uit het Jaarverslag van het schadefonds over 2009 blijkt, is van de 106 beroepszaken in 20 gevallen het ingediende bezwaar door de rechter geheel of gedeeltelijk gegrond verklaard.

Financiële consequenties en de werklast

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of naast de extra kosten voor rechtsbijstand en kosten voor de rechterlijke macht er ook een schatting is van de kosten van schadevergoedingen die worden uitgekeerd en zo ja, hoe hoog is dit bedrag?

Bij inwerkingtreding van dit voorstel, mocht dit tot wet worden verheven, zullen het maximum voor het uitkeringsbedrag voor materiële en immateriële schade worden verhoogd. Hoeveel deze verhoging zal bedragen, is op dit moment nog niet definitief te zeggen. Dit zal worden meegenomen in de reguliere financieringstrajecten zoals de Justitiebegroting en de voorjaarsnota.

Advisering

De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat de Raad voor de rechtspraak (Rvdr) in zijn advies heeft opgemerkt dat het hoger beroep in het wetsvoorstel niet is geregeld. Bij gebreke van een nadere specifieke regeling is het gebruikelijke Awb-regime van toepassing. Dit houdt in, zoals de Rvdr in zijn advies aangeeeft, dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de bevoegde instantie is voor het hoger beroep. Dit vloeit voort uit artikel 37 van de Wet op de Raad van State.

Deze leden zijn het voorts met de Rvdr eens dat de indieningstermijn ten onrechte voor een aanvraag onveranderd is gebleven, terwijl deze termijn voor de ernstige zedendelicten verruimd dient te worden zodat deze aansluit bij de verjaringstermijn in het strafrecht.

Er is gekozen om de huidige indieningstermijn te handhaven. Naarmate de tijd verstrijkt wordt het immers lastiger om een aanvraag goed te beoordelen. Het causaal verband tussen het ontstane letsel en het strafbaar feit is ook vanwege het tijdsverloop en mogelijke interferentie van andere factoren veelal niet meer eenvoudig vast te stellen. De huidige indieningstermijn is niettemin dermate ruim dat de meeste slachtoffers en nabestaanden een aanvraag kunnen indienen op het moment dat zij er naar hun oordeel aan toe zijn. Het beleid van de Commissie schadefonds geweldsmisdrijven met betrekking tot termijnoverschrijding is soepel. Als blijkt dat een aanvraag niet binnen de indieningstermijn is ingediend, dan wordt het slachtoffer of de nabestaande gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding. Bij een acceptabele reden voor die overschrijding, zoals psychische klachten of niet bekend zijn met het fonds, wordt de aanvraag alsnog in behandeling genomen. Een wettelijke verruiming zou aanleiding kunnen geven tot een onevenredige werklastverzwaring voor het schadefonds, waarbij weinig kansrijke aanvragen in behandeling moeten worden genomen die in een teleurstelling voor de aanvrager eindigen.

De leden van de CDA-fractie merken op dat in de toelichting staat dat het schadefonds een uitkering doet als de dader niet betaalt. Een reden hiervoor kan zijn dat de dader niet beschikt over financiële middelen. Deze leden vragen hoe wordt nagegaan en vervolgens vastgesteld of een dader niet beschikt over de noodzakelijke financiële middelen. Ook kan er sprake zijn van een gegronde reden van het slachtoffer om de dader niet aansprakelijk te stellen en wat moet precies onder een gegronde reden worden verstaan, zo willen deze leden weten.

Dat een dader over onvoldoende financiële middelen beschikt om de schadevergoeding aan het slachtoffer te betalen blijkt over het algemeen bij de inning door het CJIB van de door de rechter opgelegde schadevergoedingsmaatregel. Indien de veroordeelde niet in staat is aan zijn betalingsverplichting te voldoen, kan hij op grond van bijzondere omstandigheden en onder strikte voorwaarden met het CJIB een betalingsregeling treffen. Daarvoor moet de veroordeelde inzage geven in zijn of haar financiële positie en een voorstel voor een termijnbedrag doen.

Als de veroordeelde geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft bij de betaling van de schadevergoeding en de eventuele verhogingen, dan kan een dwangbevel worden uitgevaardigd. Betaalt de veroordeelde vervolgens de deurwaarder ook niet, dan gaat de deurwaarder na of er beslag op loon of uitkering kan worden gelegd. Er kan ook beslag worden gelegd op banktegoeden of op bezittingen.

