32 317 JBZ-Raad

Nr. 497 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID EN VOOR RECHTSBESCHERMING EN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 november 2017

Met deze brief bieden wij u, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de geannoteerde agenda aan van de bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 7 en 8 december 2017 te Brussel. Verder gaan wij in op uw schriftelijke verzoek om extra informatie over de Veiligheidsunie en het EU VS Privacy Shield.

Evaluatie EU US Privacy Shield

Op verzoek van de Vaste Kamercommissie van Justitie en Veiligheid geven wij hieronder een korte toelichting op de evaluatie van het EU US Privacy Shield. Het Privacy Shield is een besluit van de Commissie, vastgesteld met toepassing van haar bevoegdheid op grond van artikel 25, lid 6, van richtlijn 95/46/EG. Dit besluit is geen voorwerp van beraadslaging of besluitvorming van de JBZ Raad van 7 en 8 december 2017.

Het EU US Privacy Shield is vastgesteld bij uitvoeringsverordening (EU) 2016/1250 van de Commissie van 12 juli 2016 (PbEU L 207). Op grond van dit besluit kunnen persoonsgegevens uit de EU rechtmatig worden doorgegeven aan bedrijven in de VS die zich hebben ingeschreven bij het US Department of Commerce en die zich overigens in overeenstemming met de van het Privacy Shield deel uitmakende normen gedragen. Het Privacy Shield heeft geen betrekking op de doorgifte van persoonsgegevens uit de EU naar de VS die worden verwerkt in een publiekrechtelijke context. Daarvoor zijn andere arrangementen beschikbaar. Het Privacy Shield is zeer omvangrijk en complex. Voor een toelichting op de inhoud verwijs ik u naar de brieven van de Minister van Veiligheid en Justitie van 16 februari 2016 en van 29 april 2016 (Kamerstuk 32 317, nrs. 388 en 409).

Op grond van artikel 4 van bovengenoemd uitvoeringsbesluit wordt het Privacy Shield jaarlijks geëvalueerd. De evaluatie over het eerste jaar heeft de Commissie vastgesteld in document COM (2017) 611 final. Het oordeel van de Commissie gaat vergezeld van een gedetailleerd verslag van de ambtelijke diensten van de Commissie (SWD (2017) 344 final).

De algemene bevinding van de Commissie is positief. Geconstateerd wordt dat de Amerikaanse autoriteiten de nodige structuren en procedures in het leven hebben geroepen om het Privacy Shield te laten werken. Het Shield blijkt aan te slaan: er hebben zich inmiddels meer dan 2400 bedrijven in de VS ingeschreven. De Commissie constateert ook dat in de VS de structuren voor de beslechting van geschillen en de handhaving van het Privacy Shield beschikbaar zijn, met inbegrip van het arbitragepanel en de Ombudspersoon bij het US Department of State.

Sinds de wisseling van de regering in de VS in januari 2017 wordt de functie van Ombudspersoon waargenomen op ambtelijk niveau in evenbedoeld ministerie. Een benoeming op politiek niveau vond nog niet plaats. De Commissie constateert dat de belangrijkste waarborg bij de toegang van de Amerikaanse autoriteiten tot de krachtens het Shield doorgegeven gegevens, Presidential Policy Directive 28 (PPD 28) door de huidige regering ongemoeid is gelaten. Als factor van belang noteert de Commissie de thans bij het Congres aanhangige herziening van section 702 van de Foreign Intelligence Surveillance Act.

De Commissie geeft de volgende aanbevelingen voor het vervolg:

  • Bedrijven in de VS moeten zich onthouden van suggesties dat zij gecertificeerd zijn onder het Shield voordat de procedures zijn afgerond.

  • Het US Department of Commerce wordt aanbevolen regelmatig proactief toezicht uit te oefenen op mogelijke onterechte suggesties van bedrijven dat zij gecertificeerd zijn.

  • Het US Department of Commerce wordt aanbevolen de naleving van het Shield continu te monitoren.

  • Het US Department of Commerce en de toezichthouders in de EU wordt geadviseerd het bewustzijn van de waarborgen van Shield onder betrokkenen te verhogen.

  • Een verdere verbetering van de samenwerking tussen de handhavende instellingen in de VS en de EU om tot een gezamenlijke invulling van de open begrippen van het Shield te komen.

  • Een verdere bestudering van de wijze waarop geautomatiseerde besluitvorming in het Shield een plaats moet krijgen.

  • Het vastleggen van de waarborgen van PPD 28 in de Amerikaanse wetgeving.

  • Spoedige benoeming van een nieuwe Ombudspersoon.

  • Spoedige benoeming van enkele leden van de Privacy and Civil Liberties Oversight Board (PCLOB), een interne privacyadviescommissie op het gebied van contraterrorisme en verbindingsinlichtingen.

  • Kwalitatief betere voorlichting door de Amerikaanse overheid van relevante wijzigingen in de toepasselijke wetgeving.

Wij kunnen ons grotendeels in deze aanbevelingen vinden. Hoewel de lidstaten, en dus ook Nederland, door de Commissie niet zijn betrokken bij deze evaluatie, gaat Nederland er op basis van de aangeboden stukken van uit dat deze evaluatie een behoorlijk beeld geeft van het functioneren van het Shield. Dat lijkt, met enkele aantekeningen, bevredigend te werken. Het beeld dat met name het US Department of Commerce nog moet wennen aan een meer actieve rol bij de naleving van het Shield is niet verrassend. Het is te betreuren dat nog geen overeenstemming tussen de EU en de VS is bereikt over een regeling van de waarborgen voor geautomatiseerde besluitvorming. Wij zijn terughoudend met het doen van uitspraken ten aanzien van de Amerikaanse wetgeving. Het debat daarover hoort thuis in het Congres. Wel zijn wij het met de Commissie eens dat het goed zou zijn dat er op korte termijn een nieuwe Ombudspersoon wordt benoemd en dat de opengevallen plaatsen in de PCLOB worden opgevuld.

De gezamenlijke toezichthouders in de EU (de Artikel 29 Werkgroep) bezinnen zich nog op een eventuele eigen reactie. Anders dan de lidstaten zijn de toezichthouders door de Commissie wel betrokken bij de evaluatie.

Tenslotte kan nog gemeld worden dat er bij het Gerecht van de Europese Unie twee vernietigingsberoepen tegen de uitvoeringsverordening zijn ingesteld door enkele niet-gouvernementele organisaties op privacygebied uit Frankrijk en Ierland. Nederland heeft evenals een aantal andere lidstaten in deze zaken de zijde van de Commissie gekozen. Een uitspraak zal naar verwachting in de loop van 2018 volgen.

Elfde mededeling veiligheidsunie

In reactie op het verzoek van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid van 15 november 2017 om u nader te informeren over de mededeling van de Europese Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad en de Raad inzake het elfde verslag over de totstandbrenging van een echte en doeltreffende Veiligheidsunie, kan ik u melden dat deze mededeling over het algemeen acties van de Europese Commissie bevat die reeds lopen of reeds in eerdere mededelingen aangekondigd waren.

De rol van de Commissie is daarin over het algemeen het beschikbaar stellen van financiering voor onderzoek, trainingen en oefeningen of voor het opzetten of ondersteunen van netwerken waarin ervaringen gedeeld kunnen worden. In enkele gevallen wordt verwezen naar (aanpassing van) wetgeving. Dit betreft reeds lopende of aangekondigde trajecten.

Zoals uw Kamer ook is gemeld in de Kabinetsappreciatie van het werkprogramma van de Europese Commissie voor 2018, is Nederland positief over het gepresenteerde Contraterrorisme-pakket. De benoemde aanpak ten aanzien van de bescherming van openbare ruimte (soft targets), precursoren voor explosieven, chemische, biologische, radiologische en nucleaire (CBRN) stoffen, terrorismefinanciering en het voorkomen van radicalisering, sluiten aan bij de Nederlandse aanpak.

Over de Nederlandse appreciatie van de nieuwe voorstellen op het gebied van CBRN en bescherming van openbare ruimte wordt u middels BNC-fiches geïnformeerd.

Aanpak radicalisering

Op de agenda van de JBZ-raad van 7 en 8 december staan de werkzaamheden van de High Level Commission Expert Group on Radicalisation (HLCEG-R). Deze werkgroep met hoge ambtelijke vertegenwoordigers van de lidstaten adviseert de Europese Commissie bij het formuleren van aanbevelingen aan de JBZ-raad over de versterking van de coördinerende structuur voor maatregelen van de Europese Unie gericht op het voorkomen van radicalisering en het tegengaan van gewelddadig extremisme. Aanleiding voor het instellen van de HLCEG-R vormde een voorstel van Frankrijk en Duitsland voor de inrichting van een «EU Centre for the Prevention of Radicalisation». De JBZ raad van 27 maart 2017 heeft mede op basis van dit voorstel de Europese Commissie de opdracht gegeven hiertoe verschillende opties uit te werken. De aanbevelingen die de Europese Commissie, na overleg met de HLCEG-R, aan de JBZ-raad voorlegt, geven hier invulling aan. Hierbij beantwoord ik tevens het verzoek van de Vaste Kamercommissie voor Veiligheid en Justitie van 4 oktober 2017 om geïnformeerd te worden over de plannen in de Europese Unie inzake de aanpak van radicalisering.

