32 336 Dierproeven

Nr. 87 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 februari 2019

De Vaste Kamercommissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft mij via de brief van 20 december 2018 verzocht om te reageren op de media-aandacht omtrent de toekenning van een projectvoorstel voor wetenschappelijk onderzoek met apen in het Biomedical Primate Research Centre (BPRC), en hoe dit zich verhoudt tot mijn besluit om het aantal dierproeven met apen in het BPRC met veertig procent te verminderen.

Mijn ambitie om het aantal proeven met apen in het BPRC met veertig procent te verminderen, is onverminderd groot. Dit besluit staat vast. Voor 1 april ontvangt u mijn appreciatie van het plan van aanpak van het BPRC om het aantal dierproeven met apen met veertig procent te verminderen, zoals ik in het AO Dierproeven van 7 juni 2018 heb toegezegd (Kamerstuk 32 336, nr. 73).

De recente media-aandacht is ontstaan naar aanleiding van een projectvergunning door de Centrale Commissie Dierproeven (CCD), die is verleend aan het BPRC. Ik hecht er daarom aan hier duidelijk te maken hoe deze vergunning is verleend. Alle dierproeven worden op basis van de Wet op de Dierproeven (WoD) nauwkeurig beoordeeld door de CCD, die vervolgens bepaalt of de dierproef vanuit wetenschappelijk en ethisch oogpunt mag plaatsvinden. Een dierproef mag alleen plaatsvinden als het resultaat niet kan worden bereikt door middel van andere onderzoeksmethoden zonder het gebruik van dieren, en alleen als nut en noodzaak van het onderzoek voldoende opwegen tegen het ongerief voor het proefdier. Dit is bij deze projectvergunning het geval. Het BPRC heeft in haar reactie al laten weten dat de vergunning niets af doet aan het plan om het aantal proeven met veertig procent te verminderen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

Naar boven