32 346 Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Arabische Emiraten tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, met Protocol; Abu Dhabi, 8 mei 2007

Nr. 3 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 20 april 2010

Binnen de vaste commissie voor Financiën1 hebben enkele fracties de behoefte om over het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Arabische Emiraten tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, met Protocol; Abu Dhabi, 8 mei 2007 (Kamerstuk 32 346, nr. 1) vragen en opmerkingen voor te leggen.

De vragen en opmerkingen zijn op 7 april 2010 aan de minister van Financiën voorgelegd. Bij brief van 20 april 2010 zijn ze door hem beantwoord.

De voorzitter van de commissie,

Blok

De griffier van de commissie,

Berck

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de fractie van de SP nemen met ongenoegen kennis van het verdrag met de Verenigde Arabische Emiraten. Het gaat hier om landen die de lijst aanvoeren in de internationale race to the bottom op belastinggebied. Dubai kent geen inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, vermogensbelasting, vermogenswinstbelasting, schenkingsrechten of successierechten. Kan de minister dit bevestigen? Vindt de minister een land dat al deze belastingen niet kent een belastingparadijs? Kan hij deze vraag met een simpel ja of nee beantwoorden?

Het verdrag is al in mei 2007 gesloten en al die tijd niet ter goedkeuring aangeboden aan de Tweede Kamer. Wat is de reden voor die vertraging? Er wordt wel een verklaring gegeven waarin staat dat er naar aanleiding van persberichten enkele reacties van de zijde van het bedrijfsleven zijn ontvangen. Is dat de verklaring voor de vertraging? Wat hielden deze reacties concreet in?

Er is tegemoet gekomen aan de wens van de Emiraten door het niet opnemen van een door Nederland voorgesteld artikel over het verlenen van wederzijdse bijstand bij invordering van belastingschulden Waarom is hier afgeweken van het verdragsbeleid?

Er zijn geen afspraken over automatische informatie-uitwisseling. Welke argumenten hadden de Emiraten om dit af te wijzen? Kan de minister bevestigen dat het hier alleen gaat om informatie-uitwisseling op verzoek? Waaraan moet zo’n verzoek voldoen? Zijn er hier ook afspraken gemaakt over fishing expeditions? In de beantwoording daarover bij het verdrag met Singapore wordt gezegd dat het gaat om situaties waarin het verband tussen de gevraagde informatie en een belastingplichtige onvoldoende aannemelijk gemaakt kan worden. Zijn er geen criteria voor het al of niet aannemelijk zijn van dat verband? Is er niet altijd een verband tussen de gevraagde informatie en de belastingplichtige? Waarom zou je anders überhaupt de vraag stellen?

Op eerdere vragen van de leden van de SP-fractie of belastingontwijking nu makkelijker was geworden door het verdrag met de Verenigde Arabische Emiraten werd geantwoord dat er een antimisbruikbepaling werd opgenomen in het dividendartikel gericht tegen zogeheten doorstroomlichamen. Betreft dit de «limitation on benefits»-bepaling? Klopt het dat deze nu op verzoek van de Verenigde Arabische Emiraten is komen te vervallen? Waarom heeft de Nederlandse overheid daarmee ingestemd? Waarom wilden de Verenigde Arabische Emiraten dat overheidslichamen zijn vrijgesteld van bronheffing op dividenden en waarom heeft Nederland ook daar mee ingestemd?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het Verdrag met de Verenigde Arabische Emiraten tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting m.b.t. belastingen naar het inkomen.

De door Nederland naar voren gebrachte wensen konden bij de onderhandelingen voor een groot deel worden verwezenlijkt. De leden van de VVD-fractie verzoeken de minister in een overzicht aan te geven welke wensen van Nederland niet zijn verwezenlijkt. Kan de minister daarbij per afgewezen wens aangeven waarom deze is afgewezen en welke consequenties dit heeft? Kan de minister in aanvulling hierop aangeven welke door de Verenigde Arabische Emiraten verzochte wensen door Nederland zijn afgewezen? Om welke redenen?