EU inzet ter ondersteuning van lidstaten bij het voorkomen van radicalisering en het tegengaan van gewelddadig extremisme

Nationale veiligheid is uitsluitend een verantwoordelijkheid van de EU lidstaten. De Europese Unie heeft op basis van het EU-werkingsverdrag een ondersteunende taak aan de nationale bevoegdheden van lidstaten. De bevoegdheden van de Europese Unie om radicalisering tegen te gaan hebben een faciliterend karakter en kunnen lidstaten helpen bij het ontwikkelen van preventieve maatregelen. Ze zijn met name gericht op het creëren van een raamwerk voor de uitwisseling van kennis, ervaring en goede praktijken, de opbouw van capaciteit en het bieden van financiële ondersteuning voor specifieke projecten.

De Europese Unie heeft de afgelopen jaren zijn inzet ter ondersteuning van de lidstaten bij het ontwikkelen van preventieve maatregelen aanzienlijk geïntensiveerd. Het gaat hier in het bijzonder om de inrichting van een aantal netwerken op EU niveau met het oog op het versterken van kennisuitwisseling, samenwerking en capaciteitsopbouw, zoals het Radicalisation Awareness Network Centre of Excellence (RAN CoE), het European Strategic Communications Network (ESCN), het EU internetforum en het Network of Prevent Policy Makers. Verder fungeert de EU als platform voor vrijwillige afstemming van nationale inspanningen van lidstaten en stelt ze fondsen ter beschikking, zoals het Internal Security Fund en het Erasmus+ fonds, waarop lidstaten en maatschappelijke organisaties een beroep kunnen doen voor (mede)financiering van initiatieven gericht op het tegengaan van radicalisering.

Voor Nederland hebben de inspanningen op EU niveau ter ondersteuning van de preventieve agenda meerwaarde. Niet alleen bevorderen ze de, gelet op het grensoverschrijdende karakter van de dreiging, belangrijke ontwikkeling van een integrale aanpak in ons omringende landen en dragen ze zo bij aan de veiligheid van Nederland, ook is coördinatie van inspanningen in een aantal gevallen effectiever dan een versnipperde aanpak van 28 individuele lidstaten. De genoemde netwerken zijn hier een goed voorbeeld van. Het RAN CoE, dat als resultaat van een aanbestedingsprocedure onderdak heeft bij het Nederlandse bureau RadarAdvies, ondersteunt sinds 2011 EU brede netwerken van eerstelijns professionals met het oog op uitwisseling van kennis en ervaring over de omgang met radicalisering. Inmiddels zijn 10 RAN werkgroepen actief, waarin meer dan 3000 eerstelijns professionals deelnemen. Sinds 2015 ontwikkelt het RAN zich ook tot kennis en adviescentrum voor lidstaten en geselecteerde derde landen ter ondersteuning van nationale beleidsontwikkeling op specifieke onderdelen van de preventieve aanpak.

Een belangrijk speerpunt van de EU inzet is de aanpak van terroristische en extremistisch uitingen op internet. Daartoe is in 2015 het EU internetforum ingericht. Hierin overleggen de Europese Commissie en de lidstaten op hoog niveau met internetbedrijven zoals Google, Facebook, Twitter en Microsoft over het verwijderen van terroristische propaganda en extremistische boodschappen alsmede over het ondersteunen van het maatschappelijk middenveld bij het formuleren en uitdragen van positieve alternatieve boodschappen.

Om de verwijdering van terroristische propaganda te bevorderen, heeft Europol in 2015 een Internet Referral Unit (IRU) ingericht. Deze meldt extremistische boodschappen die het aantreft op internetplatforms aan internetbedrijven met behulp van een zogenaamde «notice and take action» procedure, met het verzoek deze te verwijderen. Voor financiering van alternatieve boodschappen is de Europese Commissie recentelijk een aanbestedingsprocedure gestart in het kader van het Civil Society Empowerment Programme (CSEP). Organisaties uit het maatschappelijk middenveld kunnen projectvoorstellen indienen voor campagnes gericht op het versterken van de weerbaarheid van kwetsbare groepen. Internetbedrijven bieden ondersteuning door technische kennis, expertise en productiefaciliteiten ter beschikking te stellen.

Een initiatief dat hierop aansluit is het ESCN. Dit wordt sinds 2015 door de Europese Commissie gefinancierd als netwerk voor het versterken van tegengeluid. Hierbij wordt expertise van in het bijzonder het Verenigd Koninkrijk ingezet voor het bevorderen van capaciteitsopbouw van individuele lidstaten. Dit gebeurt door frequente netwerkbijeenkomsten en door op maat adviezen aan individuele lidstaten bij specifieke tegengeluidprojecten. Het ESCN koppelt soms ook lidstaten aan elkaar. Zo hebben het Verenigd Koninkrijk en Nederland nauw samengewerkt.

Naast deze initiatieven gericht op specifieke onderdelen van de aanpak, heeft de Europese Commissie in 2017 het initiatief genomen tot het versterken van de uitwisseling van kennis, expertise en goede praktijken tussen beleidsmakers van nationale overheden van EU lidstaten door instelling van het Network of Prevent Policy Makers. Nederland heeft tijdens zijn EU Voorzitterschap actief aandacht gevraagd voor kennisuitwisseling tussen lidstaten. Dit kwam concreet tot uitdrukking in de conferentie «Think Globally, Act Locally: A comprehensive approach to countering radicalisation and violent extremism» waarin het beleidsmakers en eerstelijns professionals van alle EU lidstaten samenbracht.

Versterkte coördinatie structuur

Onder EU lidstaten bestaat brede consensus over de waarde van deze initiatieven en de resultaten die zijn bereikt. In de JBZ-raad hebben zij, mede op initiatief van Duitsland en Frankrijk, het belang benadrukt van het zetten van een volgende stap. Hierbij hebben zij de Europese Commissie gevraagd mogelijkheden in beeld te brengen tot verdere versterking van de inzet.

De Europese Commissie heeft de HLCEG-R daarom gevraagd in het bijzonder te adviseren over 1) het versterken van de samenwerking tussen beleidsmakers, eerstelijns professionals en andere deskundigen, zoals onderzoekers en academici, 2) het identificeren van prioritaire onderdelen van de preventieve agenda, waarop ondersteuning vanuit het EU niveau meerwaarde heeft en 3) het in beeld brengen van mogelijkheden voor een versterkte coördinatiestructuur inclusief een meer strategische rol voor lidstaten. Op basis van de input van de HLCEG-R, die sinds september verschillende keren bijeen is gekomen, heeft de Europese Commissie een interim rapport met aanbevelingen geformuleerd dat zij zal presenteren aan de JBZ-raad van 7 en 8 december.

In het licht van de door Duitsland en Frankrijk geïnitieerde discussie over een «EU Centre for the Prevention of Radicalisation», betreffen de belangrijkste aanbevelingen de versterking van de coördinatiestructuur en de inrichting van een stuurgroep van lidstaten die advies uitbrengt aan de Europese Commissie en richting kan geven aan de diverse initiatieven. Met deze maatregelen kunnen synergie en coördinatie tussen bestaande initiatieven worden vergroot, bestaande netwerken worden versterkt en de uitwisseling tussen beleid, uitvoering en onderzoek worden bevorderd. Voorstellen over de inrichting van een meer permanente structuur worden in de loop van 2018 geformuleerd.

Nederlandse inzet

Nederland kiest bij de aanpak van terrorisme en extremisme voor een integrale aanpak met maatregelen op lokaal, nationaal en internationaal niveau. Hierover heb ik u per brief d.d. 24 november 2017 geïnformeerd. In dit kader is Nederland internationaal op verschillende manieren actief, zowel bilateraal als multilateraal. De preventieve inzet in EU verband is hier een belangrijk onderdeel van. Deze sluit goed aan op de in deze brief aangekondigde intensivering op specifieke onderdelen van de aanpak, waarbij extra inzet om extremisme tegen te gaan nadrukkelijk in beeld is. De Nederlandse en EU aanpak versterken elkaar, niet in het minst omdat de EU inzet ertoe bijdraagt dat krachten worden gebundeld, de ontwikkeling van specifieke interventiemechanismen wordt bevorderd en dat wordt voorkomen dat lidstaten geïsoleerd van elkaar oplossingen zoeken voor vergelijkbare problemen. Dit maakt ook meer uitwisseling mogelijk ten aanzien van urgente thema’s als terugkeer, de omgang met kinderen alsmede detentie, resocialisatie en de-radicalisering.

Gelet hierop vindt Nederland verdere versterking van de coördinatie van de preventieve inzet op EU niveau van groot belang. Nederland kan de voorstellen van de Europese Commissie en de HLCEG-R dan ook ondersteunen. Wel vindt Nederland dat onnodige bureaucratisering moet worden voorkomen. Radicalisering en extremisme kunnen vooral op lokaal niveau worden aangepakt. Een lichte en flexibele coördinatiestructuur heeft daarom de voorkeur, inclusief de bottom-up benadering van de huidige RAN werkgroepen, waarbij snel kan worden ingespeeld op concrete verzoeken van lidstaten. De werkwijze van het ESCN met adviezen op maat kan hierbij richtinggevend zijn. Nederland kan zich vinden in de voorgestelde graduele benadering en pleit in de HLCEG-R voor een evaluatiemoment in de loop van 2018. Zo kan worden beoordeeld wat de resultaten zijn van de initiële versterkte inzet en in welke mate verdere versterking van coördinatie nodig is.

Voortgangsverslag Europese migratieagenda

Op 15 november jl. publiceerde de Europese Commissie het voortgangsverslag over de Europese migratieagenda.1 De Commissie presenteerde in het verleden separate voortgangsverslagen, maar heeft deze nu samengevoegd ten einde de alomvattende aanpak van de migratieproblematiek te illustreren. Het voortgangsverslag bevat verschillende bijlagen en factsheets, onder meer over het EU Trustfonds (EUTF) voor Afrika, over de uitvoering van de EU-Turkije Verklaring, terugkeer, herplaatsing en hervestiging.