Lukt het de gerechtsdeurwaarder niet het volledig openstaande bedrag te incasseren, dan kan het CJIB een arrestatiebevel laten uitvaardigen. Wanneer de veroordeelde het openstaande bedrag ook bij aanhouding niet betaalt, dan wordt vervangende hechtenis ten uitvoer gelegd. Na de vervangende hechtenis is er strafrechtelijk gezien een einde gekomen aan de zaak, maar de betalingsverplichting van de veroordeelde jegens het slachtoffer is daarmee niet opgeheven.

Met de inwerkingtreding van de Wet versterking van de positie van het slachtoffer op 1 januari 2011 zal het CJIB het door de veroordeelde verschuldigde bedrag aan het slachtoffer van een geweldsmisdrijf uitkeren, indien de veroordeelde acht maanden na het onherroepelijk worden van de rechterlijke uitspraak niet aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan. De vordering van het slachtoffer is dan overgegaan op de staat; het CJIB zal zich verder inspannen om het openstaande bedrag alsnog te innen.

Een gegronde reden van het slachtoffer om de dader niet aansprakelijk te stellen heeft in veel gevallen te maken met het feit dat het slachtoffer angst heeft voor de dader en eventuele represailles. Dit komt vaak voor als de dader een bekende van het slachtoffer is, bijvoorbeeld als het geweldsmisdrijf zich in de huiselijke kring heeft afgespeeld. Het instellen van een vordering tot schadevergoeding zal veelal de bestaande slechte verhoudingen binnen een gezin of familie nog verder belasten.

Verder lezen deze leden in de toelichting dat aan het slachtoffer van een gewelds- of zedenmisdrijf, dat langer op de door de rechter toegekende schadevergoeding moet wachten, een voorschot wordt toegekend. Voor de uitvoering van deze regeling verwijs ik deze leden kortheidshalve naar het Besluit van 24 juli 2010, houdende vaststelling van het Uitvoeringsbesluit voorschot schadevergoedingsmaatregel (Stb. 2010, 311). Op grond van artikel 36f, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat samen met dit besluit op 1 januari 2011 in werking treedt, zal aan het slachtoffer van kortweg een geweldsmisdrijf of zedenmisdrijf, dat acht maanden na het onherroepelijk worden van de rechterlijke uitspraak nog geen schadevergoeding heeft ontvangen, een uitkering worden gedaan door het CJIB. Het CJIB is belast met de inning van de aan de veroordeelde opgelegde schadevergoedingsmaatregel. Indien de veroordeelde er niet in is geslaagd binnen de hiervoor genoemde termijn aan zijn betalingsverplichting te voldoen, keert het CJIB het verschuldigde bedrag in zijn geheel uit aan het slachtoffer en verhaalt hij het bedrag op de veroordeelde. Anders dan deze leden veronderstellen, gaat het niet om een nieuwe vaststelling van het uit te keren bedrag of een percentage daarvan, met dien verstande dat met het door de veroordeelde betaalde bedrag bij het uit te keren bedrag rekening wordt gehouden.

De leden van de SP-fractie lezen in de toelichting dat een bijzondere regeling voor schade die voortvloeit uit een shock overbodig is, waarbij de regering verwijst naar het wetsvoorstel affectieschade en vragen zich af welke gevolgen worden verbonden aan de verwerping van het wetsvoorstel affectieschade door de Eerste Kamer.

Voor de consequenties die ik hieraan verbind, verwijs ik naar mijn antwoord op deze vraag die mij hiervoor is voorgelegd door de leden van de PvdA-fractie.

De leden van de SGP-fractie vragen naar aanleiding van de wijzigingen in artikel 6 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven wat de precieze consequenties zijn. Voor hun vraag naar de huidige praktijk van het schadefonds terzake, verwijs ik deze leden naar mijn antwoord op soortgelijke vragen van de leden van de CDA-fractie en de leden van de SP-fractie.

Zij vragen zich voorts af hoe wordt voorkomen dat het slachtoffer tegelijkertijd een lagere uitkering krijgt en terug moet betalen.

De praktijk is dat het schadefonds het uitgekeerde bedrag niet op de veroordeelde verhaalt, maar wel rekening houdt met door de veroordeelde gedane betalingen aan het slachtoffer. Het is dan ook onwenselijk als de rechter bij een voeging en het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel op voorhand al rekening houdt met een eerdere uitkering uit het schadefonds, omdat in die gevallen de verdachte door de rechter niet wordt veroordeeld in het betalen van de volledige schadevergoeding en niet de staat. De dader is immers primair verantwoordelijk voor het vergoeden van de schade die hij of zij heeft veroorzaakt.