De Raad van State stelt vast dat de toelichtende nota meer dan incidenteel niet in overeenstemming is met de tekst van het verdrag en adviseert de regering de overeenstemming te bewerkstelligen. Als reactie hierop stelt de regering dat «Gevolg gevend aan het advies van de Raad is de toelichtende nota op de een aantal plaatsen in overeenstemming gebracht met de tekst van het verdrag». In de reactie van de regering lijkt een stijlfout te zijn geslopen waardoor het voor de leden van de VVD-fractie niet duidelijk is of de toelichtende nota in zijn geheel in overeenstemming is gebracht met de tekst van het verdrag, of louter op een aantal plaatsen. De leden van de VVD-fractie vragen hierover opheldering te verschaffen.

Kan de minister, indien de tekst van de toelichtende nota slechts op een aantal plaatsen (niet overal) in overeenstemming is gebracht met de tekst van het verdrag, aangeven waarom hij het advies van de Raad van State hier slechts ten dele ter harte heeft genomen?

II Reactie van de minister

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de fractie van de SP vragen of ik kan bevestigen dat Dubai geen inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, vermogensbelasting, vermogenswinstbelasting, schenkingsrechten of successierechten kent. Dat kan ik niet bevestigen. Volgens de mij ter beschikking staande informatie heeft het merendeel van de Emiraten van de Verenigde Arabische Emiraten regelgeving die voorziet in de heffing van een belasting over ondernemingswinst. Deze regelgeving is neergelegd in decreten van de desbetreffende Emiraten. Deze belastingen vallen, evenals door de Verenigde Arabische Emiraten op federaal niveau in de toekomst te introduceren belastingen naar het inkomen of de winst, alle onder de werking van het voorliggende belastingverdrag. Op grond van de Abu Dhabi Income Tax Decree (van 1965) wordt in de Verenigde Arabische Emiraten belasting geheven van binnen- en buitenlandse oliemaatschappijen en van buitenlandse banken.

De leden van de fractie van de SP vragen of ik de Verenigde Arabische Emiraten als een belastingparadijs zie. Die vraag wordt door mij ontkennend beantwoord. Nederland hanteert geen zelfstandige definitie om een land als belastingparadijs aan te merken, maar sluit zich aan bij de kwalificatie die daarvan gezamenlijk is geformuleerd door de lidstaten van de OESO in het kader van het project op het gebied van schadelijke belastingconcurrentie. Volgens het in 1998 verschenen rapport van de OESO over «harmful tax competition» zijn er vier criteria geformuleerd op grond waarvan een land als een «tax haven» kan worden aangemerkt: geen (of alleen op papier) directe belastingen, zwakke plaatselijke economische activiteiten, geen transparante belastingregels en geen uitwisseling van inlichtingen met de fiscus van andere landen. Naar de huidige stand hebben alle door het Global Forum van de OESO onderzochte jurisdicties hebben zich gecommitteerd aan de internationaal overeengekomen standaard. Deze standaard is ontwikkeld door de OESO in samenwerking met niet-OESO landen en is onderschreven door de ministers van Financiën van de G-20 landen en door het VN comité van deskundigen op het terrein van internationale samenwerking in belastingzaken. De standaard vereist uitwisseling van inlichtingen in alle belastingaangelegenheden ten behoeve van de toepassing en handhaving van de nationale belastingwetgeving van een land, ongeacht of het aangezochte land een eigen belang heeft bij de gevraagde inlichtingen en ongeacht het bestaan van een bankgeheim voor belastingdoeleinden. De standaard voorziet in uitgebreide maatregelen om de vertrouwelijkheid van de uitgewisselde inlichtingen te waarborgen. De Verenigde Arabische Emiraten behoren in dit verband bij de groep landen die zich niet alleen aan de hiervoor bedoelde standaard hebben gecommitteerd, maar die ook reeds in substantiële mate maatregelen hebben getroffen om aan die standaard te kunnen voldoen.

Overigens merk ik op dat het aan ieder land zelf is om te bepalen of en hoeveel belasting het wil heffen. Als een ander land echter weinig of geen belasting heft, moet Nederland echter wel bedacht zijn op mogelijke uitholling van de Nederlandse belastinggrondslag als gevolg van misbruik van het belastingverdrag met een dergelijk land. Nederland zal er dan naar streven bepalingen in het verdrag op te nemen die misbruik tegengaan. Ik wijs de leden van de fractie van de SP op hetgeen ik daarover heb opgemerkt in de Nota naar aanleiding van het Verslag betreffende de inmiddels door uw Kamer goedgekeurde belastingverdragen met Qatar en Bahrein (Kamerstukken II, 2008/2009, 31 764, nr. 7, blz. 11–13).