Voor wat betreft de situatie langs de belangrijkste migratieroutes, blijkt dat de irreguliere aankomsten op de Oostelijke Mediterrane Route beperkt blijven, in vergelijk met de situatie voor de inwerkingtreding van de EU-Turkije Verklaring. Echter, een lichte stijging van het aantal aankomsten is waargenomen op de Griekse eilanden. De Commissie merkt hierbij op dat het aantal opvangplaatsen op de Griekse eilanden ondermaats is en roept de Griekse autoriteiten op, met de winter in aantocht, hieraan dringend aandacht te besteden. Alhoewel het aantal irreguliere grensoverschrijdingen op de Westelijke Balkanroute gestabiliseerd is tot een laag niveau, rapporteren lidstaten aan het einde van de route dat er nog steeds asielzoekers en migranten hun grondgebied bereiken, waarvan een significant deel niet geregistreerd staat. De Centraal Mediterrane Route kent het hoogste aantal migranten dat op irreguliere wijze aankomt in de EU, alhoewel er sinds de zomer een dalende trend waarneembaar is. Dit geldt ook voor het aantal verdrinkingen dat wordt geschat op 2.750 tot nu toe in 2017, in vergelijking met 4.581 in 2016. Meer dan 285.100 migranten zijn door EU-operaties ter ondersteuning van de Italiaanse kustwacht gered. Op de Westelijke Mediterrane Route is sprake van een significante stijging van het aantal aankomsten, al valt het totaal mee in vergelijking met de aankomsten op de Centraal Mediterrane Route.

Naar aanleiding van het Actieplan ter ondersteuning van Italië en de conclusies van de Europese Raad van oktober, richt de Europese inzet zich op de Centraal Mediterrane Route op het effectueren van terugkeer, hervestiging en het realiseren van humane omstandigheden voor migranten. De EU ondersteunt Italië financieel om de hotspots verder te operationaliseren en om de procedures voor hen die in Italië arriveren te effectueren. Zo opende Italië onlangs een vijfde hotspot. Tegelijkertijd signaleert de Commissie dat het totaal aantal opvang- en detentieplaatsen in Italië nog altijd te laag is en dat Italië te weinig inzet op terugkeer, vrijwillig noch gedwongen. Verder blijft de EU de Libische kustwacht ondersteunen met het trainen van personeel om reddingsacties te kunnen uitvoeren in de territoriale wateren en het Libische opsporings- en reddingsgebied dat deels daar buiten ligt. De opvangomstandigheden in Libische centra blijven ondermaats, waarbij de EU zich samen met IOM en UNHCR inzet om de opvangomstandigheden te verbeteren. Daarnaast ondersteunt de EU grensmanagement in Tripoli, anti-smokkelactiviteiten aan de zuidelijke grens en 10.000 migranten in 2017 met vrijwillige terugkeer vanuit Libië naar hun herkomstlanden.

De uitvoering van de EU-Turkije Verklaring blijft er voor zorgen dat het aantal irreguliere aankomsten de Griekse eilanden verhoudingsgewijs laag blijft. Echter, de terugkeer van migranten vanuit Griekenland naar Turkije blijft te laag. Hierdoor blijft de druk op opvangfaciliteiten op de Griekse eilanden hoog.

Op alle belangrijke migratieroutes wordt de strijd aan gebonden met mensensmokkel, wat geleid heeft tot arrestaties van mensensmokkelaars, zowel in Europa als in Afrika. Via het EU TF worden bijvoorbeeld de operationele en judiciële mogelijkheden van de Nigeriaanse politie ondersteund, wat heeft geleid tot een daling van het aantal irreguliere migranten dat vanuit Nigeria naar Niger reist.

Het EUTF is instrumentaal in het aanpakken van de grondoorzaken van migratie. De omvang van het EUTF is inmiddels 2,85 miljard euro en heeft inmiddels 118 projecten goedgekeurd ter waarde van 1,9 miljard euro. Ongeveer de helft hiervan is gericht op de grondoorzaken van migratie. Nederland heeft zich sterk gemaakt voor meer impact op migratiestromen, eigenaarschap van Afrikaanse landen en transparantie. Het EUTF is bij uitstek een geschikt instrument vanwege de wendbaarheid voor het toepassen van «more for more».

Zoals ook uit de mededeling over de uitvoering van de Europese migratieagenda2 blijkt, is het aantal terugkeerders nog steeds onvoldoende. De Commissie is van mening dat hier zowel op Europees niveau, bijvoorbeeld met betrekking tot de operationalisering van de terugkeertaak van het Europese Grens- en Kustwachtagentschap, maar ook door de lidstaten, die verantwoordelijk zijn voor de terugkeerbesluiten, alsook de derde landen met betrekking tot overname.

De herplaatsing van asielzoekers vanuit Italië en Griekenland heeft bijgedragen aan het verlichten van de asieldruk op deze twee lidstaten. De tijdsperiode waarop de Raadsbesluiten zien, is tot en met 26 september 2017. In Griekenland zijn nog 758 herplaatsingskandidaten, waarbij er voldoende lidstaten zijn die hebben aangegeven deze te willen overnemen. In Nederland is op 21 november 2017 de laatste groep vanuit Griekenland aangekomen. In Italië zijn er 3.110 herplaatsingskandidaten die voor 26 september 2017 daar zijn aangekomen, maar een tekort aan pledges van lidstaten. Het kabinet heeft daarom besloten om nog drie maanden 50 personen per maand, waaronder 10 alleenstaande minderjarigen, te herplaatsen vanuit Italië.

Het voortgangsverslag van de Commissie vermeldt tevens de aanhoudende inzet van lidstaten op het gebied van hervestiging. In totaal zijn in het kader van het JBZ hervestigingsprogramma van juli 2015 en de EU-Turkije verklaring per 10 november 2017 ongeveer 25.740 vluchtelingen op een veilige en legale wijze hervestigd, voornamelijk uit Libanon, Jordanië en Turkije. Circa 20 EU lidstaten en geassocieerde landen namen deel. De Commissie verzoekt lidstaten het tempo van hervestiging uit Turkije vast te houden en zo snel mogelijk het vrijwillig humanitair toelatingsprogramma voor Turkije in werking te laten treden. Daarnaast vraagt de Commissie ondersteuning van de door de Raad vastgestelde prioriteiten met betrekking tot de samenwerking met landen langs de Centraal Mediterrane route, waaronder terugkeer, hervestiging en humane omstandigheden voor migranten.

Het verslag meldt voorts dat 16 lidstaten hun inzet kenbaar hebben gemaakt in het kader van de openstaande EU pledge om tot en met oktober 2019 50.000 vluchtelingen te hervestigen. Nederland behoort tot de door de Commissie genoemde overige lidstaten die te kennen hadden gegeven binnenkort de inzet bekend te maken. Inmiddels heeft het kabinet overeenkomstig het Regeerakkoord besloten om naast het nationale hervestigingsquotum (verhoogd van 500 naar 750 per jaar), de hervestigingsinzet op grond van Europese migratieafspraken te continueren tot een maximum van 1.000 in 2018 en 750 tot en met oktober 2019. De Nederlandse pledge voor de gehele periode 2018 tot en met oktober 2019 komt daarmee op 1.250 onder het nationaal beleidskader en 1.750 op grond van Europese migratieafspraken. Laatstgenoemde afspraken betreft vooralsnog enkel de EU-Turkije Verklaring, maar indien concretere uitwerking van de afspraken met herkomst- en transitlanden op de Centraal Mediterrane route eveneens leidt tot aanhoudende resultaten is Nederland bereid een deel van de 1.750 aan te wenden voor hervestiging uit betreffende landen.

In het Regeerakkoord is afgesproken dat Nederland bereid is om naarmate Europese afspraken met transitlanden en landen in de regio van brandhaarden een lagere instroom naar Nederland bewerkstelligen, in toenemende mate hervestiging aan te bieden om de opvang in de regio te ontlasten. Op dit moment is van verdere afspraken nog geen sprake zodat (verdere) inzet evenmin aan de orde is.

Ten slotte reflecteert de Commissie op de operationalisering van het Europese Grens- en Kustwachtagentschap. Een jaar na de lancering van het Agentschap ondersteunt het verschillende operaties van lidstaten op de belangrijkste migratieroutes. Echter, de continuering van deze gezamenlijke operaties (behalve EU-operatie Poseidon) staat onder druk, doordat lidstaten te weinig personeel leveren. De Commissie constateert bovendien een tekort in materieel voor het Agentschap en stelt hiervoor extra fondsen beschikbaar.