Het uitgangspunt is dat het slachtoffer dezelfde schade niet tweemaal vergoed krijgt. Wanneer door een door de rechter opgelegde schadevergoedingsmaatregel het slachtoffer een vergoeding van de schade van de dader ontvangt voor welke schade het slachtoffer ook van het schadefonds een vergoeding heeft ontvangen, dan zal het schadefonds het slachtoffer verzoeken dit bedrag aan het schadefonds terug te betalen. Door de samenwerking tussen het schadefonds en het CJIB, die de inning bij de dader uitvoert, zal dit echter weinig voorkomen. Het CJIB zal immers bij het vaststellen van een dubbele uitkering het desbetreffende bedrag dat bij de dader is geïnd aan het schadefonds overmaken. Op die manier hoeft het slachtoffer niet het bedrag na ontvangst van het CJIB weer over te maken aan het schadefonds.

Wanneer de rechter bij het vaststellen van de door de dader te betalen schadevergoeding toch rekening heeft gehouden met de door het slachtoffer reeds ontvangen uitkering uit het Schadefonds, dan heeft dit voor het slachtoffer geen gevolgen; er is immers geen sprake van schade die tweemaal is vergoed.

Financiële paragraaf

De leden van de PvdA-fractie merken op dat door de onderhavige wetswijziging de kring van naasten en slachtoffers die aanspraak kunnen maken op het Schadefonds Geweldsmisdrijven wordt uitgebreid. Uit de financiële paragraaf blijkt dat het bestaande budget (nog) niet verhoogd wordt.

Ook deze leden zeg ik – in aansluiting op een soortgelijke vraag van de leden van de ChristenUniefractie – toe dat bij inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel, nadat het parlementaire goedkeuring heeft verkregen, het maximum voor het uitkeringsbedrag voor immateriële schade en het maximum voor het uitkeringsbedrag voor materiële schade verhoogd zullen worden. Hoeveel deze verhoging zal bedragen, is op dit moment nog niet definitief te zeggen. Dit vraagstuk zal worden meegenomen in de reguliere financieringstrajecten zoals de Justitiebegroting en de voorjaarsnota.

Deze leden informeren naar de reden dat het schadefonds de afgelopen jaren niet het hele beschikbare budget heeft hoeven aan te spreken? Heeft dit te maken met naamsbekendheid of is zijn de criteria zo streng geformuleerd dat een verzoek hieraan vaak niet voldoet?

Het schadefonds beschikt voor de uitkeringen over voldoende geld. Dat het schadefonds het budget niet volledig uitput heeft te maken met het nog niet optimale bereik van de doelgroep van het schadefonds. Het schadefonds onderneemt gerichte actie om, voornamelijk via belangrijke doorverwijzers zoals politie, Slachtofferhulp Nederland, advocaten en huisartsen, de doelgroep beter te bereiken. Dit zorgt voor een gestage stijging van het aantal ingediende en toegekende aanvragen, zoals ook blijkt uit de desbetreffende jaarverslagen van het schadefonds die aan de Tweede Kamer worden toegezonden. De omstandigheid dat het schadefonds de laatste jaren het toegekende budget niet heeft uitgeput, staat los van de noodzaak tot verhoging van de maximale uitkeringsbedragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat de verhoging van de maximale uitkeringsbedragen zal worden, uitgesplitst naar de verschillende categorieën. Het ligt niet in het voornemen om de maximale uitkerings- bedragen naar categorie delict uit te splitsen; zij zullen derhalve niet bekend kunnen worden gemaakt.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I

Onderdeel C

De leden van de CDA-fractie vragen om een nadere toelichting op het afzien van een samenloopregeling. In de memorie van toelichting wordt als reden hiervoor genoemd dat een uitkering van een vergelijkbaar schadefonds in het buitenland zich niet of zeer sporadisch zal voordoen. Deze leden menen evenwel dat ook voor die sporadische gevallen een samenloopregeling zinvol kan zijn.