Terecht wordt door de leden van de fractie van de SP opgemerkt dat er tussen het moment van het sluiten van het verdrag en het aanbieden daarvan aan de Tweede Kamer veel tijd zit. Dit tijdsverloop is te verklaren vanuit de omstandigheid dat het Nederland onderhandelingstactisch opportuun leek om het starten van de goedkeuringsprocedure van het voorliggende verdrag afhankelijk te stellen van de totstandkoming van een investeringsbeschermingsovereenkomst tussen Nederland en de Verenigde Arabische Emiraten. Omdat na verloop van tijd bleek dat dit hiervan toch niet het gewenste effect uitging, is die koppeling alsnog losgelaten en is besloten het belastingverdrag zo spoedig mogelijk ter goedkeuring aan de Staten-Generaal voor te leggen. De reacties die van de zijde van het bedrijfsleven zijn ontvangen zijn echter niet de reden geweest voor de hiervoor bedoelde vertraging. Integendeel, de reacties van het bedrijfsleven zijn ontvangen voor de aanvang van de onderhandelingen met de Verenigde Arabische Emiraten naar aanleiding van de aankondiging van het voornemen om met dat land besprekingen over een belastingverdrag te starten. In alle reacties van de zijde van het bedrijfsleven werd overigens juist de wenselijkheid van het tot stand komen van het belastingverdrag benadrukt. De enkele omstandigheid dat er geen belastingverdrag tussen Nederland en de Verenigde Arabische Emiraten bestaat, heeft blijkens de reacties van het bedrijfsleven tot gevolg dat Nederlandse ondernemingen ter zake van hun activiteiten in de Verenigde Arabische Emiraten in een nadelige positie in vergelijking met hun concurrenten uit landen die wel een verdrag met de Verenigde Arabische Emiraten hebben gesloten. Concreet betroffen deze reacties verzoeken om in een met de Verenigde Arabische Emiraten tot stand te brengen verdrag een OESO-conforme bepaling voor het begrip vaste inrichting op te nemen, zo laag mogelijke bronheffingen voor deelnemingsdividend, interest en royalty’s, zekerstelling van de aftrekbaarheid van hoofdkantoorkosten en van rentelasten, een woonstaatheffing voor vervreemdingswinsten op aandelen en een OESO-conforme non-discriminatiebepaling voor ondernemingen.

De leden van de SP fractie vragen naar het niet opnemen van het voorgestelde artikel over het verlenen van wederzijdse bijstand bij invordering. De reden van het niet opnemen van een dergelijke bepaling is gelegen in de omstandigheid dat de grondwet van de VAE geen mogelijkheid biedt voor het verlenen van wederzijdse bijstand bij het invorderen van belastingschulden. Daarin is uiteindelijk door Nederland berust.

De leden van de SP fractie vragen ook naar het ontbreken van afspraken over automatisch informatie-uitwisseling. In het voorliggende verdrag is een bepaling overeengekomen die overeenkomt met artikel 26 van het OESO-Modelverdrag 2005 en voldoet daarmee aan de internationale standaard. De tekst van dat artikel geeft de mogelijkheid tot drie wijzen van informatieuitwisseling, namelijk op verzoek, spontaan en automatisch. Over de laatste vorm zijn inderdaad geen specifieke afspraken gemaakt. Afspraken daarover worden in de regel niet neergelegd in het verdrag, maar in een nadere en afzonderlijke regeling tussen de bevoegde autoriteiten van de beide staten. Een dergelijke regeling is dan ook geen voorwerp van onderhandeling geweest in het kader van de totstandkoming van het voorliggende verdrag en is derhalve ook niet afgewezen door de Verenigde Arabische Emiraten. Of met een land afspraken over de automatische uitwisseling van inlichtingen kunnen worden gemaakt hangt echter niet alleen af van de wenselijkheid, maar ook van de administratieve mogelijkheden daartoe van beide landen. Nederland heeft tot nu toe slechts afspraken over de automatische uitwisseling van inlichtingen kunnen maken met Australië, België, Canada, Denemarken, Duitsland, Estland, Frankrijk, Litouwen, Spanje, Tsjechië en Zweden.

