32 360 V Slotwet en jaarverslag Ministerie van Buitenlandse Zaken 2009

Nr. 6 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 29 oktober 2010

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 heeft over het Jaarverslag 2009 van het ministerie van Buitenlandse Zaken (Kamerstuk 32 360 V, nr. 3) en over het Rapport bij het jaarverslag van Buitenlandse Zaken 2009 (Kamerstuk 32 360 V, nr. 4) de navolgende vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd.

Deze vragen, alsmede de daarop bij brief van 26 oktober 2010 gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt.

De fungerend voorzitter van de commissie,

Ormel

De griffier van de commissie,

Van Toor

Nr. 1 JV

Vraag

Kunt u aangeven wat u als de tien grootste successen van 2009 beschouwt?

Antwoord

Lancering van een Nederlands-Deens initiatief om te komen tot een duurzaam staakt- het-vuren tussen Israël en Hamas doorverbeterde grensbewaking, en deelname aan een internationalewerkgroep om wapensmokkel naar Gaza tegen te gaan.

Mede op Nederlands initiatief heeft EU zich consequent en veelvuldig uitgesproken tegen de steeds verslechterende mensenrechtenschendingen in Iran, en is conform het tweesporenbeleid zowel gewerkt aan dialoog met Iran over zijn nucleaire programma, als aan het nemen van mogelijke additionele sanctiemaatregelen.

Wat betreft wapenbeheersing en non-proliferatie heeft Nederland verschillende initiatieven genomen om in internationaalverband voortgang te boeken op deze onderwerpen. Zo lanceerde Nederland een strategisch initiatief ter voorbereiding van de Non-Proliferatie Verdrag (NPV) Toetsingsconferentie in New York in 2010.

De door Nederland voorgestane geïntegreerde en regionale aanpak voor Afghanistan werd internationaal breed onderschreven in de door Nederland georganiseerde Afghanistanconferentie (maart 2009).

NL steunde wederopbouw Afghanistan door investeringen in een breed scala aan sectoren, onder meer goed bestuur, onderwijs, gezondheidszorg, landbouw en infrastructuur.

Het Medefinancieringsstelsel II betekende een belangrijke stap in de strijd tegen de versnippering van hulp; met het nieuwe ORIO-programma werd het Nederlandse bedrijfsleven nog nadrukkelijker betrokken bij de groei van ontwikkelingslanden. Op 26 september 2009 sloten grote aantallen bedrijven en burger millenniumakkoorden af. Een succesvol voorbeeld van moderne OS is het Health Insurance Fund (HIF) om mensen toegang te bieden tot een basisziektekostenverzekering.

Voortzetting uitvoering van mensenrechtenstrategie. Van de 102 doelstellingen is inmiddels ruimt 80% volbracht of wordt structureel in de praktijk gebracht.

Na een slepend conflict van ruim 25 jaar slaagde Europa er in – samen met de bananenproducerende landen – een akkoord te bereiken over goedkoper importtarief van bananen uit niet-ACP landen (bv Guatamala, Mexico) alsmede steun voor herstucturering van de bananensector in de voormalige koloniën van de EU (de zgn ACP-landen: bv Guyana en Suriname). Dit akkoord leidt niet alleen tot een lagere prijs van bananen voor de Europese consument, maar ook tot ontwikkeling van de bananensector in veel ontwikkelingslanden

N.a.v. de bankencrisis in 2008 heeft de Unie in 2009 een fundamenteel nieuwe structuur van toezicht op de financiële sector in de EU in de steigers gezet, met een nieuw Europees Comité voor systeemrisico’s en drie nieuwe toezichthoudende instanties voor banken, verzekeringen en effectenmarkten.

EU heeft zichtbaar extern optreden getoond door effectief optreden in de gascrisis met Oekraïne, de missie Atalanta tegen piraterij, het afsluiten van een vrijhandelsakkoord met Zuid-Korea, de EU-politie missie in Afghanistan en druk op Iran om zijn nucleaire programma

Nr. 2 JV

Vraag

Wat is uw reactie op de recent weer meer expliciet door hoofdaanklager Brammertz geuite kritiek dat Servië niet alles doet wat het kan om ex-legerleider Ratko Mladic op te sporen, onvoldoende menskracht en financiën inzet om Mladic te arresteren enzovoort? Wat betekent dit voor de voortgang van het toetredingsproces van Servië tot de EU?

Antwoord

Wanneer Servië niet volledig meewerkt met het Joegoslavië-tribunaal, blijft dit de Europese toenadering van Servië tot de Europese Unie zal belasten. Ik meen dan ook dat eventuele verdere stappen in de toenadering van Servië tot de Europese Unie in het teken moeten blijven staan van volledige samenwerking door Servië met het Joegoslavië-tribunaal.

Nr. 3 JV

Vraag

Op welke wijze kan respectievelijk zal de Nederlandse hulp aan Jemen nadrukkelijker in het perspectief worden geplaatst van het leveren van een bijdrage aan het stabiliseren van (o.m.) de politieke situatie in dat land?

Antwoord

Nederland heeft een langlopende relatie met Jemen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. De Nederlandse hulp aan Jemen heeft zich vanaf eind jaren ’90 gericht op nationale programma’s in de sectoren onderwijs, (reproductieve) gezondheid en water, waarmee is beoogd bij te dragen aan het wegnemen van enkele van de belangrijke oorzaken van het instabiele karakter van Jemen.

Vanwege de huidige verslechterende politieke en veiligheidssituatie is besloten de Nederlandse inzet meer te richten op conflictpreventie. Het Nederlandse co-voorzitterschap van de Friends of Yemen werkgroep Justice & Rule of Law dient mede in dit licht te worden bezien. Ingegeven door de wens in het Nederlandse programma voor Jemen meer aandacht te geven aan conflictpreventie, is het meerjarig strategisch plan (MJSP) voor Jemen recent aangepast. Er zal meer aandacht zijn voor conflictpreventie- en oplossing bij de uitvoering van activiteiten in de sectoren. Bij nieuwe activiteiten op dit gebied zal Nederland zich zoveel mogelijk aansluiten bij programma’s en projecten die ook door andere partners als de EU worden gesteund. Het herziene MJSP loopt tot eind 2011. Mocht de veiligheidssituatie de komende periode verder verslechteren dan zal worden bezien of een verdere accentverschuiving binnen het Nederlandse hulpprogramma voor Jemen voor de periode 2012–2015 wenselijk is.

Nr. 4 JV

Vraag

Op welke wijze tracht de EU een bijdrage te leveren aan het beëindigen van het conflict tussen regering en opstandelingen in Jemen?

Antwoord

Zowel in het kader van het proces van de Friends of Yemen, als in haar directe contacten met de Jemenitische overheid, pleit de EU – net als overigens Nederland en andere lidstaten – voor een nationale dialoog tussen de Jemenitische regering en opstandelingen, die zou moeten worden gevolgd door nationale verkiezingen. Ook in andere contacten, zoals die met de oppositie, wordt stelselmatig het belang van een nationale dialoog onderstreept.

Eén van de grieven van de opstandelingen, en daarmee één van de oorzaken van de interne conflicten in Jemen, ligt in de ongelijke verdeling van welvaart. Naast het verstrekken van humanitaire hulp steunt de EU Jemen daarom structureel met de opbouw van een sociaal vangnet. Daarbij wordt gebruik gemaakt van bestaande Jemenitische structuren als het Social Welfare Fund en het Social Fund for Development. Ook wordt bijgedragen aan de institutionele versterking van deze structuren.