Een dergelijke samenloop is vrijwel niet mogelijk. Het land waar het misdrijf heeft plaatsgevonden is verantwoordelijk voor het regelen van een schadevergoeding. Vindt het misdrijf plaats in Nederland, dan kan een slachtoffer terecht bij het schadefonds geweldsmisdrijven. In een sporadisch geval kan sprake zijn van onduidelijkheid over het land waar het misdrijf heeft plaatsgevonden, bijvoorbeeld op de grens tussen twee landen of een drielandenpunt. Maar ook dan wordt over het algemeen een land genoemd waar het misdrijf heeft plaatsgevonden. In de geschiedenis van het schadefonds is het nog nooit voorgekomen dat een aanvraag werd ingediend waarbij onduidelijkheid bestond over het land waar het misdrijf had plaatsgevonden. Ik vind het daarom onnodig hiervoor een samenloopregeling op te stellen.

Ik meen voorts dat uit de bemiddelende rol die de schadefondsen uit de verschillende landen reeds op zich hebben genomen voortvloeit dat zij ook weten welke slachtoffers bij een schadefonds uit een andere EU-lidstaat een aanvraag voor een uitkering hebben ingediend. Het vragen van een dubbele uitkering zal in het algemeen niet kunnen worden voorkomen, maar de feitelijke uitkering wel, omdat de nationale regelingen van de schadefonds veelal zullen inhouden dat het strafbaar feit naar aanleiding waarvan een uitkering wordt gevraagd op het grondgebied van de desbetreffende lidstaat moet zijn gepleegd. Dat wordt pas anders indien deze territoriale clausulering wordt opgeheven. De eerste prioriteit op het EU-niveau lijkt vooralsnog de uitvoering van de verplichting voor de lidstaten om een nationaal schadefonds in te stellen.

De leden van de CDA-fractie merken op dat met de toevoeging van onderdeel d aan het eerste lid van artikel 3 wordt beoogd ook anderen dan nabestaanden die de kosten van lijkbezorging voor hun rekening hebben genomen in aanmerking te laten komen voor vergoeding daarvan uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven. In aansluiting hierop vragen deze leden of ook gemeenten voor vergoeding van de kosten van lijkbezorging van hun onderda(a)n(en) in aanmerking kunnen komen indien zij deze kosten – bij gebrek aan naasten – op zich hebben genomen.

Het is mij bekend dat gemeenten uit enige post op hun begroting de kosten van lijkbezorging betalen voor personen die binnen de gemeente zijn overleden en niet over enig vermogen beschikten waarop die kosten kunnen worden verhaald. Dat geldt zowel ten aanzien van minvermogenden die aan een natuurlijke dood zijn overleden als personen die aan de gevolgen van een geweldsmisdrijf zijn bezweken. Dit vloeit voort uit de algemene welzijnstaak die gemeenten ten aanzien van hun inwoners hebben. Het mogelijk maken van de hier voorgestelde uitkering aan goedwillende burgers die kosten hebben gemaakt, geschiedt wederom op basis van de solidariteitsgedachte. Het is niet redelijk dat deze kosten geheel voor rekening van één individu worden gebracht. De regeling is vooral bedoeld voor natuurlijke personen en niet voor overheidsorganen die voor het uitvoeren van hun algemene taak een uitkering uit het Gemeentefonds krijgen.

Het antwoord op de vraag van de leden van de SGP-fractie of de uitbreiding van groep mensen die voor schadevergoeding in aanmerking komt ook geldt voor adoptie- of pleegkinderen of geadopteerde broers of zussen, luidt voor het grootste deel bevestigend. Het begrip «nabestaanden» zoals in het kader van de onderhavige voorstel gedefinieerd, namelijk bloedverwanten van de overledene in de eerste graad en in de tweede graad in de zijlijn, omvat de ouders van de overledene (eerste graad, opgaande lijn) en de kinderen van de overledene (eerste graad, neerdalende lijn), en voorts broers en zussen van de overledene (zijlijn, tweede graad). Dit omvat ook de adoptiefouders van de overledene, en voorts de adoptiefkinderen van de overledene en de broers en zussen van de overledene door adoptie, want voor het bepalen van de graad van bloedverwantschap telt adoptie als een geboorte (art. 1:3 lid 1 BW). Een pleegkind heeft de status van bloedverwant niet, dat is immers het kind van een ander, dat iemand als ware het diens eigen kind verzorgt en opvoedt.

