32 358 Wijziging van de Wet van 2 mei 1990 tot uitvoering van het op 20 mei 1980 te Luxemburg tot stand gekomen Europese verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen en betreffende het herstel van het gezag over kinderen, uitvoering van het op 25 oktober 1980 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen alsmede algemene bepalingen met betrekking tot verzoeken tot teruggeleiding van ontvoerde kinderen over de Nederlandse grens en de uitvoering daarvan en van de Uitvoeringswet internationale kinderbescherming in verband met afschaffing van de procesvertegenwoordigende bevoegdheid van de centrale autoriteit in zaken van internationale kinderontvoering en kinderbescherming, alsmede, in teruggeleidingszaken, de concentratie van rechtspraak, introductie van de bevoegdheid van de rechter om te beslissen aan het hoger beroep in teruggeleidingszaken schorsende werking te verlenen, en beperking van het beroep in cassatie

D NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VEILIGHEID EN JUSTITIE1

Vastgesteld 19 juli 2011

De memorie van antwoord heeft de commissie aanleiding gegeven de volgende vragen en opmerkingen aan de regering voor te leggen.

1. Inleiding

De leden van de SP-fractie constateren dat bij dit wetsvoorstel op 15 maart 2011 het voorlopig verslag is vastgesteld en dat de memorie van antwoord gedateerd is van 23 juni 2011. De regering heeft de Kamer verzocht het wetsvoorstel nog vóór het zomerreces af te handelen. Deze leden hebben echter nog enige vragen, waarvan de belangrijkste de relatieve bevoegdheid in internationale omgangszaken betreft. De leden van de fracties van PvdA en GroenLinks sluiten zich bij alle vragen en opmerkingen van de SP-fractie aan.

2. Relatieve bevoegdheid bij internationale omgangsregeling

Het voorgestelde artikel 11 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering, regelt dat de kinderrechter in de rechtbank Den Haag uitsluitend bevoegd is tot het behandelen van zaken van internationale kinderontvoering. In het tweede lid wordt bepaald dat dit – de uitzonderingen daar gelaten – niet geldt voor internationale omgangsregelingen, zo lezen de leden van de SP-fractie. Daar blijft de reguliere relatieve competentie van kracht. In het voorlopig verslag zijn namens de commissie een aantal argumenten genoemd om ook de internationale omgangsregeling bij de Haagse kinderrechter te concentreren. Het antwoord van de regering op die argumenten overtuigt deze leden niet, vanwege de volgende redenen.

Allereerst zou volgens de regering de Centrale Autoriteit in omgangszaken niet verplicht zijn te bemiddelen. In artikel 21 van het Haags Kinderontvoeringsverdrag staat echter dat voor een verzoek tot regeling van omgangsrecht, het Verdrag van overeenkomstige toepassing is. Graag een reactie hierop van de regering.

In de memorie van antwoord stelt de regering dat iedere rechtbank een internationale omgangsregelingzaken kan behandelen en zij schrijft vervolgens: «Met het oog op erkenning in het buitenland kan het raadzaam zijn om na te gaan in hoeverre de buitenlandse rechter bereid is de door de ouders overeengekomen of in de uitspraak vastgelegde omgangsregeling te bevestigen (...)»2. Als er nu iets is waarvoor juist speciale expertise geboden is, is het wel het contact met een rechter in het buitenland, menen de leden van de SP-fractie. Als alle rechtbanken het contact met een rechter in het buitenland moeten kunnen leggen, rijzen bij deze leden de volgende praktische vragen. Dient het contact te verlopen via de liaisonrechter in het buitenland? Zo ja, hoe dient men die te vinden? Hoe dient men te communiceren met een rechter in het buitenland? Dient dat te worden opgelost door middel van een tolkentelefoon? Deze leden menen dat het oplossen van deze problemen in de tijd die voor een nationale omgangsregeling beschikbaar is, al onmogelijk is – als het al lukt om een bevredigend contact met een buitenlandse rechter tot stand te brengen.

De regering acht het verder goed verdedigbaar om bij wijze van voorlopige maatregel, de tussen partijen afgesproken omgangsregeling op te nemen in het dictum van het teruggeleidingsbevel. Dat is dan een zogenaamde «versta-beslissing». Acht de regering het ook mogelijk om een omgangsregeling in het dictum op te nemen als partijen daarover geen overeenstemming hebben bereikt?

Bij concentratie van rechtspraak is een van de criteria dat de rechter, in zaken die specifieke kennis en ervaring vereisen, een minimum aantal zaken per jaar moet kunnen behandelen. De specifieke kennis ligt in dit geval bij de liaisonrechtbank Den Haag. Hoe vaak wordt volgens de regering een verzoek tot internationale omgangsregeling ingediend zonder een teruggeleidingsverzoek? Als dat maar een paar keer per jaar is, hoe kunnen rechtbanken bij deconcentratie dan de vereiste expertise opbouwen, zo vragen deze leden. Daarbij denken zij ook aan het hierboven aangehaalde voorbeeld van het contacteren van een rechter in het buitenland. Indien er inderdaad slechts een paar zaken per jaar zijn, dan lijkt het deze leden logisch – met het oog op het opbouwen en onderhouden van de kennis en expertise – dat er gekozen wordt voor concentratie in plaats van deconcentratie. Graag een reactie van de regering.