Nr. 5 JV

Vraag

Op welke wijze kan een «versterkte Somalische overheid» worden gerealiseerd?

Antwoord

De capaciteit van de Somalische overheid is na bijna twintig jaar conflict in feite vrijwel verdwenen, op de relatief stabiele delen van Somaliland en Puntland na. Versterking van de Somalische overheidsinstituties is essentieel omdat de Transitional Federal Government (TFG) vrijwel geen capaciteit heeft om zijn kerntaken uit te voeren en aan legitimiteit te winnen. Het versterken van de capaciteit ervan is echter een proces van lange adem, dat onder andere wordt gehinderd door de slechte veiligheidssituatie, gebrek aan transparantie en onderlinge onenigheid binnen de Somalische regering. Onder leiding van de Verenigde Naties geeft de internationale gemeenschap dan ook hoge prioriteit aan het bevorderen van de voortgang van het politieke proces en aan verbetering van de veiligheidssituatie in Somalië. Tevens worden, onder meer met EU fondsen, inspanningen gedaan om de Somalische overheid op praktische wijze te ondersteunen en te versterken. Dit gebeurt onder andere door middel van het Somalia Institutional Development Project van UNDP, waarbij ministeries en andere instellingen worden versterkt door trainingen en salarisbetalingen. Ook steunt de EU via de UNDP het grondwetsproces en de Somalische politie.

Nr. 6

Vraag

Is er substantiële voortgang geboekt bij het transitieproces in Zimbabwe? Zo ja, welke voortgang werd dan geboekt?

Antwoord

Humanitair en economisch is er sprake van een zekere vooruitgang van de situatie in Zimbabwe, alhoewel de situatie fragiel blijft. Minder mensen zijn afhankelijk van noodhulp en de economie herstelt langzamerhand. De publieke dienstverlening op het terrein van de gezondheidszorg en onderwijs is hervat; op het terrein van water en energie moet nog veel werk verzet worden. Ondanks enige lichtpunten in het politieke proces (zoals de vrijheid van media) blijft de voortgang traag. Nederland steunt de transitie in Zimbabwe door hervormingsgezinde krachten en democratische processen als het grondwetswijzigingsproces te ondersteunen.

Nr. 7 JV

Vraag

Van welke (gelijkgezinde) landen is steun verkregen voor het integrale concept van veiligheid, ontwikkeling en aanwezigheid van de overheid in de fragiele gebieden in Colombia?

Antwoord

Naast de VS tonen onder andere Duitsland en Canada interesse voor verdere betrokkenheid bij dit concept.

Nr. 8 JV

Vraag

Welke effecten heeft de «ongekende» daling van het Nederlandse OS-budget in 2009 gehad voor de economische groei in de door Nederland met ontwikkelingsgeld ondersteunde landen in dat jaar? Kan een relatie tussen die daling en een (dan waarschijnlijk lagere) economische ontwikkeling in de ondersteunde landen worden aangegeven? Of kan een dergelijke relatie tussen minder Nederlandse en – meer algemeen – Westerse hulp enerzijds en een (dan wellicht te verwachten lagere) economische groei helemaal niet worden gelegd? Kan meer algemeen worden ingegaan op de relatie tussen (meer of minder) groei in OS-landen in 2009 en de hoogte van hulpbudgetten van rijke landen in 2009 (stellig zijn ook de hulpbudgetten van veel andere «rijke» landen in 2009 lager geweest dan gebruikelijk)?

Antwoord

Het leggen van een wetenschappelijk onderbouwd verband tussen hulp en groei is moeilijk. De literatuur over dit onderwerp is uitgebreid en groeit voortdurend, maar heeft vooralsnog niet geleid tot eenduidige uitspraken over dat verband, niet in positieve, maar ook niet in negatieve zin. Het verband tussen de totale hulp aan landen en de groei en ontwikkeling van die landen is niet of nauwelijks vast te leggen. Een verband tussen het Nederlandse deel van die totale hulp en de groei van de ontvangende landen is nog problematischer. Economische groei is het resultaat van heel veel factoren die – soms positief en soms negatief – op elkaar inwerken. Resultaten van ontwikkelingsinvesteringen kunnen beter zichtbaar gemaakt worden op het niveau van sectoren en specifieke beleidsprogramma’s. Dit geeft aanleiding om meer focus aan te brengen in thema’s en sectoren en resultaten op dat niveau scherper te definiëren.

Enkele factoren die het leggen van dit verband in de weg staan zijn:

  • Niet alle hulp beoogt een groei-effect. Korte termijn noodhulp is daarvan een duidelijk voorbeeld, terwijl anderzijds van bijv. investeringen in onderwijs pas op langere termijn een zichtbaar groei-effect mag worden verwacht. Wanneer van de totale hulp alleen het deel, waarvan realistisch gesproken een korte termijn groei-effect mag worden verwacht, wordt gerelateerd aan economische groei van ontwikkelingslanden wordt door sommige auteurs wel een zeker effect gemeten.2

  • Het is niet goed doenlijk om het groei-effect van hulp te onderscheiden van het effect van andere financiële stromen van westerse landen naar ontwikkelingslanden, zoals overmakingen van migranten («remittances») en buitenlandse investeringen («direct foreign investment»), ook omdat de samenstelling van deze totale financiële stroom vaak en aanzienlijk verandert.

  • Er zijn geen causale schema’s die beschrijven wat de precieze effecten van interventies zijn en hoe zulke verbanden in de tijd moeten worden geplaatst. Sommige interventies hebben in potentie een korte termijn effect (hoewel het niet waarschijnlijk is dat de hulp die in 2009 wordt ontvangen nog in datzelfde jaar een waarneembaar effect op de economische groei zal hebben). Andere interventies – de WRR noemt het voorbeeld van investeringen in de «groene revolutie» in de 60-er en 70-er jaren van de vorige eeuw – leiden tot (grote) effecten, die over een lange periode zijn uitgestrekt.

Nr. 9 JV

Vraag

Kunt u toelichten in welke fragiele staten de uitgaven verminderden en waarom? Is de (slechte) veiligheidssituatie in de fragiele staten juist niet de reden (geweest) om überhaupt in deze landen te willen investeren? Zo nee, wat dan wel? Zo ja, waarom zijn deze uitgaven dan beperkt?

Antwoord

Het beleid om te investeren in veiligheid en stabiliteit in fragiele staten is ongewijzigd. Die investering is en blijft cruciaal voor deze landen om uit de postconflictsituatie te komen. Op enkele landenprogramma’s zijn verschillen waarneembaar in de geplande en daadwerkelijke uitgaven; dat geldt met name voor Soedan en Burundi.

Voor wat betreft Soedan: In de periode 2005–2008 heeft Nederland aanzienlijk geïnvesteerd in zowel het Multi-Donor Trust Fund-Nationaal als het Multi-Donor Trust Fund voor Zuid-Soedan (in totaal een bedrag van 180 mln Euro), waaruit grootschalige programma’s worden gesteund. De daling in het niveau van besteding in 2009 is ten dele toe te schrijven aan het feit dat de programma’s uit de eerste fase dienden te worden afgerond voordat er nieuwe bijdragen konden worden overgemaakt. Oorspronkelijk was een voortgezette bijdrage wel voorzien.

Voor Darfur werd in 2009, in het licht van de gebrekkige voortgang in het politiek proces, het ontbreken van een vredesakkoord en daaraan gekoppeld staakt-het-vuren, de reserveringen eveneens naar beneden bijgesteld.

De beoogde begrotingssteun voor Burundi kon in 2009 geen doorgang vinden, maar is naar 2010 doorgeschoven.