De vraag van de leden van de fractie van de SP of er met de Verenigde Arabische Emiraten ook afspraken zijn gemaakt over «fishing expeditions» moet ontkennend worden beantwoord. Om een dergelijke expliciete uitsluiting wordt in de regel verzocht door landen met een bankgeheim. De Verenigde Arabische Emiraten hebben echter geen bankgeheim.

De vraag van de leden van de SP-fractie of er criteria zijn voor het al of niet voldoende aannemelijk zijn van een verband tussen de gevraagde informatie en een belastingplichtige moet eveneens ontkennend worden beantwoord. Weliswaar zal er altijd wel enig verband of aanknopingspunt zijn tussen de gevraagde informatie en een belastingplichtige, anders lijkt het stellen van een vraag niet erg zinvol. De vraag of bijvoorbeeld het verband tussen een inwoner van het ene verdragsland en een bankrekening in het andere verdragsland voldoende aannemelijk is, hangt af van een weging van het verband door het aangezochte land. Hierbij wordt uitgegaan van de goede trouw van beide verdragspartners. Ik wijs er nog op dat in artikel 26, eerste lid, van het OESO-modelverdrag 2008 de uitdrukking «foreseeably relevant» wordt gehanteerd als criterium voor de informatie die tussen verdragslanden moet worden uitgewisseld. Blijkens par. 5 van het Commentaar op artikel 26 van het OESO-modelverdrag wordt met deze woorden tot uitdrukking gebracht dat de uitwisseling van inlichtingen zo ruim mogelijk dient te zijn, maar dat tegelijkertijd een verdragsland zich niet mag schuldig maken aan «fishing expeditions» en evenmin inlichtingen mag vragen waarvan de relevantie voor de belastingheffing van een bepaalde belastingplichtige niet aannemelijk is.

De leden van de SP-fractie vragen ook naar de antimisbruikbepaling gericht tegen zogeheten doorstroomlichamen die werd opgenomen in het dividendartikel. Deze antimisbruikbepaling is geen zogenoemde «limitation on benefits»-bepaling maar een «main purpose test». Ingevolge deze main purpose test kunnen de verdragslanden besluiten de verlaging van de bronbelasting op dividenden niet toe te kennen als de aangegane verhouding tussen het dividenduitkerende lichaam en de aandeelhouder is gecreëerd met het oogmerk om die verlaging te kunnen genieten. Aanvankelijk voorzag het dividendartikel in een verlaging van de dividendbelasting naar 0%, waaraan Nederland nauwgezette waarborgen tegen misbruik wilde verbinden in de vorm van een «limitation on benefits»-bepaling, zoals Nederland ook in het verdrag met Koeweit was overeengekomen. De Verenigde Arabische Emiraten werden echter afgeschrikt door de complexiteit van een dergelijke bepaling. Gesteld voor de keus, gaven zij uiteindelijk de voorkeur aan een bronheffingtarief van 5% voor deelnemingsdividenden gecombineerd met de hiervoor bedoelde «main purpose test». Een dergelijke «main purpose test» heeft Nederland ook opgenomen in zijn verdragen met Egypte, Jordanië, Kroatië, Malta, Qatar, Tunesië, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en Zwitserland. Op de verschillen tussen de «main purpose test» en een «limitation on benefits»-bepaling ben ik uitvoerig ingegaan in de Nota naar aanleiding van het Verslag betreffende de inmiddels door uw Kamer goedgekeurde belastingverdragen met Bahrein en Qatar (Kamerstukken II, 2008/2009, 31 764, nr. 7, blz. 11–13) en bij de plenaire behandeling van de wetsvoorstellen tot goedkeuring van de belastingverdragen met Bahrein en Qatar (Handelingen II, 15 oktober 2009, blz. 15-1113 tot en met 15-1115).