Artikel III

Onderdeel B , artikel 51h, tweede lid, Sv

De leden van de SP-fractie begrijpen dat de rechter rekening moet houden met een overeenkomst met een schaderegeling tussen slachtoffer en verdachte die door bemiddeling tot stand is gekomen. In dit verband vragen zij of het hier slechts de financiële kant van de zaak, de schadevergoedingsmaatregel, betreft en niet de vraag welke (vrijheidsbeperkende) straf of maatregel moet worden opgelegd.

Artikel 10, eerste lid, van het EU-Kaderbesluit van 15 maart 2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure verplicht de lidstaten ertoe te zorgen voor de bevordering van bemiddeling in strafzaken met betrekking tot de strafbare feiten waarvoor hij die maatregel passend acht. Het tweede lid van dit artikel bevat de verplichting om erop toe te zien dat met bemiddelingsovereenkomsten tussen slachtoffer en dader rekening kan worden gehouden. Uit het artikel noch uit de toelichting blijkt welke omschrijving van bemiddeling de Europese Raad voor ogen had, zodat de lidstaten zelf kunnen beoordelen wat zij onder bemiddeling verstaan en in welke gevallen zij dit passend achten.

In de Nederlandse praktijk zijn inmiddels twee vormen van bemiddeling gegroeid. Het betreft in de eerste plaats de bemiddeling die strekt tot vergoeding van de schade die als gevolg van het strafbaar feit door de dader is toegebracht. Beiden kunnen er belang bij hebben om zo snel mogelijk tot een regeling te komen. Met een voltooide schaderegeling zal de rechter bij zijn einduitspraak uiteraard rekening houden; er zal geen aanleiding bestaan voor een beslissing op de vordering van de benadeelde partij en evenmin voor het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel. Voor een reeds totstandgekomen overeenkomst, waarbij de verdachte nog niet of slechts gedeeltelijk aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, geldt dat de rechter dit niet ten volle kan laten meewegen en alsnog aanleiding kan zien voor het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel voor het resterende bedrag.

In de tweede plaats kan er sprake zijn van wat men «herstelbemiddeling» noemt; het gaat dan om gesprekken tussen slachtoffer en dader die slachtoffers de gelegenheid geeft vragen te stellen aan de dader en de dader gelegenheid geeft spijt te betuigen hetgeen kan bijdragen aan de verwerking van het delict. Deze vorm van bemiddeling begint meestal na afloop van de strafrechtelijke procedure als de schuld van de verdachte door de rechter onherroepelijk is vastgesteld en uitsluitend als het slachtoffer daarmee instemt. Niet uitgesloten kan worden dat dergelijke gesprekken reeds eerder op gang komen, b.v. indien de verdachte erkent dat hij het strafbaar feit heeft gepleegd en het slachtoffer bereid is mee te werken aan gesprekken in een therapeutische setting ten behoeve van behandeling van de verdachte. Ook dan kan de rechter bij zijn einduitspraak rekening houden met de proceshouding van de verdachte en diens opstelling ten opzichte van het slachtoffer.

Naar aanleiding van de gevraagde toelichting op de zinsnede «dat de rechter op een andere of lagere straf uitkomt dan wanneer geen bemiddeling had plaatsgevonden, of deze niet tot een overeenkomst had geleid» en gelet op het voorgaande, stel ik bij bijgevoegde nota van wijziging voor in het tweede lid te verduidelijken dat het gaat om het rekening houden bij de opleggen van straf én maatregel.

Onderdeel B, artikel 51h, derde lid, Sv

De leden van de CDA-fractie vragen naar de kosten voor bemiddeling tussen slachtoffer en verdachte door een gespecialiseerde organisatie en wie deze kosten betaalt.

Bemiddeling vindt alleen plaats door overheidsorganisaties, zoals de politie en het openbaar ministerie, of organisaties die door de overheid worden gesubsidieerd. Een voorbeeld daarvan is Slachtoffer in Beeld. Deze organisatie ontvangt van het Ministerie van Justitie subsidie voor het organiseren van de slachtoffer-dader gesprekken, een vorm van bemiddeling tussen het slachtoffer en de dader.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XNoot
1

«Schadefonds Geweldsmisdrijven: de doelgroep nader beschouwd. Een onderzoek naar de redenen van slachtoffers van geweld om geen beroep te doen op het fonds.» Van Montfoort, Woerden, november 2009, drs. C.E. Hoogeveen en drs. A.E. van Burik.

XNoot
2

Zie voor volledige bronvermelding noot 1.

Naar boven