De leden van de SP-fractie achten het belangrijker dan alle hierboven en in het voorlopig verslag genoemde argumenten, dat alle spelers in het veld die rechtstreeks bij de materie betrokken zijn, van mening zijn dat de internationale omgangsregelingzaken in Den Haag geconcentreerd moet worden. Het Centrum Internationale Kinderontvoering heeft de regering bij brieven van 2 oktober 20093 en 23 november 20104 reeds gewezen op het belang van concentratie van internationale omgangszaken in Den Haag. Ook brengen deze leden het advies van 30 juni jl. van het Centrum Internationale Kinderontvoering bij de regering onder de aandacht.5 Tevens hebben de Haagse liaisonrechters aan deze leden laten weten dat ook de internationale omgangsregeling in Den Haag zou moeten worden geconcentreerd. Ook de vereniging voor kinderontvoeringsadvocaten heeft aan deze leden laten weten van mening te zijn dat de internationale omgangszaken in Den Haag zouden moeten worden geconcentreerd. Deze leden verwachten hierover ook nog een officieel schrijven na hun vergadering begin juli.

De Raad voor de rechtspraak en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) spreken in hun adviezen over «beslissingen in HKOV»-zaken, zonder onderscheid te maken tussen teruggeleidingsverzoeken en omgangsverzoeken. De NVvR wijst er op dat het om 10 tot 20 zaken per jaar gaat, doelend op «beslissingen in HKOV zaken». Onze inschatting is dat er minder dan één internationaal omgangsverzoek per jaar binnen komt, dat niet gekoppeld is aan een teruggeleidingsverzoek. Vanwege het verzoek om spoedige behandeling van dit wetsvoorstel hebben deze leden deze twee instanties niet kunnen bevragen op dit specifieke onderwerp. Is de regering bereid om dat zelf te doen, als zij na het lezen van dit verslag nog niet overtuigd is van de noodzaak tot concentratie?

Vanwege alle bovengenoemde gronden zouden de leden van de SP-fractie graag van de regering willen weten waarom zij vasthoudt aan het ingenomen standpunt, zeker nu het zal gaan om waarschijnlijk niet meer dan één zaak per jaar.

3. Kinderbeschermingsmaatregelen

Naar aanleiding van de opmerking in het voorlopig verslag van de leden van de SP-fractie, dat de rekwestrerende bevoegdheid van de Centrale Autoriteit niet geschrapt zou moeten worden met betrekking tot kinderbeschermingsmaatregelen, geeft de regering een uiteenzetting over de bevoegdheid van de Centrale Autoriteit dan wel de Raad voor de Kinderbescherming in geval van internationale pleeggezinplaatsing. Deze leden danken de regering hiervoor. Echter, twee alinea’s verder stelt de regering: «Voor het overige meen ik door het schrappen van de procesvertegenwoordigende bevoegdheid van de Centrale Autoriteit in zaken van ouderlijke verantwoordelijkheid (kinderontvoering, andere geschillen over ouderlijk gezag, omgang en kinderbescherming) de rol van de Centrale Autoriteit hierin eenduidig wordt.»6 Waarom is in dit rijtje opnieuw «kinderbescherming» opgenomen? Is hier sprake van een verschrijving of een vergissing? Zo nee, waar wordt dan aan gedacht? Het indienen van een verzoek tot ondertoezichtstelling, ontheffing van het gezag (in de toekomst gezagsbeëindiging genoemd) of voorlopige voogdij is toch primair een taak van de overheid, ter bescherming van een minderjarige? Het wordt toch niet de bedoeling dat de bevoegdheid daartoe in internationale zaken bij de andere ouder wordt gelegd? Graag een toelichting van de regering. Deze leden merken tot slot ter geruststelling op, dat zij het eens zijn met het schrappen van de procesvertegenwoordigende bevoegdheid van de Centrale Autoriteit.

De leden van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie zien de reactie van de regering met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie,

Broekers-Knol

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie,

Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling: Holdijk (SGP), Broekers-Knol (VVD) (voorzitter), Kneppers-Heynert (VVD), Kox (SP), Engels (D66), Franken (CDA), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA) (vice-voorzitter), Duthler (VVD), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Quik-Schuijt (SP), Strik (GL), K.G. de Vries (PvdA), Knip (VVD), Hoekstra (CDA), Lokin-Sassen (CDA), Scholten (D66), De Boer (GroenLinks), De Lange (OSF), Beuving (PvdA), Koole (PvdA), Schrijver (PvdA), Reynaers (PVV), Popken (PVV), Frijters-Klijnen (PVV) en Swagerman (VVD).

X Noot
2

Kamerstukken I 2010/11, nr. C, p. 4.

X Noot
3

Bijlage bij Kamerstukken II 2009/10, 32 358, nr. 3.

X Noot
4

Ter inzage gelegd bij de afdeling Inhoudelijke ondersteuning onder griffienummer 148789.04.

X Noot
5

Ter inzage gelegd bij de afdeling Inhoudelijke ondersteuning onder griffienummer 148789.01.

X Noot
6

Kamerstukken I 2010/11, 32 358, nr. C, p. 2.

Naar boven