De leden van de fractie van de SP wensen te vernemen waarom Nederland heeft ingestemd met de wens van de Verenigde Arabische Emiraten dat overheidslichamen zijn vrijgesteld van bronheffing op dividenden. Dienaangaande merk ik op dat tot de hier bedoelde overheidslichamen niet alleen de Staten zelf en hun Centrale Banken, maar ook de zogenoemde Sovereign Wealth Funds, zoals de Abu Dhabi Investment Authority en de Abu Dhabi Investment Council behoren. Nederland heeft ingestemd met een vrijstelling van bronheffing op dividenden voor overheidslichamen om haar concurrentiepositie ten opzichte van andere landen te beschermen. De Verenigde Arabische Emiraten hebben namelijk ook dergelijke afspraken gemaakt met andere landen, waaronder België en Oostenrijk. Ik verwacht dat van deze vrijstelling van bronheffing op dividenden een belangrijke stimulans zal uitgaan van de investeringen door deze fondsen in Nederland. Een vergelijkbare vrijstelling van bronheffing op dividenden voor overheidslichamen is overigens ook opgenomen in het door uw Kamer goedgekeurde belastingverdrag met Bahrein. Op dit punt is het Nederlandse verdragsbeleid gaandeweg aangepast aan de enorme ontwikkelingen die investeringsmaatschappijen, zoals de Sovereign Wealth Funds, de laatste jaren hebben doorgemaakt. Ik heb bij de plenaire behandeling van de belastingverdragen met Bahrein en Qatar op 15 oktober 2009 aangegeven dat ik de aan uw Kamer toegezegde nota over het Nederlandse verdragsbeleid ook op dit zal actualiseren.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de fractie van de VVD vragen welke wensen van Nederland niet in het verdrag met de Verenigde Arabische Emiraten zijn verwezenlijkt. In reactie daarop kan ik meedelen dat slechts één Nederlandse wens niet kon worden verwezenlijkt, te weten de opname van een artikel aangaande de wederzijdse bijstand bij invordering van belastingschulden. Voor de reden en consequenties daarvan verwijs ik graag naar de beantwoording hiervoor van de vragen van de leden van de fractie van de SP. De Verenigde Arabische Emiraten hebben verzocht om opname van een 0% bronheffing op dividenden zonder een anti-misbruikbepaling. Nederland heeft dit afgewezen omdat dat misbruik van het verdrag in de hand zou kunnen werken. Voor een verdere uiteenzetting met betrekking tot dit onderwerp verwijs ik graag naar de beantwoording hiervoor van de vraag van de leden van de SP-fractie vragen naar de anti-misbruikbepaling in het dividendartikel tegen zogenoemde doorstroomlichamen.

Verder geven de leden van de VVD-fractie terecht aan dat er wellicht een stijlfout is geslopen in de reactie van de regering op het advies van de Raad van State. De toelichtende nota is volledig in overeenstemming gebracht met de tekst van het verdrag, conform het advies van de Raad van State.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Vlies, B.J. van der (SGP), Hoopen, J. ten (CDA), ondervoorzitter, Weekers, F.H.H. (VVD), Blok, S.A. (VVD), voorzitter, Haersma Buma, S. van (CDA), Nerée tot Babberich, F.J.F.M. de (CDA), Haverkamp, M.C. (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink, I. (VVD), Omtzigt, P.H. (CDA), Koşer Kaya, F. (D66), Irrgang, E. (SP), Dijck, A.P.C. van (PVV), Luijben, A.P.M. (SP), Spekman, J.L. (PvdA), Cramer, E.A. (CU), Kalma, P. (PvdA), Burg, B.I. van der (VVD), Ouwehand, E. (PvdD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Blanksma-van den Heuvel, P.J.M.G. (CDA), Tang, P.J.G. (PvdA), Vos, M.L. (PvdA), Bashir, F (SP), Sap, J.C.M. (GL) en Linhard, P. (PvdA).

Plv. leden: Staaij, C.G. van der (SGP), Pieper, H.T.M. (CDA), Aptroot, Ch.B. (VVD), Remkes, J.W. (VVD), Vries, J.M. de (CDA), Hijum, Y.J. Van (CDA), Mastwijk, J.J. (CDA), Elias, T.M.Ch. (VVD), Pater-van der Meer, M.L. de (CDA), Pechtold, A. (D66), Kant, A.C. (SP), Roon, R. de (PVV), Ulenbelt, P. (SP), Heerts, A.J.M. (PvdA), Anker, E.W. (CU), Veen, E. Van der (PvdA), Nicolaï, A (VVD), Thieme, M.L. (PvdD), Karabulut, S. (SP), Smilde, M.C.A. (CDA), Heijnen, P.M.M. (PvdA), Roefs, C.W.J.M. (PvdA), Gerven, H.P.J. Van (SP), Vendrik, C.C.M. (GL) en Smeets P.E. (PvdA).

Naar boven