De Commissie concludeert dat de huidige uitdagingen op migratiegebied enkele belangrijke operationele acties vergen door lidstaten, EU instellingen en EU agentschappen, om zo een effectieve Europese respons te realiseren. De door de Commissie in het voortgangsverslag genoemde aandachtspunten met betrekking tot de uitvoering van de Europese migratieagenda, komen overeen met de inzet van het kabinet. Zoals beschreven in het BNC-fiche over de uitvoering van de Europese migratieagenda, is het kabinet van mening dat het migratievraagstuk een alomvattende aanpak vergt. Deze benadering komt goed naar voren in dit voortgangsverslag. Naast de in het voortgangsverslag genoemde aandachtspunten op operationeel vlak, is het wat het kabinet betreft van belang om voortgang te boeken met de herziening van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel, het effectueren van het terugkeerbeleid en de samenwerking met derde landen.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, M.G.J. Harbers

Geannoteerde agenda van de bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken, 7 en 8 december 2017 te Brussel

I. Immigratie en asiel

Raad wetgevende besprekingen

1. Herziening Gemeenschappelijk Europees Asielstelsel
a. Dublin

Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (herziening)

Inter-institutioneel dossiernummer: 2016/0133 (COD)

b. Normen voor opvang

Voorstel voor een herziening van de Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van normen voor de opvang van asielzoekers

Inter-institutioneel dossiernummer: 2016/0222 (COD)

c. Erkenning

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, en de inhoud van de verleende bescherming en tot aanpassing van richtlijn 2003/109/EU van 25 november 2003 inzake de status van derdelanders die langdurig ingezetene zijn

Inter-institutioneel dossiernummer: 2016/0223 (COD)

d. Procedure

Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot het instellen van een gemeenschappelijke procedure voor internationale bescherming in de EU en tot intrekking van Richtlijn 2013/32

Inter-institutioneel dossiernummer: 2016/0224 (COD)

e. Eurodac

Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de instelling van „Eurodac» voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van Verordening (EU) nr. 604/2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend en betreffende verzoeken van rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten en Europol om vergelijkingen van Eurodac-gegevens ten behoeve van rechtshandhaving (herziening)

Inter-institutioneel dossiernummer: 2016/0132 (COD)

f. Asielagentschap

Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het Asielagentschap van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 439/2010

Inter-institutioneel dossiernummer: 2016/0131 (COD)

g. Hervestigingskader

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een EU-hervestigingskader en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 516/2014 van het Europees Parlement en de Raad

Inter-institutioneel dossiernummer 2015/0225 (COD)

= voortgangsrapportages

Tijdens dit agendapunt zal het Estse voorzitterschap naar verwachting een stand van zaken geven van de bespreking van de verschillende voorstellen voor een herziening van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel (GEAS). Doelstelling van het pakket aan wetgevingsvoorstellen, is het invoeren van instrumenten waarmee de migratiestromen op de middellange en lange termijn beter kunnen worden beheerd. Dit met name door het creëren van efficiënte asielprocedures in alle lidstaten, die ook onder hoge migratiedruk blijven functioneren, en het ontmoedigen van secundaire migratiestromen binnen de EU. Zoals reeds vermeld in de geannoteerde agenda van de JBZ-Raad van 12 en 13 oktober jl., is onder het Maltese voorzitterschap een politiek akkoord bereikt tussen de Raad en het Europees Parlement over het voorstel voor een Europees Asielagentschap, met uitzondering van de artikelen die een verwijzing bevatten naar andere onderdelen van het GEAS-pakket en met uitzondering van de annex over de bijdragen van de lidstaten aan de asielinterventiepool.

Tevens moet er nog een akkoord worden bereikt over de tekst van de preambule. Met betrekking tot de herziening van de Eurodac-verordening hebben de lidstaten op 15 juni jl. een gezamenlijke raadspositie overeengekomen over twee openstaande punten: een alfanumerieke zoekfunctie voor handhavingsautoriteiten en de opname van gekleurde scans van identiteits- en nationaliteitsdocumenten in Eurodac. De gezamenlijke raadpositie vormt de basis voor de onderhandelingen met het Europees Parlement. Wat het voorstel betreft voor een Kwalificatieverordening hebben de lidstaten op 19 juli jl. overeenstemming bereikt over een gezamenlijke raadspositie. Het kabinet is overwegend positief over deze raadspositie, onder meer omdat het de ruimte biedt om het één-statusstelsel voort te zetten. Hiervoor is dan nog wel essentieel dat in de Procedureverordening wordt opgenomen dat houders van een subsidiaire status niet kunnen doorprocederen voor de vluchtelingenstatus, indien beide statussen hetzelfde rechtenpakket hebben voor de houder.

De onderhandelingen met het Europees Parlement over de Kwalificatieverordening zijn inmiddels gestart. Over het voorstel voor een hervestigingskader hebben de lidstaten op 15 november jl. een gezamenlijke raadspositie bepaald, op grond waarvan de onderhandelingen met het Europees Parlement kunnen aanvangen. Het kabinet is van mening dat het een uitgebalanceerde tekst betreft die enerzijds recht doet aan de bestendige internationale hervestigingspraktijk met UNHCR, en anderzijds, ook ruimte laat voor lidstaten om desgewenst door middel van humanitaire toelatingsprogramma’s bij te dragen aan de totale EU inzet in het kader van «burden sharing» en de integrale migratieaanpak. Over de overige voorstellen bestaat nog geen overeenstemming onder de lidstaten. De artikelsgewijze bespreking tussen de lidstaten van het voorstel tot herziening van de Opvangrichtlijn en het voorstel voor een Procedureverordening zijn nog gaande. De bespreking vindt nu plaats aan de hand van de compromisvoorstellen die het Estse voorzitterschap heeft opgesteld.

Het voorzitterschap verwacht dat het voorstel tot herziening van het Opvangvoorstel op korte termijn geagendeerd kan worden voor Coreper voor het aannemen van een gezamenlijke Raadspositie, waarna de triloog met het Europees Parlement kan worden gestart. Nadere bespreking van het volledige voorstel tot herziening van de Dublinverordening is gekoppeld aan de politieke discussie over «effectieve solidariteit». Wat effectieve solidariteit betreft is het Estse voorzitterschap begonnen met gedetailleerde bilaterale consultaties met alle lidstaten. Het Voorzitterschap lijkt daarmee voort te borduren op dezelfde hoofdlijnen waar het Maltese voorzitterschap mee eindigde, maar waarover nog onvoldoende consensus bestond. Het Estse voorzitterschap zal naar verwachting, aan de hand van genoemde bilaterale consultaties, binnenkort nieuwe compromisvoorstellen presenteren in Coreper. Het kabinet blijft inzetten op een invulling met serieuze en verplichtende resultaten voor alle lidstaten.

2. eu-LISA verordening

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1987/2006 en Besluit 2007/533/JBZ en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1077/2011.

= algemene oriëntatie

Eu-LISA is in 2011 opgericht met de verordening tot oprichting van het Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (verordening (EU) No 1077/2011). Eu-LISA (het Agentschap) is momenteel verantwoordelijk voor het operationele management op centraal niveau van het tweede generatie Schengen Informatie Systeem (SISII), het Visum Informatie Systeem (VIS) en Eurodac.

Het doel van dit voorstel is het aanpassen van de oprichtingsverordening op basis van aanbevelingen voor wetgevingswijzingen naar aanleiding van de evaluatie van het Agentschap. Het is tevens de bedoeling om het functioneren van het Agentschap te verbeteren en de rol van het Agentschap te versterken, zodat het mandaat past bij de huidige uitdagingen op EU niveau op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht.

Het voorstel beoogt voorts om in de verordening wijzigingen op te nemen die voortvloeien uit beleid, juridische of feitelijke ontwikkelingen. Daarnaast wordt in het voorstel, onder voorbehoud van besluitvorming door de medewetgevers over specifieke informatiesystemen, het beheer van nieuwe systemen aan het Agentschap toevertrouwd.

Met de aanpassing van deze verordening wordt beoogd bestaande en nieuwe taken te bundelen, met in achtneming van synergie en efficiency voordelen bij het uitvoeren van deze taken. Dit is in lijn met de Nederlandse inzet op eu-LISA om versnippering van de beheertaken op IT-Systemen over verschillende entiteiten te voorkomen.

Het voorzitterschap heeft het voorstel voortvarend behandeld in de Raad. Verwacht wordt dat tijdens de Coreper II vergadering van 29 november a.s. voldoende steun is om door het voorzitterschap aan de Raad van Ministers een algemene oriëntatie (general approach) voor te leggen.

Raad niet-wetgevende besprekingen

3. Interoperabiliteit van EU informatie systemen

= Voortgangsrapport

De Commissie zal naar verwachting verslag doen van de stand van zaken ten aanzien van dit onderwerp en waarschijnlijk aankondigen dat zij half december met een wetsvoorstel inzake interoperabiliteit van EU informatiesystemen komt. Mogelijk geeft de Commissie al een presentatie op hoofdlijnen over de inhoud van het te verwachten wetsvoorstel. De Kamer zal via de gebruikelijk weg van een BNC-fiche worden geïnformeerd over de Nederlandse positie.

4. Lunchonderwerp Schengen

= informele bespreking

Naar verwachting zal er gesproken worden over de mededeling van de Commissie met betrekking tot de versterking van het Schengengebied, waarover Uw Kamer recent een BNC-fiche ontving. Op het moment van schrijven is nog niet bekend waar de bespreking zich op zal toespitsen.

II. Veiligheid en Justitie, Grondrechten en Burgerschap

Raad wetgevende besprekingen

5. Europees Strafregister – ECRIS
a. ECRIS – TCN Verordening

Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot invoering van een gecentraliseerd systeem voor de vaststelling welke lidstaten over informatie beschikken inzake veroordelingen van onderdanen van derde landen en staatlozen (TCN) ter aanvulling en ondersteuning van het Europees Strafregister Informatiesysteem (ECRIS) en tot wijziging van

Verordening (EU) nr. 1077/2011

= Algemene oriëntatie

b. ECRIS Richtlijn

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Kaderbesluit 2009/315/JBZ van de Raad betreffende de uitwisseling van informatie over onderdanen van derde landen en ten aanzien van het Europees Strafregister Informatiesysteem (ECRIS), en ter vervanging van Raadsbesluit 2009/316/JBZ

= Algemene oriëntatie

Doel van de agendering van de verordening ECRIS- TCN en de richtlijn tot aanpassing van het Kaderbesluit ECRIS (European Criminal Records Information System) is een algemene oriëntatie te bereiken over beide voorstellen.