Nr. 10 JV

Vraag

Kunt u toelichten hoeveel er extra is uitgegeven aan de International Finance Corporation (IFC) en de Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO) en naar welke concrete programma’s dit is gegaan?

Antwoord

Met verwijzing naar de toelichting onder beleidsartikel 4.3 kan gemeld worden dat in 2009 in het kader van de bestrijding van de economische crisis extra bijdragen zijn gedaan aan de International Finance Corporation (IFC) en de Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO). Ter bestrijding van het tekort aan handelsfinanciering werd een bijdrage van EUR 34 miljoen gedaan aan het Global Trade Liquidity Program (GTLP) van de IFC. Dit programma heeft een budget van USD 4 miljard en financiert kortlopende handelstransacties van bedrijven in ontwikkelingslanden teneinde de handelsstromen en daarmee bedrijven en werkgelegenheid in stand te houden. Het programma kent een sterke hefboomwerking waardoor er uiteindelijk een bedrag van USD 45 miljard beschikbaar komt voor handelsfinanciering in ontwikkelingslanden. In 2009 is ook een extra bedrag van EUR 15 miljoen gegeven aan het zogeheten MASSIF fonds van de FMO. MASSIF opereert in ontwikkelingslanden en beoogt zowel het leveren van een bijdrage aan de ontwikkeling van de financiële sector als geheel als het institutioneel en financieel versterken van financiële instellingen die de onderkant van de bancaire markt bedienen.

Nr. 11 JV

Vraag

Hoeveel meer of minder is er aan HIV-aids uitgegeven en op welke kanalen en organisaties had dit betrekking? Hoeveel is er aan UNAIDS en het Global Fund uitgegeven?

Antwoord

Op subartikel 5.4 (HIV/Aids) van de begroting is ruim EUR 2 miljoen meer uitgegeven dan oorspronkelijk begroot in 2009, waarmee de totale realisatie op dit subartikel circa EUR 304 miljoen bedraagt. Dit EUR 2 miljoen hogere uitgave is een saldo. Het gaat om de volgende wijzigingen ten opzichte van de begroting:

Bilateraal

Landenbudgetten op het terrein van HIV/AIDS: + EUR 0,9 miljoen

Centrale programma’s: – EUR 7,4 miljoen

Particulier

Medefinancieringsorganisaties: + 1,2 miljoen

UNFPA: + EUR 26,4 miljoen

WHO partnerschapprogramma: + EUR 1,7 miljoen

GFATM: – EUR 20 miljoen

WHO/PAHO: – EUR 0,5 miljoen

UNAIDS en GFATM (het Global Fund) hebben respectievelijk EUR 36 miljoen en EUR 60 miljoen ontvangen in 2009. Voor GFATM was uitgegaan van EUR 80 miljoen in 2009. Echter, EUR 20 miljoen hiervan is reeds eind 2008 betaald.

Nr. 12 JV

Vraag

Wat waren de totale uitgaven aan MDG1?

Antwoord

De totale uitgaven aan MDG1 in 2009 bedragen € 1 488 597 000,– . Het betreft hier voorlopige uitgaven. De definitieve uitgaven zullen in de komende Resultatenrapportage 2009–2010 gepubliceerd worden.

Nr. 13 JV

Vraag

Kunt u een overzicht geven van de aanvragen in het kader van het ORIO-programma (Ontwikkelingsrelevante Infrastructuur Ontwikkeling)?

Antwoord

Een overzicht van de in 2009 geselecteerde aanvragen is gegeven in de voortgangsrapportage schenkingsfaciliteit ORIO die op 7 juni 2010 aan uw Kamer is toegezonden (32 123 V, nr. 91).

Nr. 14 JV

Vraag

Kunt u een overzicht geven van de vakbonden die het ministerie dan wel de ambassades steunen, inclusief de bijdrage die zij ontvangen? Verloopt deze bijdrage rechtstreeks vanuit het ministerie of via bijvoorbeeld FNV-internationaal?

Antwoord

Het ministerie steunt vakbondswerk in ontwikkelingslanden door middel van het Vakbondsmedefinancieringsprogramma (VMP). Het VMP omvat een bedrag van € 61 325 596 en kent een looptijd van vier jaar (2009–2012).

FNV Mondiaal en CNV Internationaal voeren met deze fondsen ieder een programma uit.

De bijdragen t.b.v. dit programma waren in 2009:

FNV Mondiaal

€ 9 367 418

CNV Internationaal

€ 3 436 592

Nr. 15 JV

Vraag

Kunt u toelichten welke publiek-private partnerschappen zijn ontstaan als gevolg van de World Summit on Sustainable Development (WSSD)?

Antwoord

Als gevolg van de WSSD zijn een 20-tal partnerschappen ontstaan. De partnerschappen zijn een samenwerking van een breed scala van Nederlandse en (inter)nationale bedrijven, kennisinstellingen, NGO’s, multilaterale instellingen en overheden. Landbouw en milieu zijn de overheersende sectoren. 9 van de partnerschappen zijn publiekprivate partnerschappen met een grote betrokkenheid van het bedrijfsleven.

Eén van de in Johannesburg geformuleerde speerpunten is: «het verbeteren van marktwerking en markttoegang voor landbouwproducten naar westerse markten». Er zijn acht landen waar deze publiek-private partnerschappen tot stand gekomen zijn: Indonesië, Maleisië, Vietnam, Kenia, Oeganda, Tanzania, Zambia en Ethiopië. Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) werkt samen met het ministerie van Buitenlandse Zaken aan deze partnerschappen.

PPP WSSD

Land

Sector

Market access and capacity building

wereldwijd

Landbouw

Tanzania – capacity building & market access export oriented horticulture

Tanzania

Landbouw

Oeganda – capacity building & market access export oriented horticulture

Oeganda

Landbouw

Strengthening phytosanitary services for export oriented horticulture

Zambia

Landbouw

Ethiopië – capacity building & market access export oriented horticulture

Ethiopië

Landbouw

Kenia – capacity building & market access export oriented horticulture and floriculture

Kenia

Landbouw

Tropical fruits and vegetables – agribusiness development

Indonesië, Maleisië

Landbouw

Sustainable Palm Oil Production

Indonesië, Maleisië

Landbouw

Netwerk partnerschap EU water initiatief «Water for Life»

Afrika

Water

Netwerk partnerschap Energy Partnership for Poverty

Afrika

Energie

Netwerk partnerschap LAND: Land Alliance for National Development

Wereldwijd

Landbouw

EDCTP Vaccin ontwikkeling

Wereldwijd

Gezondheid

The shrimp product safeguarding partnership

Indonesië, Maleisië

Landbouw

Principal Bank for Development and Agricultural credit

Egypte

Financieel

Irrigatie – West Delta

Egypte

Water

Clean Fuels and Vehicles Partnership

Azië

Milieu

Asia Forest Partnership

Azië

Milieu

Biotrade Facilitation Programme

Wereldwijd

Milieu

ISWM: Integrated Sustainable Waste Management in SSA

Sub-Sahara Afrika

Milieu

Sustainable consumption and production

Wereldwijd

Milieu

Nr. 16 JV

Vraag

Kunt u aangeven of Nederland voor het verschijnen van de landbouwnotitie een bijdrage leverde aan programma’s als Comprehensive Africa Agriculture Development Programme (CAADP), Programma Ondersteuning Producentenorganisaties (POP) en WSSD?

Zo ja waaruit bestaan de investeringen dan?

Antwoord

De programma’s POP en WSSD zijn voor het verschijnen van de landbouwnotitie ontwikkeld. Na de WSSD in 2002 in Johannesburg, is er op het gebied van de landbouw een programma gestart in Afrika en Azië waarbij gewerkt is aan het versterken van de capaciteit in een aantal landen om te kunnen voldoen aan sanitaire, fytosanitaire en duurzaamheideisen voor de landbouw en visserij. Deze programma’s zijn samen met het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit uitgevoerd. Het betrof een totaal budget van EUR 8 miljoen voor een periode van 5 jaar.

Het POP wordt vanaf 2006 gefinancierd. Het POP is ontwikkeld als een private sector instrument voor ondersteuning van de ondernemers in de landbouwsector. Door hun krachten te bundelen met behulp van eigen organisaties kunnen de boeren en boerinnen hun (economische) posities verbeteren. Agriterra is als uitvoerder van het programma geworteld in de plattelandsorganisaties in Nederland (LTO, Nederlandse Plattelandsvrouwen, enz). Het POP heeft een budget van EUR 50 miljoen voor de periode 2007–2010. De ervaringen in beide programma’s, POP en WSSD zijn aanleiding geweest deze elementen ook beleidsmatig in te passen in de landbouwnotitie.

De landbouwnotitie gaat in op het belang van een gunstige «enabling environment» voor een productieve landbouwsector en goed landbouwbeleid. Het CAADP, geïnitieerd door de Afrikaanse landen, is hierbij een essentieel programma. Daarom wordt er dan ook vanaf 2008, na het verschijnen van de landbouwnotitie, ondersteuning gegeven aan het CAADP.

Nr. 17 JV

Vraag

Wat wordt concreet bedoeld met «vernieuwende investeringsprojecten» in het kader van het Private Sector Investeringsprogramma (PSOM/PSI)?

Antwoord

Een PSI-project is een investeringsproject dat wordt uitgevoerd door een Nederlandse (of buitenlandse) onderneming in samenwerking met een lokale onderneming in één van de ontwikkelingslanden waarvoor PSI is opengesteld. PSI subsidieert het project dat zowel uit hardware (zoals machines) alsook uit technische assistentie (zoals training, project management) kan bestaan. Het project is vernieuwend voor het betreffende land. Het innovatieve karakter kan een nieuw product, een nieuwe productie methode of nieuwe technologie voor het ontwikkelingsland betreffen. PSI verkleint de risico’s voor het bedrijf dat een dergelijke investering doet, door een financiële bijdrage in de investeringslasten. Het is de bedoeling dat na afloop van de projectperiode vervolginvesteringen worden gerealiseerd die leiden tot verdere groei van omzet en werkgelegenheid. Daarnaast dient het project commercieel haalbaar te zijn en positieve impact te hebben op de lokale economie.

Nr. 18 JV

Vraag

Kunt u aangeven welke initiatieven er binnen de OESO worden ontplooid op het terrein van belastingvrijstelling, -ontduiking en -ontwijking door multinationals in ontwikkelingslanden?

Antwoord

Er lopen meerdere initiatieven binnen de OESO die zich richten op verbetering van transparantie in financiële stromen en uitwisseling van informatie tussen landen, ter voorkoming van onder andere belastingontduiking en -ontwijking, die specifiek gericht zijn op ontwikkelingslanden. Zo is onlangs deelname aan het Global Forum on Tax Transparancy and Exchange of Information opengesteld voor ontwikkelingslanden en wordt gewerkt aan multilaterale mechanismen voor alle landen, inclusief ontwikkelingslanden, op het gebied van uitwisseling van informatie. Middels het Global Relations programma van de OESO worden trainingen gegeven aan ontwikkelingslanden, o.a. op het gebied van uitwisseling van informatie en verrekenprijzenmethodieken.

Mede op Nederlands initiatief is in de OESO besloten tot een gezamenlijke aanpak door het Ontwikkelingscomité, het Comité voor Fiscale Zaken en het Global Forum on Transparency and Exchange of Information for Tax Purposes. Een daarvoor in mei 2010 in het leven geroepen OECD Informal Taskforce on Tax and Development, met daarin overheden uit OESO- en ontwikkelingslanden, non-gouvernementele organisaties, internationale instellingen en internationaal bedrijfsleven zal begin 2011 met een breed programma van start gaan. De Taskforce, onder co-voorzitterschap van Nederland en het African Tax Administration Forum, zal werken aan concrete en voor ontwikkelingslanden bruikbare voorstellen op het gebied van uitwisseling van informatie, transfer pricing, country by country reporting en capaciteitsversterking.

Nr. 19 JV

Vraag

Kunt u toelichten welke nieuwe ongelijkheden in Bolivia werden geanalyseerd?

Antwoord

In de afgelopen vijftien jaar heeft een grote migratie naar de stad plaats gevonden, en men constateert veel meer armoede en ongelijkheid in de steden, deze armen zijn vooral inheems en vrouw. Momenteel leeft 65% van de Boliviaanse bevolking in de stad, terwijl dat in 2001 48% was. Op het platteland blijven ouderen en kleinkinderen achter, met een lage en kwetsbare productiviteit. Klimaatsverandering versterkt deze kwetsbaarheid. Tegelijkertijd komt in de steden een nieuwe indiaanse elite boven, hun economische basis is handel, transport en dienstverlening.

De Gini is verlaagd van 0,68 naar 0,58 maar Bolivia blijft hiermee het land in Zuid-Amerika met de meeste ongelijkheid. De Boliviaanse regering heeft via een bonusstelsel de extreme armoede kunnen verminderen.

Nr. 20 JV

Vraag

Wat is de uitkomst van de studie in Zambia naar groei- en verdelingsvraagstukken? Is Zambia het enige (Afrikaanse) land waar deze studie is uitgevoerd (met behulp van Nederlands ontwikkelingsgeld)?

Antwoord

De studie in Zambia naar groei- en verdeling wordt in twee fases uitgevoerd. In de eerste fase (beëindigd mei 2010) is een literatuurstudie gedaan die ingaat op trends, definities en verklarende factoren met betrekking tot groei en verdeling in Zambia. De tweede fase van de studie (die nu wordt afgerond) onderzoekt wat de belemmeringen zijn die de armoede zo hardnekkig maken in Zambia. De studie zal uitmonden in beleidsaanbevelingen die aan de Zambiaanse regering en aan het Zambiaanse maatschappelijk middenveld via een publicitietscampagne worden aangeboden. Dit alles in aanloop naar het Zambian National Development Plan 2011–2015.

De voorlopige resultaten van het economisch-statistisch onderzoek (1ste fase) en het veldonderzoek (2e fase) laten zien dat de de periode van ruim tien jaar van economische groei (gem. 5–6 % per jaar) niet heeft geleid tot een flinke vermindering van de armoede. Het percentage armen is in die periode gedaald van 68% tot 64 % van de bevolking.

Naast Zambia hebben ook in Benin en Bolivia en met Nederlands ontwikkelingseld activiteiten plaatsgevonden op het gebied van groei- en verdeling in nationale ontwikkelingsstrategieën. In Benin gaat het om bevordering van pro-poor landbouw(keten)beleid, middels economische en institutionele analyses. De pre-electorale campagne in Benin zorgt echter voor enige vertraging in het proces van beleidsformulering. In Bolivia zijn twee studies uitgevoerd: een over welvaartsindicatoren door UNDP en een over herverdeling van economisch surplus als gevolg van de gasbaten. Beiden studies maken onderdeel uit van de beleidsdiscussies in Bolivia, onder andere in het parlement. Een voorstel voor een herverdelingsfonds is tevens opgenomen in de decentralisatiewetgeving.