De verordening strekt tot de oprichting van een centraal EU-systeem (ECRIS-TCN) ter identificatie van lidstaten die beschikken over justitiële informatie over in de Europese Unie onherroepelijk veroordeelde onderdanen van derde landen (derdelanders – Third Country Nationals). Het centrale ECRIS-TCN systeem functioneert in aanvulling op het reeds bestaande decentrale ECRIS-systeem voor de informatie-uitwisseling van justitiële gegeven over in de EU veroordeelde personen, dat een basis heeft in het Kaderbesluit ECRIS uit 2009. Met de richtlijn wordt dit waar nodig aangepast in verband met de oprichting van het ECRIS-TCN-systeem.

De verordening verbetert de efficiëntie van de informatie-uitwisseling over derdelanders zodat deze op dezelfde voet als nu al mogelijk is voor EU-onderdanen kan plaatsvinden. Om dit te bereiken worden lidstaten verplicht om alfanumerieke gegevens, vingerafdrukken en, voor zover beschikbaar, gezichtsfoto’s, van onherroepelijk veroordeelde derdelanders op te nemen in het centrale ECRIS-TCN-systeem. Lidstaten kunnen het systeem bevragen en via een «hit/no hit» systematiek verifiëren welke andere lidstaat over justitiële gegevens van een derdelander beschikt. Bij een «hit» kunnen de justitiële gegevens worden opgevraagd in de lidstaat via het reeds bestaande ECRIS-systeem.

Het kabinet is positief over het bereikte onderhandelingsresultaat. Er liggen voldoende evenwichtige voorstellen om in te kunnen stemmen met de algemene oriëntatie op de JBZ-raad in december. Het kabinet kan instemmen met het bereikte compromis ten aanzien van de ondergrens voor de opname van vingerafdrukken in ECRIS-TCN, waarin wordt uitgegaan van twee opties waaruit de lidstaten een keuze kunnen maken bij de nationale implementatie. Lidstaten kunnen vingerafdrukken opnemen in ECRIS-TCN indien een derdelander onherroepelijk is veroordeeld voor een strafbaar feit, en ofwel (optie 1) een vrijheidsstraf is opgelegd van ten minste zes maanden, ofwel (optie 2) het een feit betreft waarop in de nationale wet een vrijheidsstraf van ten minste twaalf maanden staat. In het BNC-fiche heeft het kabinet aangegeven de ondergrens voor de opname van vingerafdrukken in ECRIS-TCN bij voorkeur gelegen te zien in het nationale recht, eventueel met de toevoeging dat vingerafdrukken in ieder geval moeten worden opgenomen als een vrijheidsstraf is opgelegd. Het compromisvoorstel komt hieraan voldoende tegemoet.

De overige in het BNC-fiche benoemde Nederlandse aandachtspunten zijn in de voorliggende voorstellen eveneens voldoende in aanmerking genomen. Zo is in de verordening de beperking aangebracht dat het resultaat van een «hit» in ECRIS-TCN uitsluitend gebruikt mag worden voor het doen van een bevraging in het ECRIS-systeem. Ook zijn op voorstel van Nederland nadere voorwaarden gesteld aan de toegang van Europol, Eurojust en het Europees Openbaar Ministerie tot ECRIS-TCN onder verwijzing naar de wettelijke taken in de oprichtingsbesluiten.

Tevens is het fungeren van Eurojust als contactpunt voor derde landen en internationale organisaties nader ingekaderd. Op voorstel van Nederland is opgenomen dat Eurojust eigenstandig alleen informatie verstrekt aan landen en internationale organisaties waarmee Eurojust een samenwerkingsafspraak heeft, en dan uitsluitend «no hit» informatie. Als er een «hit» is in een lidstaat, mag Eurojust dit alleen na uitdrukkelijke instemming van die lidstaat aan het betreffende derde landmelden. Vervolgens kan die lidstaat volgens de gebruikelijke rechtshulpprocedures rechtstreeks bevraagd worden.

Gezichtsfoto’s worden niet verplicht in het systeem opgenomen, wel is op termijn voorzien dat gezichtsfoto’s kunnen worden benut voor de bevraging van ECRIS TCN. Op Nederlands voorstel is afgesproken dat, alvorens hiertoe kan worden overgegaan door de Commissie niet alleen een rapport moet worden opgesteld en voorgelegd aan de Raad en het Europees Parlement over de technische mogelijkheden hiervoor, maar ook over de noodzakelijkheid en proportionaliteit van bevraging via gezichtsfoto’s. Tot slot is de implementatietermijn van beide instrumenten verlengd van 24 naar 36 maanden.

De JBZ-Raad stemde in oktober 2017 in met de opname in ECRIS-TCN van gegevens over veroordeelde derdelanders die tevens de nationaliteit van één of meer EU-lidstaten hebben. Daarnaast concludeerde de Raad dat meer tijd nodig is voor besluitvorming over opname van gegevens over veroordeelde personen met de nationaliteit van twee of meer EU lidstaten. Gelet hierop is een evaluatiebepaling in de verordening opgenomen op grond waarvan vijf jaren na de inwerkingtreding wordt geëvalueerd of uitbreiding van de werkingssfeer tot veroordeelde personen met twee of meer EU-nationaliteiten wenselijk is. Dit is in lijn met het standpunt van het kabinet. Naar verwachting zal de JBZ-Raad instemmen met het bereikte compromis.

6. Bevriezing en confiscatie

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van bevriezingsbevelen en confiscatiebeslissingen. Inter-institutioneel dossiernummer: 2016/0412 (COD)

= Algemene oriëntatie

Het voorstel gaat over de wederzijdse erkenning van beslissingen tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en verbeurdverklaring (confiscatie) en het leggen van beslag (bevriezing). Het is een vervolg op de in 2014 vastgestelde richtlijn waarmee bevriezing en confiscatie in de EU werden geharmoniseerd (EU/2014/42). De verordening beoogt mogelijk te maken dat strafrechtelijke beslag- en confiscatiebeslissingen in andere lidstaten worden erkend en tenuitvoergelegd. De verordening beschrijft de procedure voor de samenwerking, de termijnen waarop aan de bevelen uitvoering moet worden gegeven en de eventuele weigeringsgronden. De verordening komt in de plaats van twee kaderbesluiten die de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van bevriezingsbevelen (Kaderbesluit 2003/577/JBZ) en confiscatiebeslissingen (Kaderbesluit 2006/783/JBZ) momenteel regelen.

Het vorige kabinet heeft de doelstellingen van het voorstel onderschreven. De voorgestelde regeling vormt een logische aanvulling op de eerdere stappen die voor de samenwerking bij het afnemen van criminele winsten zijn genomen. Daarbij moet in het bijzonder worden gedacht aan richtlijn 2014/42/EU waarin de stelsels voor beslag en confiscatie al vergaand zijn geharmoniseerd in de Europese Unie. Bij de instrumentkeuze voor een verordening heeft het vorige kabinet nadrukkelijk kanttekeningen geplaatst.

Onderwerp op de komende JBZ-raad zal zijn of de lidstaten kunnen instemmen met de tekst voor de algemene oriëntatie zodat deze kan worden aangenomen. Daarbij komt, naar verwachting zijdelings, ook de instrumentkeuze aan de orde.

Het kabinet beoordeelt het voorliggende compromis positief en gaat er vanuit dat de voorgestelde verordening aan de Europese samenwerking bij het afnemen van crimineel vermogen een positieve bijdrage kan leveren. De wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van zowel bevriezingsbevelen als confiscatiebeslissingen wordt met dit voorstel in één instrument geregeld dat de beide hiervoor genoemde kaderbesluiten vervangt. Dit komt de samenhang ten goede. Ook versterkt de voorgestelde verordening de samenwerking met EU-lidstaten die deze kaderbesluiten niet of niet volledig hadden geïmplementeerd. Het kabinet verwelkomt daarnaast dat het instrument de samenwerking mogelijk maakt met EU-lidstaten die voor confiscatie geen definitieve strafrechtelijke veroordeling verlangen. Voor de samenwerking met deze zogenoemde «Non Conviction Based (NCB) regimes», moest voorheen worden teruggevallen op verdragen van de Raad van Europa of op bilaterale verdragen. Het kabinet juicht voorts toe dat het voorstel nadrukkelijk de positie van slachtoffers bij de EU-samenwerking betrekt. Wanneer in een lidstaat een recht is toegekend op vergoeding van door een slachtoffer geleden schade, heeft het slachtoffer bij de verdeling van de confiscatieopbrengsten voorrang. Ook regelt de verordening de restitutie aan slachtoffers bij bevriezing voorafgaand aan confiscatie. Als gevolg daarvan hoeft voor de tegemoetkoming aan slachtoffers niet een definitieve ontnemingsbeslissing te worden afgewacht.

Onderwerp van de JBZ-raad is ook de instrumentkeuze door de Commissie. Zoals ook bij eerdere gelegenheden is uiteengezet, heeft de Commissie het voorstel in de vorm van een verordening gegoten. Dit is op het terrein van de strafrechtelijke samenwerking nieuw. Bij de eerste beoordeling in het BNC fiche heeft het vorige kabinet zich kritisch getoond over deze keuze en zich een voorstander getoond van een richtlijn. Dit onder andere omdat een richtlijn meer ruimte biedt om de materie in de nationale strafvordering in te bedden en omdat ook op zeer vergelijkbare terreinen door de EU-wetgever voor het instrument van een richtlijn is gekozen. Hier staat tegenover dat het onderliggende materiële recht voor bevriezing en confiscatie in de EU al vergaand is geharmoniseerd met de hiervoor genoemde richtlijn EU/2014/42. Daaraan zou een argument kunnen worden ontleend om de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van deze beslissingen wél bij verordening te regelen. Een gekwalificeerde meerderheid van lidstaten zal de voorkeur geven aan een verordening. Nederland maakt deel uit van een minderheid, waarbij moet worden gesignaleerd dat de posities van de lidstaten nog in ontwikkeling zijn. Verschillende lidstaten nemen een flexibele positie in ten aanzien van de instrumentkeuze. Ook het Europees Parlement geeft de voorkeur aan een verordening.