Nr. 21 JV

Vraag

Welke maatregelen zijn genomen om het uitgavenritme van het Catalytic Fund te versnellen?

Antwoord

Sinds 2008 zijn door het secretariaat van het Fast Track Initiative (FTI) de volgende maatregelen genomen om het uitgavenritme van het Catalytic Fund te versnellen:

  • De acceptatie van sectorale begrotingssteun als mogelijke financieringsmodaliteit binnen het Fast Track Initiative (FTI)

  • Beheer van FTI-middelen op landenniveau door andere donoren dan de Wereldbank waar de Wereldbank niet bereid of in staat is zich aan te sluiten bij nationale systemen en gezamenlijke donorfondsen. Dit vindt thans plaats door donoren waarvan de beheerssystemen door Nederland als positief zijn beoordeeld (bijvoorbeeld UNICEF in Madagaskar en Guinee en Nederland in Zambia)

  • Versterking van de communicatie met ontwikkelingslanden, waardoor het voor landen helder is wat van hen wordt verwacht. Dit heeft zich vertaald in een stijging van het aantal voorstellen: in 2010 dienden 9 landen een financieringsverzoek in bij het Catalytic Fund, tegenover gemiddeld 5 per jaar in de periode t/m 2009

  • Flexibeler omgang met ontvangende landen met trage uitputting, bijvoorbeeld door allocaties neerwaarts bij te stellen bij trage uitputting, zodat middelen weer vrijkomen voor committering elders.

Nr. 22 JV

Vraag

Kunt u aangeven hoeveel vrouwen in de formele sector in Sub-Sahara Afrika gemiddeld minder verdienen dan mannen? Hoeveel verschilt dit met wat vrouwen in Nederland gemiddeld minder verdienen dan mannen in de formele sector?

Antwoord

Cijfers van de Wereldbank uit 2008 geven aan dat het loon van vrouwen in Sub-Sahara Afrika gemiddeld 87% bedraagt van het loon van mannen in dezelfde regio. Het mondiale gemiddelde is ongeveer 0,80. Het gemiddelde loonverschil in Nederland ligt volgens het CBS op 0,81.

Hierbij tekent de Wereldbank aan dat dergelijke cijfers ruw en misleidend zijn. Zo is het waarschijnlijk dat in de statistieken van landen met een lage vrouwelijke arbeidsparticipatie (zoals in Sub-Sahara Afrika), alleen die vrouwelijke inkomens die hoge opbrengsten hebben op de arbeidsmarkt worden meegeteld, terwijl wel alle mannelijke inkomens worden meegenomen.

Een andere berekening van de Wereldbank kijkt naar het relatieve uurloon van vrouwen ten opzichte van mannen, uitgaand van het gewogen gemiddelde van de bevolking. Hierbij wordt voor Sub-Sahara Afrika geconcludeerd dat deze ratio in de landbouwsector 0,60 is, in de industriesector 0,58 en in de dienstensector 0,70.

Nr. 23 JV

Vraag

Kunt u aangeven welke werkplannen er zijn gemaakt om de beroepsgroep van verloskundigen te versterken? Verschillen deze erg van land tot land?

Antwoord

UNFPA heeft gezamenlijk met ICM (International Confederation of Midwives) het internationale programma op het gebied van het versterken van verloskundigen opgezet in 15 landen: Benin, Burkina Faso, Burundi, Djibouti, Ivoorkust, Ethiopië, Ghana, Madagaskar, Malawi, Soedan (noord en zuid), Oeganda, Zambia, Guyana, Haïti en Cambodja. Doel is het begeleiden van bevallingen door adequaat getrainde verloskundigen te verbeteren. De werkplannen zijn te onderscheiden naar 3 aanpakken. Allereerst door het verbeteren van de strategische plannen voor training van verloskundigen en betere kwaliteit van de leerplannen. Ten tweede door het opzetten en/of versterken van beroepsverenigingen van verloskundigen. Ten derde door in de beleidsplannen voor personeel in de gezondheidssector systematisch de beroepsgroep verloskundigen mee te nemen en goede regulerende mechanismen te hanteren.

Per land worden eerst de daadwerkelijke behoeften geïnventariseerd en dan op maat een relevante aanpak uitgewerkt. Zo zijn in Oeganda en Ghana plannen ontwikkeld om de kwaliteit van de training voor verloskundigen te bevorderen in aanvulling op de bestaande trainingsstrategieën.

In Noord Soedan is de allereerste nationale strategie ontwikkeld op het gebied van verloskundigen en is er een vereniging opgericht voor verloskundigen. Beide nieuw in het land.

Nog voor de aardbeving in Haïti werd ingezet op verbeteringen in leerplannen en verbeteren van het certificatie en accreditatie proces door het aanpakken van gebreken in de regelgeving over de taakomschrijving van verloskundigen.

Nr. 24 JV

Vraag

Wat is de uitkomst van het advies van het platform voor Global Health Policy and Health System Research over seksuele en reproductieve gezondheid en rechten in fragiele staten?

Antwoord

Het advies van het platform voor Global Health Policy and Health System Research over seksuele en reproductieve gezondheid en rechten in fragiele staten heeft een aantal aanbevelingen gedaan die gericht zijn op afstemming van de beleidsuitvoering van het beleid zoals vastgelegd in de notities «Veiligheid en ontwikkeling in fragiele staten» en de beleidsnotitie «Keuzes en Kansen». Ook zijn de aanbevelingen gericht op het aansporen van multilaterale organisaties en NGO’s om meer concrete aandacht voor het integreren van seksuele en reproductieve gezondheidsdiensten in de basispakketten voor gezondheidsdienstverlening in fragiele staten. Tevens wordt aanbevolen om nog meer aandacht te hebben voor donorcoördinatie en samenwerken met maatschappelijke organisaties die actief zijn in fragiele staten. Aandachtspunt daarbij is het verbinden van korte termijn noodhulp met meer langere termijn aanpak van het opbouwen van systemen die duurzaam aandacht voor gezondheidsdienstverlening hebben en daarin dienstverlening voor seksuele en reproductieve gezondheid te verankeren.

Nr. 25 JV

Vraag

Is de evaluatie van de Publiek Private Partnerschappen voor Productontwikkleing (PPP-PD’s) naar de Kamer gestuurd? Zo neen, waaron niet?

Antwoord

Nee, de extern uitgevoerde evaluatie is niet naar de Kamer gestuurd. U bent geinformeerd over de resultaten die deze publiek private partnerschappen hebben opgeleverd in antwoord op kamervragen n.a.v. de begrotingsbehandeling 2010 (vraag 145 n.a.v. de Memorie van Toelichting). Als de Kamer er prijs op stelt kan de evaluatie alsnog worden toegezonden.

Nr. 26

Vraag

Kunt u een overzicht sturen van de wijze waarop de Nederlandse drinkwaterbedrijven de 1 % van hun omzet hebben ingezet voor de realisatie van MDG 7?

Antwoord

Volgens de laatst beschikbare opgave van de «Vereniging van waterbedrijven in Nederland» (VEWIN) heeft de drinkwatersector in 2007 uit vrijwillige consumentenbijdragen een bedrag van ruim € 5,4 ton besteed, daarnaast uit eigen middelen € 5,7 miljoen. In totaal een bedrag van € 6.3 miljoen zijnde 0,44% van de omzet in dat jaar.

Nr. 27 JV

Vraag

Kunt u concreet aangeven op welke wijze de stem van de (armste) ontwikkelingslanden – dus exclusief de opkomende landen – is versterkt in organisaties als het IMF en de Wereldbank?