7. Brussel IIa

Voorstel voor een verordening voor jurisdictie, erkenning en handhaving van beslissingen in zaken van huwelijksrecht en ouderlijk gezag en inzake internationale kindontvoering. Interinstitutioneel dossiernummer: 2016/0190 (CNS)

= Beleidsdiscussie

Dit betreft een unanimiteitsdossier. Beide Kamers hebben op grond van artikel 3, vierde lid, Goedkeuringswet Verdrag van Lissabon een instemmingsrecht op het uiteindelijke onderhandelingsresultaat.

De besprekingen over de herziening van Verordening Brussel IIa lopen sinds 30 juni 2016. Onder meer worden de vereisten herzien voor de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen uit de ene EU-lidstaat in een andere lidstaat. Op dit moment gelden voor verschillende soorten beslissingen op het terrein van het ouderlijk gezag verschillende voorwaarden voor de tenuitvoerlegging in een andere EU-lidstaat. Voor sommige beslissingen op het terrein van het ouderlijk gezag geldt de zogenoemde exequaturprocedure. Deze houdt in dat er bij de rechter verlof moet worden gevraagd voor de tenuitvoerlegging van een buitenlandse rechterlijke beslissing in Nederland, bijvoorbeeld als het gaat om de overdracht van een kind of over kinderbeschermingsmaatregelen. Het gaat in de praktijk om een «stempelbeslissing».

De Commissie heeft voorgesteld om de exequaturprocedure af te schaffen voor alle beslissingen op het terrein van het ouderlijk gezag, met behoud van de mogelijkheid om op te komen tegen de tenuitvoerlegging als aan bepaalde minimumeisen niet is voldaan. Dit omdat de exequaturprocedure burgers confronteert met extra kosten en soms fors tijdverlies bij het tenuitvoerleggen van beslissingen.

Het Estse voorzitterschap wil graag de op technisch niveau bestaande overeenstemming over de afschaffing van de exequaturprocedure op politiek niveau bevestigd krijgen. Daarbij wil het ook een discussie voeren over de manier waarop opgekomen moet kunnen worden tegen de tenuitvoerlegging van een beslissing die niet aan minimale procedurele waarborgen voldoet. De uiteindelijke tekst van de discussienota is op moment van schrijven nog onbekend.

Nederland heeft zich al vanaf de consultatiefase en ook in het BNC-fiche (Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1891 en Kamerstukken II 2015/16, 22 112, nr. 2202) uitgesproken vóór afschaffing van de exequaturprocedure, mits voldoende waarborgen blijven bestaan. De wijze waarop dit zou moeten worden vormgegeven is onder andere besproken met de Staatscommissie voor Internationaal Privaatrecht. De Staatscommissie heeft in deze bespreking geadviseerd om te kiezen voor een uniform systeem, waarbij het wel mogelijk blijft om op te komen tegen de tenuitvoerlegging van buitenlandse beslissingen in het land van tenuitvoerlegging.

De verwachting is dat de meeste lidstaten zullen kunnen instemmen met de afschaffing van de exequaturprocedure, onder voorwaarde dat voldoende waarborgen blijven bestaan. Verschil van mening blijkt met name te bestaan over de vraag op welke wijze dit zou moeten plaatsvinden. Daarbij lijkt een meerderheid van de landen voorstander van een uniform systeem, zoals ook geadviseerd door de Staatscommissie Internationaal Privaatrecht. Een minderheid is (sterk) voorstander van behoud van het bestaande regime voor de beslissingen die nu al zijn vrijgesteld van de exequatur (zoals omgangsbeslissingen), in combinatie met een daarvan afwijkend regime voor de overige beslissingen.

Nu dit een unanimiteitsdossier is, zal Nederland blijven pleiten voor verdere onderhandeling op technisch niveau om te komen tot een voorstel dat acceptabel is voor alle landen en de tenuitvoerlegging van beslissingen daadwerkelijk verbetert.

8. Insolventie

Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende preventieve herstructureringsstelsels, een tweede kans en maatregelen ter verhoging van de efficiëntie van herstructurerings-, insolventie- en kwijtingsprocedures, en tot wijziging van Richtlijn 2012/30/EU.

= Beleidsdiscussie

De Europese Commissie heeft op 22 november 2016 een richtlijnvoorstel COM(2016)723 uitgebracht over preventieve herstructurering, een tweede kans voor ondernemers en maatregelen om een faillissement efficiënter af te wikkelen. Voornaamste doel van het voorstel is om het voor levensvatbare bedrijven eenvoudiger te maken hun schulden te herstructureren, om daarmee een faillissement te voorkomen. Een geharmoniseerde regeling verbetert volgens de Commissie het ondernemings- en investeringsklimaat in de Europese Unie en draagt daarmee bij aan de goede werking van de interne markt. Uw Kamer werd op 24 januari 2017 door middel van een BNC-fiche hierover geïnformeerd (Kamerstukken II 2016–17, 2212, nr. 2292).

Onder het Estse voorzitterschap is de gehele tekst van de richtlijn voor de eerste keer doorgesproken. Uit deze besprekingen komt naar voren dat met name de artikelen 1 tot en met 18, waarin de herstructureringsprocedure is neergelegd, nog de nodige aanpassingen zullen moeten ondergaan. Op dit onderdeel hebben verschillende lidstaten, waaronder Nederland, zorgen geuit over de beperkte flexibiliteit die lidstaten lijken te hebben om de richtlijn binnen de eigen rechtsorde om te zetten. Ook de bescherming van de schuldeisers en bescherming van werknemers zijn nog punten waarvoor Nederland tijdens de onderhandelingen de nodige aandacht zal blijven vragen. Zo zouden wat Nederland betreft de vorderingen van werknemers buiten de herstructureringsprocedure moeten blijven. De artikelen 19 tot en met 36, waarin de tweede kans en de maatregelen zijn neergelegd om een faillissement efficiënter te maken, lijken minder controversieel, mede omdat in deze bepalingen de lidstaten de nodige ruimte krijgen om deze in hun eigen systeem in te passen. Het Estse voorzitterschap heeft aangegeven aan het einde van het voorzitterschap met een nieuwe tekst te willen komen, die onder het Bulgaarse voorzitterschap zal worden besproken. Het Europees Parlement is aangevangen met de behandeling van het voorstel. Mevrouw A. Niebler (EVP) van het juridische comité (JURI) is de hoofdrapporteur en heeft inmiddels een ontwerprapport opgesteld. Verder zijn het comité voor Economische en Monetaire Zaken (ECON) en het comité van Werkgelegenheid en sociale zaken (EMPL) betrokken. De verwachting is dat het rapport in de loop van 2018 zal worden vastgesteld.

Het voorzitterschap heeft een beleidsdocument opgesteld, met een aantal onderwerpen ter bespreking in de JBZ-Raad. Op het moment van uitbrengen van deze geannoteerde agenda was nog niet geheel duidelijk welke onderwerpen aan de Raad zouden worden voorgelegd. Het gaat om één of meer van de volgende onderwerpen.

Zoals in de inleiding aangegeven, voorziet de richtlijn in de introductie van een herstructureringsprocedure. Dit stelt ondernemingen in staat een akkoord aan te bieden aan schuldeisers. Stemt een meerderheid van de schuldeisers in, dan kan de rechter onder omstandigheden het akkoord ook bindend verklaren ten opzichte van die schuldeisers die tegen hebben gestemd. De richtlijn voorziet verder in een aantal maatregelen om de totstandkoming van een akkoord te bevorderen, waaronder een schorsing van tenuitvoerleggingsmaatregelen («moratorium»). Dit houdt in dat schuldeisers hun rechten, zoals het uitoefenen van zekerheidsrechten of het leggen van beslag, niet kunnen uitoefenen gedurende een bepaalde periode. Het eerste onderwerp dat het voorzitterschap heeft geagendeerd, betreft het toevoegen van een optie aan de richtlijn voor lidstaten om bedrijven die niet levensvatbaar te zijn, uit te sluiten van het moratorium. Dit voorkomt dat schuldeisers onnodige risico’s lopen doordat een bedrijf gedurende het moratorium alsnog failliet gaat. Nederland kan zich in deze argumentatie vinden en steunt het voorzitterschap op dit punt.

Als tweede heeft het voorzitterschap het onderwerp «categorie-overschrijdende cram-down» geagendeerd. Dit mechanisme komt er kort gezegd op neer dat schuldeisers van een onderneming in bepaalde categorieën (of klassen) kunnen worden ingedeeld, wanneer de aard, omvang en voorrang van hun rechten voldoende gelijkenis tonen. Komt een akkoord tot stand tussen de onderneming en schuldeisers, dan zal per categorie schuldeisers over het akkoord gestemd moeten worden. Stemt één van de klassen niet in, dan zal onder bepaalde voorwaarden alsnog het akkoord verbindend verklaard moeten kunnen worden. Deze voorwaarden moeten in de raadswerkgroep verder worden besproken. Daarbij zal ook moeten worden bekeken welke waarborgen nodig zijn om de schuldeisers die in de minderheid zijn te beschermen. Nederland steunt het mechanisme van de categorie-overschrijdende «cram down», omdat dit een belangrijke bijdrage kan leveren aan de totstandkoming van een akkoord waarmee bedrijven kunnen worden gered. Om deze reden bevat het ontwerp van de Wet homologatie onderhands akkoord ter voorkoming van faillissement dat momenteel in consultatie is ook een dergelijk mechanisme. Nederland zal tijdens de verdere besprekingen aandacht vragen voor de benodigde waarborgen, zodat schuldeisers die onevenredig benadeeld worden niet op onredelijke wijze kunnen worden overstemd.

Ten derde is het onderwerp «tweede kans» geagendeerd. Uitgangspunt van de richtlijn is dat een ondernemer die te goeder trouw is een tweede kans moet krijgen, door kwijtschelding van schulden na een periode van drie jaar. Wanneer een ondernemer niet te goeder trouw is geweest bij het ontstaan of onbetaald laten van de schulden, hoeft geen kwijtschelding te worden verleend. Lidstaten zullen de nodige ruimte krijgen om te bepalen wanneer een ondernemer niet hoeft te worden toegelaten. Dit systeem komt min-of-meer overeen met de regeling van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) die al geruime tijd in Nederland bestaat, en die voor zowel ondernemers als consumenten openstaat. Zoals aangegeven in het BNC-fiche, is Nederland nog niet helemaal overtuigd van de aard en omvang van het grensoverschrijdende probleem ter zake. Tegelijk ziet Nederland brede steun onder (andere) lidstaten voor dit onderdeel van de richtlijn. Nederland zal zich daarom niet verzetten tegen de invoering van het principe van kwijting na drie jaar, mits er voldoende ruimte blijft bestaan voor lidstaten om ondernemers die niet te goeder trouw zijn te weigeren.

Tot slot heeft het voorzitterschap ook de specialisatie/training van rechterlijke macht, curatoren en andere bij herstructurering of faillissement betrokkenen als onderwerp voorgesteld. Op dit onderdeel stelt de richtlijn voor dat curatoren, rechters en andere betrokkenen voldoende opgeleid en gespecialiseerd zijn. Verder moeten er passende maatregelen kunnen worden genomen om op te treden tegen curatoren indien deze niet functioneren. Dit bevordert de kwaliteit en efficiëntie van faillissementsprocedures. Het voorzitterschap stelt voor om de benadering van de richtlijn te volgen, onder toevoeging van meer flexibiliteit voor lidstaten om aan de richtlijn te voldoen. Op dit punt heeft Nederland geen bezwaar, aangezien uit de eerste besprekingen op raadswerkgroep-niveau al bleek dat Nederland grosso modo voldoet aan de eisen die de richtlijn stelt.

Raad niet-wetgevende besprekingen

9. Samenwerking tussen GVDB-missies/operaties en JBZ-agentschappen

= beleidsdiscussie

Het Voorzitterschap zal naar verwachting verslag doen van een workshop in het kader van missies onder het Gemeenschappelijk Veiligheids en Defensie Beleid (GVDB / CSDP). De workshop betreft een pilot project gerelateerd aan Operation Sophia, dat plaatsvond op 9–10 november met betrokkenheid van het Raadssecretariaat. Operatie Sophia is een militaire operatie tegen mensensmokkelaars in de Middellandse Zee waaraan meerdere EU-lidstaten deelnemen. De benaming voor deze missie luidt officieel European Union Naval Force Mediterranean (NAVFORMED). Het voorzitterschap zal mogelijk ingaan op de toegevoegde waarde van een «crime information cell» voor EUNAVFOR MED Operation Sophia, inclusief budget, duur en juridisch kader.

De workshop zelf was een vervolg op een hoogambtelijke bijeenkomst (COSI-PSC) van 26 september jl. waar een groot aantal lidstaten zich hebben uitgesproken voor de ontwikkeling van een «crime information cell» binnen CSDP missies. Nederland verwelkomt deze samenwerking met en informatie-uitwisseling tussen JBZ-agentschappen.

10. PNR-verordening – omzetting en implementatie

= stand van zaken

De Europese Commissie zal de stand van zaken geven over de implementatie van Richtlijn 2016/681/EU over het gebruik van persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van terroristische misdrijven en ernstige criminaliteit (Pb EU 2016, L 119/132). Deze richtlijn verplicht de lidstaten om een passagiersinformatie-eenheid in te richten en luchtvaartmaatschappijen voor te schrijven dat zij de PNR-gegevens van vluchten, waarover zij voor hun normale bedrijfsvoering beschikken, versturen naar de databank van de passagiersinformatie-eenheid van de lidstaat waarvan of waarnaar een vlucht plaatsvindt. De PNR-richtlijn moet uiterlijk op 25 mei 2018 zijn geïmplementeerd in de nationale wetgeving.

Ook in Nederland wordt onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Justitie en Veiligheid gewerkt aan een wetsvoorstel en de oprichting van een nationale PNR-eenheid. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over dit voorstel is inmiddels ontvangen. Momenteel wordt de laatste hand gelegd aan het wetsvoorstel dat op korte termijn aan uw Kamer zal worden voorgelegd.

11. Terrorismebestrijding – expertise groep inzake radicalisering – versterken van de samenwerking tussen bevoegde autoriteiten.

= uitwisseling standpunten

De Europese Commissie zal hoogstwaarschijnlijk aanbevelingen presenteren gericht op versterking van de coördinatie van EU-initiatieven die lidstaten ondersteunen bij het ontwikkelen en implementeren van beleid om radicalisering te voorkomen en gewelddadig extremisme tegen te gaan. Deze aanbevelingen zijn tot stand gekomen in overleg met de «High Level Commission Expert Group on Radicalisation» (HLCEG-R) waarin hoogambtelijke vertegenwoordigers van lidstaten zitting hebben. De HLCEG-R is door de Europese Commissie ingesteld om in het traject te adviseren.

Waarschijnlijk zal de Commissie een benadering voorstellen waarbij de coördinatie binnen de Europese Commissie op korte termijn versterkt wordt. Daarnaast zal een stuurgroep met vertegenwoordigers uit de lidstaten zorgen voor strategische sturing. In de loop van 2018 kan vervolgens een meer permanente structuur uitgewerkt worden.

Nederland kan deze aanpak steunen, waarbij het, mede gelet op de aard van de problematiek, wil waken voor een te geïnstitutionaliseerde structuur. Het is belangrijk om daarbij vast te houden aan flexibiliteit en de inzet van eerstelijnsprofessionals, zoals thans in het «Radicalisation Awareness Network». Achtergrond van het traject vormt een voorstel eerder dit jaar van Duitsland en Frankrijk tot inrichting van een «EU centrum voor het voorkomen van radicalisering».

12. Data retentie: opslag van elektronische gegevens

= beleidsdiscussie

Op het moment van opstellen van deze geannoteerde agenda is nog geen document beschikbaar. Naar verwachting zal het Estse voorzitterschap de JBZ Raad met een voortgangsverslag informeren over de stand van zaken van de besprekingen in de ad hoc raadswerkgroep dataretentie. Als bekend, wordt in deze raadswerkgroep tussen de lidstaten gesproken over het arrest van het Hof van Justitie van 21 december 2016 in de gevoegde zaken Tele2 Sverige AB en Watson (zaken C-203/15 en C-698/15), de gevolgen daarvan voor de nationale wetgeving in de verschillende lidstaten en de resterende mogelijkheden, binnen de kaders van het EU recht, tot dataretentie. Ook Eurojust, Europol en de Commissie participeren in het overleg. Nederland heeft dit initiatief verwelkomd, omdat overleg met de andere lidstaten essentieel is voor het verkrijgen van inzicht in de consequenties van het arrest en een gecoördineerde EU-aanpak omtrent dataretentie. Het arrest van het Hof is immers niet alleen van betekenis voor Nederland maar ook voor de andere lidstaten van de Europese Unie. Overleg met de andere lidstaten is derhalve relevant voor de wijze waarop opvolging aan het arrest wordt gegeven.

De besprekingen op EU-niveau zijn verkennend van aard en strekken tot gemeenschappelijke duiding van (de gevolgen van) het arrest van het Hof. Zij hebben duidelijk gemaakt dat alle lidstaten de beschikbaarheid van telecommunicatiegegevens van groot belang beschouwen voor de opsporing en vervolging van ernstige strafbare feiten en terrorismebestrijding.

Onder Ests voorzitterschap heeft de afgelopen periode een nadere verkenning plaatsgevonden van de resterende mogelijkheden, binnen de kaders van het EU recht, tot dataretentie. Daarbij zijn verschillende elementen bezien, waaronder de mogelijkheden tot beschikbaarheid van telecommunicatiegegevens, waarbij een onderscheid tussen verschillende categorieën gegevens zou kunnen worden gemaakt (gebruikers-, verkeers- en locatiegegevens), en strikte voorwaarden voor toegang tot bewaarde gegevens.

Er is ook gekeken naar de verhouding tot het voorstel ter zake de e-privacy-verordening, waarover thans in EU verband, in de raadswerkgroep Telecom, wordt onderhandeld. De context van de e-privacy-verordening is relevant voor de discussie over dataretentie omdat de huidige e-privacyrichtlijn (richtlijn 2002/58/EG) thans de grondslag vormt voor de nationale wetgeving van lidstaten ter zake dataretentie. De overwegingen uit het arrest van het Hof zijn mede gestoeld op de regels die met betrekking tot de opslag van telecommunicatiegegevens uit de e-privacyrichtlijn voortvloeien. De samenhang tussen de regels in de e-privacy-verordening en de mogelijkheden tot dataretentie worden om die reden nader bezien. Op dit moment bevinden de besprekingen zich in een verkennende fase en liggen nog geen concrete voorstellen ter besluitvorming voor.