Antwoord

Bij de Wereldbank is de positie van de lage inkomenslanden in de afgelopen periode onder meer versterkt door:

  • meer hoge posities voor vertegenwoordigers uit deze landen in het management van de Bank,

  • een grotere rol voor deze landen in het onderhandelingsproces rondom de middelenaanvulling voor IDA en

  • een voorkeurspositie tijdens de recente rondes van kapitaalaanvulling. De lage inkomenslanden profiteren van de verhoging van de basisstemmen in combinatie met de mogelijkheid om extra aandelen te verkrijgen op basis van alleen garantiekapitaal (en geen paid-in kapitaal).

Bij het IMF is bij de laatste quotaherziening het aantal basisstemmen verdrievoudigd, met als gevolg een aanzienlijke verhoging van de stemgewichten van de lage inkomenslanden. Hun stemaandeel stijgt van 5,4% naar 6,1 %. Bovendien is het aantal basisstemmen expliciet vastgelegd om te voorkomen dat ze bij toekomstige quota-verhogingen verwateren en het stemgewicht van de lage inkomenslanden weer zal afnemen. In de huidige discussies over de veertiende quotaherziening is expliciet afgesproken dat het stemgewicht van de armste leden beschermd zal worden. Tot slot kan gemeld worden dat binnen het IMF een diversiteitscoördinator is benoemd die onder andere tot taak heeft het bevorderen van een goede vertegenwoordiging van lage inkomenslanden in alle lagen van de organisatie.

Nr. 28 JV

Vraag

Hoeveel klachten zijn er over de consulaire dienstverlening in 2009 binnengekomen? Hoeveel daarvan zijn als terecht beoordeeld?

Antwoord

Uit de jaarlijkse klachtinventarisatie 2009 is gebleken dat op consulair gebied in totaal 1 782 klachten zijn ontvangen op de meer dan vijfhonderdduizend verleende consulaire diensten. Bij deze inventarisatie in 2009 is niet gevraagd om aan te geven hoeveel klachten gegrond zijn verklaard. Dit cijfer is om die reden niet bekend.

Nr. 29 JV

Vraag

Wat is de reden van het feit dat 13 % van de aangevraagde reisdocumenten niet binnen de wettelijke termijn van 28 dagen kon worden afgeleverd?

Antwoord

Bij meer gecompliceerde aanvragen komt het voor dat vanwege onduidelijkheid over bijv. de Nederlandse nationaliteit van de aanvrager informatie moet worden ingewonnen bij lokale autoriteiten. In die gevallen biedt de wet de ruimte de aanvraag aan te houden. Er is derhalve na het verstrijken van de genoemde termijn van 28 dagen nog geen sprake van een overschrijding van de wettelijke termijn.

Nr. 30 JV

Vraag

Wat zijn naar uw voorlopige oordeel de gevolgen voor de dienstverlening aan de Nederlandse burger in het buitenland van de invoering van het biometrische paspoort? Wanneer verwacht u de evaluatie van de pilots te kunnen afronden?

Antwoord

Met de introductie van de afname van biometrische kenmerken voor de verlening van reisdocumenten is er vanuit het oogpunt van efficiency en om financiële redenen voor gekozen om niet alle 345 honoraire consulaten uit te rusten met biometrische apparatuur. Dit betekent dat een deel van de aanvragers van reisdocumenten verder moet reizen dan vóór de introductie van biometrie. Er is geen sprake van evaluatie van pilots. Wel wordt doorlopend bezien of het aantal aanvragen van reisdocumenten in de regio van een honorair consulaat aanleiding geeft een extra aanvraaglocatie te openen of juist te sluiten.

Nr. 31 JV

Vraag

Hoeveel klachten hebt u ontvangen van Nederlandse burgers in het buitenland over de grote reizen die van hen worden verlangd, soms ook naar het buitenland, om een biometrisch paspoort aan te vragen en enkele weken later weer op te halen? Om welke landen ging het daarbij? Trekt u de conclusie dat het niveau van serviceverlening door het beperkte aantal afgiftepunten van biometrische paspoorten te diep is weggezakt? Zijn dit voor u overwegingen om dit beleid aan te passen?

Antwoord

In 2009 is het aantal klachten dat is ontvangen in categorie C (afgifte reisdocumenten, notariaat, burgerlijke stand, naturalisatie en internationale rechtshulp) significant toegenomen, van 160 klachten in 2008 naar 799 klachten in 2009. Een aanzienlijk gedeelte van deze toename kan worden toegeschreven aan de invoering van biometrie.

Om de dienstverlening na de invoering van biometrie op peil te houden is destijds besloten om naast de beroepsposten de honoraire consulaten die jaarlijks tenminste 500 paspoortaanvragen verwerken, eveneens te voorzien van biometrische apparatuur. Het is mijns inziens niet doelmatig om ook consulaten die jaarlijks minder dan 500 aanvragen per jaar behandelen uit te rusten met deze apparatuur. Een aantal mensen zal na invoering van biometrie helaas verder moeten reizen om een paspoort aan te vragen.

Ik ben evenwel niet van oordeel dat het niveau van serviceverlening als gevolg hiervan te diep is weggezakt. Op verschillende manieren wordt geprobeerd om Nederlanders in het buitenland zo veel mogelijk tegemoet te komen. Nederlanders gevestigd in het buitenland kunnen bij elke met biometrie uitgeruste post in de wereld een nieuw paspoort aanvragen en ontvangen. Aanvragen kunnen ook ingediend worden bij de gemeenten Den Haag, Enschede, Echt-Susteren en in de toekomst mogelijk bij het paspoortloket van de gemeente Haarlemmermeer op Schiphol. Daarnaast kan bijv. in bepaalde gevallen worden afgezien van de verschijningsplicht bij de uitreiking van het paspoort en worden mobiele stations voor opname van vingerafdrukken bij bijv. bedlegerige Nederlanders ingezet. BZ onderzoekt op welke wijze het mobiele apparaat op een bredere manier in de regio kan worden ingezet. Dat zou wel extra kosten met zich meebrengen, waarvan het nog niet bekend is of die in tijden van bezuinigingen gedragen kunnen worden.

Nr. 6 en 7 ARK en 32 JV

Vraag 6 ARK

Wanneer zijn de uitkomsten van de twee onderzoeken bij het Netherlands Institute for Multiparty Democracy (NIMD) te verwachten?

Vraag 7 ARK

Welke afspraken zijn in het verleden gemaakt over de onvolkomenheden op het toezicht van het NIMD? Waarom blijft de onvolkomenheid op het toezicht op het NIMD voortduren?

Vraag 32 JV

Wanneer zullen naar verwachting de uitkomsten bekend zijn van de twee onderzoeken die op verzoek van de Tweede Kamer (moties van juni 2009) worden ingesteld naar respectievelijk de financiële organisatie en de beheersorganisatie van het Netherlands Institute for Multiparty Democracy (NIMD)?

Antwoord

Hoewel het toezicht door het ministerie in de afgelopen tijd aanzienlijk is aangescherpt, oordeelde de Algemene Rekenkamer dat – door het uitblijven van zichtbare verbeteringen bij het NIMD – er nog steeds sprake was van een onvolkomenheid. Inmiddels heeft het bestuur van het NIMD, op grond van duidelijke aanwijzingen van het ministerie, krachtig ingegrepen in zowel het management als de organisatie zelf, waarvoor een plan van aanpak werd opgesteld. Over de uitkomsten van de nadere onderzoeken zal voor eind 2010 aan de Kamer worden gerapporteerd.