Uit de besprekingen in de ad hoc raadswerkgroep dataretentie komt verder naar voren dat zich een consensus aftekent met betrekking tot het standpunt dat zogenoemde gebruikersgegevens als een specifieke categorie telecommunicatiegegevens kunnen worden beschouwd. Deze gegevens hebben, anders dan verkeers- en locatiegegevens, geen betrekking op de communicatie tussen personen maar slechts op de identificatie van een gebruiker van een elektronische communicatiedienst. Het zijn uitsluitend de gegevens die nodig zijn om achteraf te kunnen vaststellen welke persoon op een bepaald tijdstip gebruik heeft gemaakt van bijvoorbeeld een specifiek IP-adres of telefoonnummer. Het kunnen beschikken over dergelijke gegevens is van cruciaal belang voor de opsporing en vervolging van ernstige strafbare feiten, in het bijzonder strafbare feiten waarbij gebruik wordt gemaakt van het internet, en waarbij het IP-adres in de regel het enige spoor voor de opsporing vormt. Het betreft een categorie gegevens waarvoor geldt dat geen sprake is van een inbreuk op de privacy van de aard en omvang als die welke onderwerp vormde van het arrest van het Hof. De categorie gebruikersgegevens, met andere woorden, lijkt buiten de reikwijdte van het arrest te kunnen worden geplaatst.

Naar verwachting zal het Estse voorzitterschap in het voortgangsverslag een aantal elementen benoemen die nog nadere analyse behoeven. De besprekingen zijn nog niet conclusief en zullen dan ook moeten worden voortgezet onder het inkomende Bulgaarse voorzitterschap.

Ten slotte maak ik uw Kamer erop attent dat ik voornemens ben om op korte termijn een brief aan beide Kamers te sturen waarin zal worden ingegaan op de gevolgen van het arrest van het Hof voor het wetsvoorstel Aanpassing bewaarplicht telecommunicatiegegevens (kamerstuk 34 537), mede in het licht van hetgeen met betrekking tot het bewaren van telecommunicatiegegevens (dataretentie) in het Regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» is aangekondigd.

13. Encryptie

= beleidsdiscussie

Het voorzitterschap en de Commissie zullen naar verwachting terugkoppelen over de werkstromen op technisch en juridisch gebied, waarin afgelopen jaar met experts van de lidstaten is gekeken naar het onderwerp encryptie in het kader van opsporing van ernstige criminaliteit en terrorismebestrijding. Dit onderwerp is ook eerder door de JBZ-Raad-geadresseerd. Voor deze bespreking zijn nog geen documenten beschikbaar.

Tijdens de besprekingen in de werkstromen zijn maatregelen voorgesteld zoals het voeren van dialoog met (private) dienstverleners, het bevorderen van technische capaciteiten, het delen van ervaringen in (veelal) bestaande netwerken en trainingsmogelijkheden. De lidstaten, waaronder ook Nederland, onderschrijven in algemene zin het belang van deze maatregelen.

In eerdere besprekingen in de JBZ-Raad erkenden de lidstaten in meerderheid het belang van encryptie voor bescherming van data, cybersecurity, privacy van personen en vertrouwelijkheid van communicatie. Tegelijkertijd is er een behoefte uit hoofde van opsporing en vervolging van strafbare feiten om toegang te kunnen krijgen tot digitale informatie. Nederland heeft in voorgaande besprekingen het kabinetsstandpunt inzake encryptie van 4 januari 2016 naar voren gebracht en zal dit blijven doen.

14. EU toetreding tot het EVRM

= stand van zaken

De snelle toetreding van de Europese Unie (EU) tot het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) blijft een prioriteit.

Het toetredingsproces van de EU tot het EVRM loopt, zoals bekend, aanzienlijke vertraging op naar aanleiding van advies 2/13 van het Hof van Justitie in 2014, waarin het Hof heeft geoordeeld dat het ontwerpverdrag op meerdere punten onverenigbaar is met het Unierecht. Het is aan de Commissie, die namens de EU onderhandelt met de staten die partij zijn bij het EVRM, om met voorstellen te komen die de bezwaren van het EU-Hof adresseren. De Commissie is sindsdien bezig met een analyse van de juridische bezwaren die zijn opgeworpen door het EU-Hof.

De EU kan pas terug naar de onderhandelingstafel als er overeenstemming is tussen de Raad en Commissie over mogelijke oplossingen voor de juridische bezwaren van het EU-Hof. Gedurende het Nederlandse voorzitterschap is gesproken over oplossingen voor technische en procedurele bezwaren. Tijdens het Slovaakse voorzitterschap is één van de meest delicate bezwaren van het EU-Hof besproken: wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten in elkaars rechtssystemen. Lidstaten hebben hun voorkeur uitgesproken voor een oplossing die zo goed mogelijk past binnen het huidige EVRM-kader. Hierover zal nog verder worden gesproken in Raadswerkgroep-verband. Daarnaast zal ook het bezwaar van het EU-hof ten aanzien van het Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid nog geadresseerd moeten worden. Het Maltees voorzitterschap heeft, bij gebreke aan een voorstel van de Commissie, geen vooruitgang hierop kunnen boeken. De intentie van de Commissie is om op korte termijn hierover en over de andere bezwaren verder te spreken.

Het Europees Parlement en de Raad hebben de Commissie opgeroepen om haar werkzaamheden op dit vlak kracht bij te zetten. De Commissie heeft toegezegd dat het snelle toetreding als prioriteit blijft behandelen.

Het Kabinet is ervan doordrongen dat ter zake een snelle oplossing gewenst is en heeft dit conform eerdere toezegging aan uw Kamer ook uitgedragen in Brussel. Het Kabinet kijkt dan ook met belangstelling uit naar het nieuwe voorstel van de Commissie.

15. AOB.
a. Tussentijdse herzieningen van de JBZ strategische richtsnoeren

= uitwisseling standpunten

De geldende JBZ strategische richtsnoeren voor de ruimte van Vrijheid, Veiligheid en Recht zijn door de Europese Raad in 2014 vastgesteld. De huidige «mid-term review» (op basis van artikel 68 EU-werkingsverdrag) zal waarschijnlijk worden afgerond in de vorm van een brief van het Voorzitterschap aan de komende Europese Raad van 7–8 december. In vervolg op de bespreking in de JBZ-Raad van 12–13 oktober jl. en een seminar op 8 november jl in Brussel – met de titel «Freedom, Security and Justice – What’s next?» – heeft het Voorzitterschap aangekondigd om onder diversen van deze Raad, informatie over dit onderwerp te verstrekken. Bespreking door de Raad is derhalve niet voorzien.

b. EU Internet Forum, Brussel 6 december 2017

= informatie van de Commissie

Op 6 december a.s. vindt het jaarlijkse EU internetforum plaats. Voor de derde keer komen JBZ-Ministers samen met hoge vertegenwoordigers van de internetindustrie om te praten over de aanpak van terroristische propaganda en extremistische boodschappen online. Tijdens het forum zal de voortgang besproken worden van het gezamenlijk overeengekomen actieprogramma. Specifiek zal worden ingegaan op instrumenten om extremistische content sneller te verwijderen, zoals de door de internetindustrie ingerichte «database of hashes» en mogelijkheden tot automatische detectie, en de ondersteuning vanuit de internetindustrie van organisaties uit het maatschappelijk middenveld bij campagnes met alternatieve boodschappen. Dit laatste gebeurt onder andere onder de vlag van het de door Europese Commissie gefinancierde «Civil Society Empowerment Programme».

Evenals de andere lidstaten verwacht Nederland van de internetindustrie meer transparantie over de effecten van de maatregelen die ze hebben ingezet (zoals aantallen verwijderde berichten en accounts en cijfers over het gebruik van de «database of hashes»). Nederland zal dit ook tijdens het EU internetforum benadrukken. Daarnaast zal Nederland aandacht vragen voor de noodzaak om niet alleen content, maar juist ook de verspreiders daarvan aan te pakken.

16. Lunchonderwerp E-justice

= informele bespreking

Op het moment is nog geen document beschikbaar. E-Justice gaat om het digitaliseren van justitieel informatieverkeer tussen EU-lidstaten. Het belangrijkste onderdeel van het programma is e-CODEX, de digitale infrastructuur die de gegevensuitwisseling tussen lidstaten ondersteunt. Hierop zijn tot op heden 11 lidstaten aangesloten en deze wordt reeds gebruikt voor diverse kleinschalige pilotprojecten. Een ander belangrijk onderdeel is het e-Justice portaal, een website met veel statistische informatie over de wetgeving, het rechtsstelsel en de justitiële procedures in de lidstaten.

Onder de paraplu van het programma vinden veel projecten plaats (al dan niet met EU-subsidie) die tot doel hebben nieuwe justitiële informatiestromen tussen lidstaten te digitaliseren of om nieuwe informatie aan het e-Justiceportaal toe te voegen. Een probleem bij het actieplan 2014–2018 is dat er acties in staan die lang niet allemaal gesteund worden door de lidstaten. Ook komen diverse acties niet of moeizaam van de grond. Dit leidt tot versnippering van de aandacht en middelen.

Bij het opstellen van het actieplan 2019–2023 is het daarom wenselijk om een betere selectie te maken van de projecten. De Commissie heeft al aangegeven hier een rol bij te willen spelen. Nederland juicht dit toe. Nederland is voorstander van deelname van een minimum aantal lidstaten voordat een project in het programma wordt opgenomen.


X Noot
1

COM(2017) 669.

X Noot
2

COM(2017) 558.

Naar boven