Vr 33 JV

Vraag

Zal bij de nagestreefde verbetering van het proces van aanschaf, betaling, controle en verantwoording van vliegtickets tegemoet worden gekomen aan de wensen die in dat opzicht vanuit de Tweede Kamer zijn geuit?

Antwoord

Naast de verbeteringen in het proces van aanschaf, betaling, controle en verantwoording van vliegtickets worden in het kader van een efficiëntere bedrijfsvoering, waarvan kostenbeheersing deel uitmaakt, door mijn departement de mogelijkheden van uniformering op het terrein van alle reizen onderzocht. Wat de uitkomst daarvan ook zij, het betreft hier aanpassing van secundaire arbeidsvoorwaarden waarvan wijziging de instemming vereist van vakbonden, zoals ook is aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen gesteld door het lid Van Veldhoven-van der Meer op 21 september jl. met kenmerk 2010Z13218 over jaarlijkse verlofreizen van ambassadepersoneel. Het hiervoor bedoelde onderzoek sluit aan bij de inmiddels eveneens inganggezette activiteiten om tot rijksbrede afspraken over dienstreizen te komen.

Nr. 34 JV

Vraag

Wat zijn de ervaringen van de vijf teams om oplossingsrichtingen te verkennen voor organisatiebrede knelpunten op het gebied van ontwikkeling, overdracht en behoud van kennis?

Antwoord

De implementatie-teams van de BZ-Agendagroep Kennis hebben ondermeer onderzocht welke behoefte er is aan expertise bij de directies, welke prikkels er zijn voor medewerkers om aan kennisontwikkeling/behoud te werken en hoe het talenprogramma bij BZ kan worden verbeterd. Uit de ervaring van de teams blijkt dat er zowel kansen als uitdagingen zijn bij het ontwikkelen, delen en behouden van kennis. De teams hebben op basis hiervan aanbevelingen gedaan voor concrete maatregelen.

Nr. 1 AR

Vraag

In hoeverre bent u bereid in het vervolg de transparantie van het jaarverslag te verhogen door (a) meer samenhang aan te brengen tussen de kabinetsprioriteiten en de eigen operationele doelstellingen, (b) het beleidsverslag en de beleidsagenda te structureren aan de hand van tussentijdse doelen, en (c) de verantwoordelijkheid van de minister te beschrijven?

Antwoord

De wens om tot een betere, transparantere verantwoording te komen deel ik met de Algemene Rekenkamer. Transparantie is een belangrijk criterium bij de vormgeving van het begrotings- en verantwoordingsproces van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het vormde voor mij ook mede aanleiding om mee te doen aan het experiment ter verbetering van de verantwoording en de begroting.

Het Bureau Onderzoek en Rijksuitgaven (BOR) van Uw Kamer beoordeelde in 2008 de kwaliteit van de informatie in het beleidsprogramma in de (experiment)begroting 2009 van Buitenlandse Zaken als uitstekend. Op basis van de uitkomsten van de evaluatie van het experiment, die begin volgend jaar worden verwacht, zal met het ministerie van Financiën bekeken worden hoe de transparantie van de begroting en het jaarverslag verder vormgegeven kan worden. Hierbij zal ik ook kijken naar meer samenhang tussen kabinetsprioriteiten en de departementale doelstellingen en het structureren van het beleidsverslag en de beleidsagenda.

Vooruitlopend op de evaluatie heb ik, in overeenstemming met de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer, in de begroting 2011 bij elke algemene doelstelling de ministeriële verantwoordelijkheid en de relevante externe factoren beschreven.

Nr. 2 en 11 AR

Vraag 2

Welke verdere verbeteringen bij het voorschottenbeheer wilt u voor volgend jaar minimaal realiseren teneinde een bezwaar van de Algemene Rekenkamer op dit punt te voorkomen?

Vraag 11

Zijn de acties die u gaat ondernemen om de onvolkomenheden ten aanzien van het voorschottenbeheer in de toekomst ongedaan te maken voldoende van aard opdat voorkomen kan worden dat de Algemene Rekenkamer volgend jaar bezwaar maakt tegen het voorschottenbeheer?

Antwoord

Mede naar aanleiding van de geconstateerde onvolkomenheden door de Algemene Rekenkamer heeft het ministerie diverse verdere maatregelen getroffen. De knelpunten in de beoordeling van de liquiditeitsprognoses van internationale fondsen zijn onderzocht. Met instemming van het ministerie van Financiën zal de interne regelgeving in 2010 worden aangepast. Hiermee zijn de knelpunten opgelost. Het ministerie heeft verder intensief ingezet op een betere inbedding van het voorschottenbeheer door het voeren van diverse videoconferenties en voortgangsgesprekken met budgethouders. Verdere verbetering van het voorschottenbeheer zal worden gerealiseerd door blijvend verscherpt toezicht. Uit de administratie over het eerste halfjaar van 2010 zijn de effecten van de getroffen maatregelen reeds zichtbaar. Ik ga er van uit dat deze positieve ontwikkeling zich zal voortzetten. In combinatie met de reeds eerder ingezette maatregelen verwacht ik een bezwaar van de Algemene Rekenkamer te kunnen voorkomen.

Nr. 3 AR

Vraag

In hoeverre is in 2009 bij de huisvesting van posten en medewerkers in het buitenland, inclusief de planning van nieuwbouwprojecten, reeds rekening gehouden met de plannen van de EU tot het opzetten van een eigen diplomatieke dienst en postennetwerk (EDEO)?

Antwoord

De taken van de EDEO zullen voornamelijk bestaan uit taken die nu worden verricht door ofwel het Raadssecretariaat ofwel de Europese Commissie. De EDEO is een functioneel autonoom orgaan van de Unie dat onder gezag staat van de Hoge Vertegenwoordiger voor buitenlands- en veiligheidsbeleid. De EDEO staat niet onder gezag van de regeringen van de lidstaten.

Daarom zijn er geen onmiddellijke gevolgen van de EDEO voor de huisvesting van het Nederlandse postennet.

Nr. 4 en 10 AR

Vraag 4

Wanneer is de uitwerking van het toezichtplan op het materieelbeheer van de posten te verwachten?

Vraag 10

Wat was de reden dat er nog geen goedkeuring van het audit committee is verleend aan nota Directie Huisvesting Buitenland (DHB)?

Antwoord

Dit toezichtsplan, inclusief de uitwerking in de vorm van werkprogramma’s, is in maart 2010 gereed gekomen. In april 2010 is dit plan in de vorm van een toezichtsnotitie vastgesteld door de departementsleiding. Het toezicht wordt inmiddels uitgevoerd. Het audit committee was nauw betrokken bij de totstandkoming en bewaakt een adequate uitvoering via agendering van de stand van zaken.

Nr. 5 AR

Vraag

Hoe verhoudt de constatering van de Algemene Rekenkamer dat de opbouw van kennis van de medewerkers over het voorschottenbeheer aandacht en voortdurend toezicht vraagt, zich tot uw antwoord vorig jaar dat er diverse toetsen worden afgelegd, cursussen gevolgd en het werken aan de houding van beheer (TK 31 924 V, nr. 9 vragen 2–3)? Waarom schort het hier nog steeds aan?

Antwoord

Er gaat enige tijd gemoeid voordat de effecten van de genoemde maatregelen, daadwerkelijk zichtbaar zijn. Inmiddels zijn de positieve effecten van deze maatregelen zichtbaar. Ondanks deze positieve ontwikkeling blijft de verankering van kennis een zaak die voortdurend aandacht blijft vragen, o.a. door de overplaatsingen van personeel in de loopbaandienst. Ook hierom is het ministerie voornemens te starten met een traject naar regionalisering van financiële beheertaken.

Nr. 6 en 7 ARK en 32 JV

Vraag 6 ARK

Wanneer zijn de uitkomsten van de twee onderzoeken bij het Netherlands Institute for Multiparty Democracy (NIMD) te verwachten?

Vraag 7 ARK

Welke afspraken zijn in het verleden gemaakt over de onvolkomenheden op het toezicht van het NIMD? Waarom blijft de onvolkomenheid op het toezicht op het NIMD voortduren?

Vraag 32 JV

Wanneer zullen naar verwachting de uitkomsten bekend zijn van de twee onderzoeken die op verzoek van de Tweede Kamer (moties van juni 2009) worden ingesteld naar respectievelijk de financiële organisatie en de beheersorganisatie van het Netherlands Institute for Multiparty Democracy (NIMD)?

Antwoord

Hoewel het toezicht door het ministerie in de afgelopen tijd aanzienlijk is aangescherpt, oordeelde de Algemene Rekenkamer dat – door het uitblijven van zichtbare verbeteringen bij het NIMD – er nog steeds sprake was van een onvolkomenheid. Inmiddels heeft het bestuur van het NIMD, op grond van duidelijke aanwijzingen van het ministerie, krachtig ingegrepen in zowel het management als de organisatie zelf, waarvoor een plan van aanpak werd opgesteld. Over de uitkomsten van de nadere onderzoeken zal voor eind 2010 aan de Kamer worden gerapporteerd.

Nr. 8 AR

Vraag

Waarom kon het proces van aanschaffen en doorbelasten van vliegtickets niet reeds in 2009 aangepast worden, nadat reeds in 2008 geconstateerd was dat er een risico bestaat voor onrechtmatige uitgaven en dat het beleid ondoelmatig is georganiseerd?

Antwoord

Aangezien in 2009 een aanbesteding zou worden afgerond voor een nieuwe reisagent, was de contractsluiting met deze nieuwe dienstverlener een geëigend moment om definitieve maatregelen te treffen. Door een juridische procedure aangespannen door een van de afgewezen bedrijven heeft gunning van dit contract echter niet meer in 2009 kunnen plaatsvinden. Het contract is uiteindelijk gegund in april 2010. In 2010 zullen de gevraagde verbeteringen in het proces van aanschaf, betaling, controle en verantwoording worden doorgevoerd.

Nr. 9 en 13 AR

Vraag 9

Wanneer zal de achterstand bij het screenen van medewerkers in vertrouwensfuncties door de AIVD zijn ingelopen?

Vraag 13

Op welke termijn worden met de AIVD sluitende afspraken gemaakt over de screening van mensen op vertrouwensfuncties? Aangezien de jaarlijkse overplaatsingsronde (van mei–september) is geweest, betekent dit dat er wederom mensen op vertrouwensfuncties zijn geplaatst zonder screening vooraf?

Antwoord

Aan de hand van een gezamenlijke evaluatie met de AIVD van overplaatsingsronde 2009 zijn in voorjaar 2010 nieuwe afspraken gemaakt met de AIVD over het screenen van medewerkers in overplaatsingsronde 2010. Geconcludeerd kan worden dat deze afspraken hebben geleid tot een versnelling van de procedure en een belangrijke vermindering van het aantal medewerkers dat geplaatst wordt voor afronding screening. Het betreft hier personen die wel eerder zijn gescreend maar voor wie een nieuwe screening noodzakelijk is wegens overplaatsing. Naar verwachting worden deze screenings de komende weken afgerond.

De aan de vertraging ten grondslag liggende oorzaken zijn geanalyseerd en meegenomen in een voorstel van het ministerie van BZ dat momenteel voorligt bij de AIVD voor overplaatsingsronde zomer 2011. Naar verwachting wordt hier de komende weken overeenstemming over bereikt. Dit voorstel houdt een ingrijpende verandering van de logistieke inkadering van de onderzoeken in en garandeert een wekelijkse controle van de wederzijdse werkvoorraad waardoor naar verwachting toekomstige achterstanden niet meer op zullen treden.

Nr. 10 AR

Vraag

Wat was de reden dat er nog geen goedkeuring van het audit committee is verleend aan nota Directie Huisvesting Buitenland (DHB)?

Antwoord

Zie vraag 4.

Nr. 11 AR

Vraag

Zijn de acties die u gaat ondernemen om de onvolkomenheden ten aanzien van het voorschottenbeheer in de toekomst ongedaan te maken voldoende van aard opdat voorkomen kan worden dat de Algemene Rekenkamer volgend jaar bezwaar maakt tegen het voorschottenbeheer?

Antwoord

Zie vraag 2 AR.

Nr. 12 AR

Vraag

Op welke termijn gaat u in samenspraak met het ministerie van Financiën de (interne) regelgeving ten aanzien van het voorschottenbeheer herzien?

Antwoord

In samenspraak met het ministerie van Financiën is inmiddels vastgesteld dat de regelgeving niet behoeft te worden aangepast. Wel heb ik besloten de interne regelgeving te herzien. Het ministerie van Financiën en de auditdienst van dit ministerie hebben met de voorgenomen wijzigingen ingestemd. De afstemming met de Algemene Rekenkamer is in een afrondende fase. Medio oktober zal ik de herziene regelgeving intern bekend stellen. Ik zal u op korte termijn nader informeren over de herzieningen in de interne regelgeving.

Nr. 13 AR

Vraag

Op welke termijn worden met de AIVD sluitende afspraken gemaakt over de screening van mensen op vertrouwensfuncties? Aangezien de jaarlijkse overplaatsingsronde (van mei–september) is geweest, betekent dit dat er wederom mensen op vertrouwensfuncties zijn geplaatst zonder screening vooraf?

Antwoord

Zie vraag 9 AR.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Bommel, H. van (SP), Staaij, C.G. van der (SGP), Çörüz, C. (CDA), Timmermans, F.C.G.M. (PvdA), Ormel, H.J. (CDA), Fng voorzitter, Ferrier, K.G. (CDA), Nicolaï, A (VVD), Eijsink, A.M.C. (PvdA), Dam, M.H.P. van (PvdA), Irrgang, E. (SP), Roon, R. de (PVV), Voordewind, J.S. (CU), Pechtold, A. (D66), Broeke, J.H. ten (VVD), Thieme, M.L. (PvdD), Peters, M. (GL), Harbers, M.G.J. (VVD), Kortenoeven, W.R.F. (PVV), Dikkers, S.W. (PvdA), Veldhoven, S. van (D66), El Fassed, A. (GL), Dijkhoff, K.H.D.M. (VVD) en Driessen, J.H.A. (PVV).

Plv. leden: Raak, A.A.G.M. van (SP), Dijkgraaf, E. (SGP), Bruins Slot, H.G.J. (CDA), Samsom, D.M. (PvdA), Vacature, (CDA), Knops, R.W. (CDA), Miltenburg, A. van (VVD), Recourt, J. (PvdA), Arib, K. (PvdA), Dijk, J.J. van (SP), Hernandez, M.M. (PVV), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Schouw, A.G. (D66), Beek, W.I.I. van (VVD), Ouwehand, E. (PvdD), Halsema, F. (GL), Steur, G.A. van der (VVD), Wilders, G. (PVV), Vermeij, R.A. (PvdA), Hachchi, W. (D66), Braakhuis, B.A.M. (GL), Vacature, (VVD) en Bontes, L. (PVV).

XNoot
2

Clemens, Radelet, Bhavnan, 2004, «Counting chickens when they hatch: the short-term effect of aid on growth», Working paper no. 44, Wahington DC: CGD.

Naar boven